‘NOOIT GEPEINSD DAT EEN ZOON VAN MIJ ZOIETS SCHOONS ZOU MAKEN’

Bevergem is een fictieserie over de mens en zijn obsessies, over het geflipte bestaan, over het dorp dat we allemaal in ons hoofd meedragen, en over ene Freddy De Vadder, die tussen dat alles opvallend normaal lijkt. ‘Het is een ode aan alle zotte, bizarre mensen die we in onze jeugd in Rekkem en Zwevegem hebben gekend.’

Dat ze er niets van begrepen hebben. Bart Vanneste – de man achter Freddy De Vadder – duwt op de knop van het espressoapparaat en legt uit dat je vooral de trefwoorden niet moet geloven waarmee Bevergem omschreven wordt. ‘Absurde reeks’, snuift hij. ‘Bevergem is helemaal niet absurd. Akkoord, er zitten een paar absurde zaken in, maar de rest is hyperrealistisch. Ik vind absurd een gevaarlijk woord. Dat schrikt veel mensen af. “Ah, we gaan het niet verstaan”, denken ze dan.’

Met zijn mok in de hand wijst hij naar de lederen zetel in de andere kamer. ‘Private’ staat in melkglazen letters op de ruiten van de dubbele deur die zijn keuken, waarin ik zit en hij staat, afscheidt van de woonkamer. De poetsvrouw buigt zich over de leuning van de zetel en vist er met de stofzuiger chipsresten, nootjes en broodkorsten uit. Dat het een huis met geschiedenis is, had ik in een oud interview gelezen. Ooit was het een Brits consulaat en tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden de nazi’s er een Gents kantoor in ondergebracht. De ‘Private’ is een erfenis van de Britten, net als het stucwerk tegen het plafond en de gouden randjes die de bovenkant van de muren aflijnen. Van de nazi’s is er niet veel zichtbaars overgebleven.

Vanneste leunt tegen het aanrecht en neemt een slok. ‘Daar’, zegt hij en knikt naar de zetel, ‘heb ik samen met mijn vader naar de eerste aflevering gekeken. Ik heb hem nog nooit zo zien smilen in zijn leven. Hij had alle scènes meteen door. Achteraf heeft hij nog zitten stoefen tegen mijn oudste broer. “Ik had nooit gepeinsd dat een zoon van mij zoiets schoons zou maken.” Wat een compliment, hé, van je vader. Dat gebeurt niet vaak.’ Vanneste drinkt zijn koffie op, strijkt zijn haar naar achter en zet zijn mok opnieuw in het espressoapparaat. ‘Nog koffie?’

Vorige week was het feest in alle dorpen in West-Vlaanderen die graag geloven dat zij de klei voor Bevergem geleverd hebben. Er stond een tent in Kooigem, een dorp dat weggevaagd ligt tussen Kortrijk en Doornik, als een vergeten hoopje stofpluizen in de hoek van een kamer. Vijfhonderd mensen keken er samen naar de eerste aflevering, daarna knalden er vuurpijlen, op het podium werd gedronken en gedanst en achter de microfoon staken verschillende burgemeesters elkaar de loef af om de pluimen van Bevergem op hun hoed en in hun achterste te steken. Vanneste grijnst. ‘Alsof Bevergem helemaal live ging. Die kibbelende burgemeesters vormden het hoogtepunt van de avond.’

Op een bepaald moment heeft Vanneste de microfoon gegrepen, niet als hemzelf, wel als Freddy De Vadder, met die stem uit de kelders van zijn keelgat: ‘Zo. Wat maakt het uit of Bevergem nu Zwevegem, Kooigem of Ruddervoorde is? Bevergem is overal. Dat kan een Spaans dorp in de bergen zijn.’

‘Enfin, toen zwegen ze toch even’, vervolgt Vanneste als Vanneste. Hij hoest en trekt aan zijn sigaret. Op tafel ligt een boodschappenlijstje: Mr Proper, Cif, zakken voor de stofzuiger. In de deuropening staat de poetsvrouw plastic flessen plat te drukken, die ze vervolgens in de blauwe zak propt.

‘EEN SARCASTISCH NOSTALGISCHE SERIE,’ herinnert Vanneste zich, ‘zo heb ik het destijds aan Marc Coenen verkocht, toen die nog netmanager van Canvas was. “Hola,” zei Coenen, “dat moet je toch eens uitleggen.” Ik dacht: dat spreekt toch voor zich? Wannes Cappelle en ik hebben dat tijdens het schrijven gaandeweg ontdekt: Bevergem, dat zijn de beelden uit onze jeugd. Het is een ode aan alle zotte mensen die ik in Rekkem heb gekend en de bizarre types die Wannes uit Wevelgem kende, waar hij is opgegroeid. Ik herinner me dat ik tien, elf jaar was en dacht: “Waarom doen al die volwassenen zo raar?” Volwassenen kunnen zo geobsedeerd zijn door hun eigen bezigheden en besognes dat ze gewoon vergeten dat het allemaal niet belangrijk is. Het is de toon van Freddy: “Waarover maak je je eigenlijk druk?”‘

Hij leunt achterover, laat zijn armen naast zijn stoel hangen en zegt op de toon van een man die de clou van een mop achter zijn tong verbergt: ‘Misschien moet je uit zo’n dorp komen om het echt te begrijpen. We hebben hier met een Antwerpse regisseur aan tafel gezeten, voordat we Gilles Coulier onder de arm hebben genomen. Wannes, Dries Heyneman en ik legden uit waarover Bevergem ging. ?Jaha,” zei hij, ?het gaat over van die kleine mensjes, een beetje National Geographic, zo.” Wannes, Dries en ik keken elkaar aan: je bent hier wel bezig over onze jeugd, hé maat. Zijn wij beesten, of wat?’

Hij staat recht, loopt heen en weer – dat helpt om zich te focussen, zal hij later uitleggen, ook wanneer hij schrijft, loopt hij constant rond – en tikt met zijn middenvinger tegen zijn slaap. ‘Iemand heeft eens tegen mij gezegd: “Vanneste, jij hebt een gigantische blinde vlek.” Ik begreep dat niet, maar iedereen rond de tafel knikte en bulderde: “Dat jij dat niet doorhebt!” Wat doorheb? vroeg ik. “Dat je compleet geflipt overkomt.” Het is waar dat ik nogal kan doordrammen. Ik zoek altijd en overal het conflict op, ik moet botsen om tot iets te komen. Ik moest daaraan denken toen we aan Bevergem begonnen. Iedereen heeft een blinde vlek. Mensen weten niet hoe ze overkomen. We hebben onze tics, we proberen krampachtig onze façades op te poetsen, maar ondertussen brokkelt onze achterbouw af.’

‘Uiteindelijk is de serie ontstaan uit mijn eigen kleine kantje’, zegt Vanneste, terwijl hij zijn ellebogen op tafel plant. ‘Ik vond het gewoon niet eerlijk dat iedereen op tv kwam en ik niet. Ik voelde me niet serieus genomen. Wel door het publiek, maar niet door die mannen in Brussel. Wat ik wil zeggen: toen Philippe Geubels net kwam piepen, verzorgde hij mijn voorprogramma. Hij doet een keer iets in De slimste mens, mag drie weken later Humo’s Pop Poll presenteren en is al een megaster nog voor hij iets gemaakt heeft. Ik wil niet met hem ruilen – hij is een ander soort comedian en ik gun het hem van harte – maar ik vond dat wel straf: niets bewezen hebben en al overal op televisie opduiken. Enfin, ik hoorde mezelf weer zagen, Ik ving ook frustraties op uit de acteerwereld: Wim Willaert die een hekel had aan dat Theaternederlands van zo veel series, de Antwerpse bende die het zo’n beetje voor het zeggen had. Verdomme, dacht ik, we moeten niet zaniken. We moeten het zelf doen.’

HET IS AMPER TIEN STAPPEN VAN DE keuken naar de kamer waar Bevergem begon. De lichtgele isolatieplaten hangen er nog tegen de muur, maar alle foto’s, post-its en steekkaarten die Bevergem aflevering per aflevering samenvatten, zijn eraf gehaald. De tafel is in een hoek geduwd, bedolven onder een berg spullen, alsof een failliete eenmanszaak hier zijn overtollig kantoormateriaal heeft gedumpt. Er liggen kabels, printercartridges en lege verpakkingen van middeltjes tegen de hoofdpijn.

Met twaalf waren ze, die eerste vergadering, zo’n vijf jaar geleden. Wim Willaert was erbij, Dries Heyneman, Piet De Praitere, Zouzou Ben Chikha, Gunter Lamoot… ‘Mensen met een beetje dezelfde anarchistische reflex’, glimlacht Vanneste. ‘Ik vind dat onnozel, had ik elk van hen aan de telefoon gezegd, we schrijven al zo lang voor onszelf. We kankeren al zo lang op die scenario’s die op niets trekken. Waarom maken we samen niet een fictiereeks? We kunnen dat.’

Vanneste had twaalf helblauwe bureaustoelen in de Ikea gekocht, om duidelijk te maken: we houden kantoor, hier zal gewerkt worden. Hij had een flinke voorraad drank ingeslagen en die isolatieplaten tegen de muur geplakt bij wijze van prikbord. De bureaustoelen waren het eerste dat sneuvelde in het project. ‘Ze zaten echt niet goed’, vertelt Vanneste. ‘Trouwens, met zo’n bende hyperkineten rond de tafel is er niemand die gewoon blijft zitten als je vraagt: wat zou jij nu graag maken?’

Drie weken lang vlogen de ideeën over tafel. Hoe meer drank er vloeide, hoe waanzinniger en luidruchtiger de plannen werden. Tot Vanneste op een dag zei: ‘Stop er maar mee, met al die voorstellen. Het is simpel. We maken een fictiereeks, Freddy De Vadder speelt de hoofdrol en hij woont in een kringloopwinkel.’

TERUG IN DE KEUKEN TANKT VANNESTE koffie bij. We drinken hem zwart, met suiker, want de melk is op. Melk: staat ook op het boodschappenlijstje. Of hij De Vadder na twintig jaar niet beu is, vraag ik. Hij snuift en trommelt met zijn vingers op tafel. ‘Ik zal je eens iets vertellen. Mijn eerste show was een succes, maar in mijn tweede viel ik in herhaling. Ik had ook niet door dat als je een theatershow maakt je met nieuw materiaal moet werken. Ik was het gewend om in cafés te spelen. Daar maakt het niet uit dat je fragmenten hergebruikt. In die eerste show zaten stukken waar ik zes jaar op gewerkt had. Toen ik aan mijn tweede show begon te schrijven, kreeg ik een enorme faalangst. Niets was goed genoeg. Freddy is op, dacht ik. Maar het was niet Freddy die op was, het was ik die op een totaal foute manier werkte. Ik ben niet gemaakt om alleen te schrijven. Dan voel ik enkel die druk op mijn schouders, dan krimp ik ineen van de stress. Als je samen schrijft, maak je gewoon lol.

‘Han Coucke, die nu ook in Bevergem meespeelt, heeft me toen gered. “Waarom zou je Freddy laten vallen?” zei hij. “Besef je dat er acteurs zijn die in hun hele leven nooit zo’n figuur zullen vinden?” Toen heb ik me gerealiseerd: Freddy is een levende figuur, hij verandert, hij evolueert. De enige rode draad is dat hij zegt wat hij denkt en geen schaamte kent. In Bevergem krijg je de Freddy te zien zoals hij naast het podium is. Sommigen zeggen dat hij ‘aimabeler’ is. Ik vind dat onzin. Dat hij in Bevergem bijna verdwijnt in de massa zegt meer over dat dorp dan over Freddy.’

Hij drukt zijn sigaret uit. ‘Mijn opdracht aan de rest van de bende was duidelijk: bedenk een personage dat naast Freddy kan staan. Ik gaf hen drie maanden de tijd. Iedereen moest dat in zijn agenda schrijven. Ik wist ook wel: niemand zal eraan werken, zulke luiaards zijn het wel.’ Hij schatert het uit. ‘Alleen Piet De Praitere had zijn huiswerk gemaakt. Hij kwam af met Claude, een politicus die al een tijd in zijn hoofd zat. Op een fichekaart had hij die Claude tot in de details uitgewerkt. Hoe hij loopt, kijkt, praat, zijn tics, de foute kleren die hij draagt, hoe hij constant liegt en iedereen bedriegt. Die Claude zat direct goed. Het was ook slim van Piet: omdat Claude een van de eerste was, werd het een sleutelpersonage.

‘Het zal wel niet volgens de regels zijn, maar we hebben ongeveer alle regels aan onze laars gelapt. Twee weken voor de opnames hebben we nog even gepanikeerd: komt dat wel goed, met al die komieken en zangers die moeten acteren? Die eerste repetities waren een ramp. De ene speelde te groot, de andere te klein. Wim heeft ons dan wat les gegeven en een paar trucs geleerd. Het kwam erop neer dat we zo gewoon mogelijk moesten doen en vooral niet mochten acteren. Mijn zware Freddy-stem moest weg, omdat dat op het scherm niet klopte. Het gaat over de mens Freddy, niet over het typetje. Als je dat zo’n beetje doorhebt, dat acteren, is het poepsimpel. Veel makkelijker dan op een podium staan.’

Hij zwijgt even, kijkt door het raam, waar de regen met gulzige teugen uit de lucht gutst. ‘Wat een weer’, zegt hij, en gaat verder: ‘Acteren is alleen moeilijk als je niets mag zeggen, en ik moet vaak niets zeggen in Bevergem. Ze hebben verdorie al mijn replieken en oneliners geschrapt. Nu werk ik de hele tijd met mijn ogen en blikken. Zo.’ Hij spert zijn ogen open, knijpt ze dan tot spleetjes, laat ze van links naar rechts glijden, langzaam, als een slepende voet die de tango danst. ‘Het is een kunst, zo met je ogen acteren. Ik had van die typische oneliners, wree kluchtig, maar dat werkte niet. Het kwam geforceerd over. Bevergem is mijn project en de anderen stelen de show. Piet mag een heel eind wegleuteren. Al zijn impro’s zitten erin. Ik mag hoogstens zo doen. (trekt wat met zijn wenkbrauwen) Nu ik erover nadenk: dat was al zo in de tijd van Studio Kafka (het Studio Brussel-programma met Kamagurka en Herr Seele waarmee Vanneste, Piet De Praitere en Gunter Lamoot eind jaren 90 voor het eerst landelijke bekendheid kregen, nvdr.). Gunter en Piet mochten altijd in mijn shows spelen, ik nooit in die van hen. Ik ben een sociale hoer, hé. (tikt nog eens tegen zijn hoofd) Dat is deel van die blinde vlek.’

EIGENLIJK WILDE IK HEN SAMEN SPREKEN, Piet De Praitere en Bart Vanneste, omdat Bevergem het eerste publieke project sinds Studio Kafka is waarin ze samenwerken. Maar De Praitere zag dat niet zitten, omdat Vanneste hem dan de hele tijd zou onderbreken. Vanneste had het uitgeproest toen ik hem dat vertelde. ‘Hij heeft waarschijnlijk overschot van gelijk. Het is een beetje haat-liefde tussen ons. Ik ben conflictueus, Piet is tegendraads. Dat is zó vermoeiend. Ik word daar gek van. Als ik zeg: “Dat is goed”, vraagt hij altijd: “Ben je wel zeker?” Natuurlijk ben ik zeker. Ondertussen weet ik wel wat werkt en als het niet werkt, zoek ik tot het werkt. In mijn laatste show haal ik zwaar uit naar Bart De Wever. In de try-out maakte ik al meteen duidelijk dat dat verhaal over De Wever ging. De hele zaal keerde zich tegen mij. Goed, dacht ik, en sindsdien vertel ik de clou op het einde en er is niemand die niet lacht. Je moet de mensen soms een beetje sturen. Zij moeten in jouw branie komen.’

Een dag later zit ik met De Praitere op een terras in Gent. Hij heeft net een opname met Willy Sommers achter de rug voor Lookalikes, een eigen programma voor 2BE waar hij samen met Dries Heyneman aan werkt. ‘Mijn kindje’, noemt hij het. ‘Omdat het al zo lang in zijn schuif ligt zonder dat er iets mee gebeurde. Het voordeel van al twintig jaar shows schrijven en typetjes verzinnen, is dat ik op mijn computer een vuilnisbak vol ideeën heb staan. Soms is het gewoon afwachten tot de tijd voldoende rijp is.’ Ook van Claude, de wankelende en foefelende politicus die hij in Bevergem speelt, hingen stukken en brokken in een map op zijn computer.

‘Ik vertel het niet meer graag, omdat de mens ondertussen overleden is, maar uiterlijk is Claude geïnspireerd op Dany Vandenbossche, een SP.A’er en ingeweken Gentenaar. Hij was een intelligente mens, maar verloor zichzelf zo vaak in het zware werk, het uitgebreid op café gaan, de waanzin van het politiek bezig zijn. Hij zag er nooit echt gezond en verzorgd uit, maar dan lapte hij zichzelf op met wat uiterlijke hulpmiddelen. Een kostuum, een sjaal. Je ziet dat ook bij een filmploeg: na tien uur draaien stinkt iedereen als de beesten naar het zweet, maar dan rollen ze snel wat deo onder hun oksels en is het probleem van de baan. Hoewel, dat levert vooral een degoutante mix van deo en zweet op.’

Hij haalt zijn handen door zijn haar, wrijft aan zijn neus en zegt lichtjes geamuseerd: ‘Het kan zijn dat ik van de hak op de tak spring. Dat is hoe mijn hoofd werkt. Schrijf maar op: het is best vermoeiend om Piet De Praitere te zijn. Er zit iets dwangmatigs in mij. Als kind was ik echt een gedrocht. Ik meen het: een moeilijk kind, zeer nerveus, ik heb zelfs pillen moeten slikken, een soort rilatine, om rustig te worden. Karaktergestoord, was de stempel toen. Ik had tics en dwangneuroses. Ik moest geluiden maken. Mmm. Mmm. Mmm. En ik moest ook regelmatig de tip van mijn tong bekijken. In de klas trok ik mijn trui over mijn hoofd en keek naar mijn tong: mmm, mmm, mmm. Echt. Als ik dat nu in een show gebruik, zeggen de mensen: grappig, maar vergezocht. Je moet wat dichter bij jezelf blijven. Wel: dat is dicht bij mezelf. (denkt na) Sommige kinderen willen niet opgevoed worden. Ik was zo’n kind.’

De Praitere was jeugdwerker bij de christelijke arbeidersbeweging toen hij Vanneste leerde kennen. Hij werd, zoals een missiepater naar de brousse, vanuit zijn geboortestad Kortrijk uitgestuurd om ‘de bende van Rekkem’ weer binnen de grenzen van de christelijke waarden te trekken. Met die van Rekkem, zo zei zijn baas, valt niets aan te vangen. ‘Ik kwam in Rekkem aan, in jeugdhuis De Klakkeboem en ik voelde onmiddellijk een verwantschap. Alles wat ik daar zag, miste ik in Kortrijk. In die tijd was Kortrijk een politiestad. Er moest maar iets interessants gebeuren of het werd neergedrukt. Kortrijk was een groot dorp waarin men neerkeek op iedereen van buitenaf. “Wuk nen boer is dadde”, klonk het dan. Iedereen die niet uit Kortrijk kwam, was een boer. In Rekkem heerste een vreemd soort vrijheid, de vrijheid van het vergeten dorp. Ik ben heel vaak bij Bart blijven slapen. Wat betekende: we aten bij hem thuis de ijskast leeg, dronken alle drank op en tegen zes, zeven uur kwam zijn vader naar beneden om te zeggen: “Ja, jongens, nu is het genoeg geweest. We gaan eens slapen.” We, dat waren Bart en ik. híj pakte zijn koffer en ging naar zijn werk.’

Zo’n leven, waarop je ’s morgens met een aktentas de deur uitwandelt, zagen Vanneste en De Praitere niet zitten. ‘Dat wisten we toen al. Ik werd gek van dat schizofrene idee dat je alles wat je graag deed moest reserveren voor je hobby, die je na je uren beleed. Ik kom uit een opvoeding die de dingen heel strikt regelt: dit is serieus, dit is leute; dit is voor echt, dit is een nevenproject. Ik wilde niet bezig zijn met het creatieve als uitlaatklep. Ik wilde dat het mijn leven werd. Dat is geleidelijk aan gelukt. Toen Bart naar Leuven trok om sociologie te studeren, ben ik hem gevolgd, ook al was ik toen al 26. Dat was raar, op je 26e in Leuven belanden, tussen die drinkende en feestende pubers. Daar heb ik Gunter Lamoot leren kennen. Met z’n drieën brachten we drie humoristische stromingen samen. Bart was fan van Kreatief met kurk, Lamoot had zijn hele jeugd enkel naar de BBC gekeken en ik was een kenner van de VPRO. Bart droomde er toen nog van om door te breken als muzikant, ik dacht eraan om een ernstig acteur te worden, maar op kot en op café zaten we de hele tijd sketches in elkaar te steken. Toen de VRT een wedstrijd voor radiohumor uitschreef, de Grote Prijs W.P. Stutjens, zei Bart: “Als we nu niet meedoen, zijn we echte losers.” Sinds we die prijs gewonnen hebben, hebben we nooit meer gewerkt zoals het hoorde. In West-Vlaanderen ligt dat nog altijd moeilijk: “Jij bent nogal veranderd”, zeggen ze als ik in Kortrijk kom. Natuurlijk ben ik veranderd. In Kortrijk houden ze daar niet van. Ze willen de tijd vasthouden. Maar ze kunnen dat niet.’

Ook daar gaat Bevergem over: over de noestheid van de West-Vlamingen, over de bekrompenheid van het burgerlijke bestaan. ‘We waren de tegenbeweging’, zegt De Praitere. ‘We vonden het een beetje vies eigenlijk, die mentaliteit van hard werken en belastingen ontwijken. Bart had zo’n nonkel. Amar, het personage van Zouzou Ben Chikha, is erop geïnspireerd. In vergelijking met Amar is Claude een foefelaar van de kringloopwinkel. (grijnst) Het is niet voor niets dat we van de migrant de grootste, ultraliberale West-Vlaming hebben gemaakt. Het is om te tonen: kijk naar die jongen, lieve mensen, dit zijn jullie waarden. Je mag niet vergeten: Bart en ik hebben er allebei aan gedacht om in de politiek te gaan.’

BEVERGEM

Vanaf woensdag 30/9, 21.30, op Canvas.

DOOR TINE HENS

Bart Vanneste : ‘BEVERGEM IS MIJN PROJECT, MAAR DE ANDEREN STELEN DE SHOW: PIET DE PRAITERE MAG EEN HEEL EIND WEGLEUTEREN, FREDDY DE VADDER MAG HOOGSTENS MET ZIJN WENKBRAUWEN TREKKEN.’

Piet De Praitere : ‘SINDS WE IN 1994 DE GROTE PRIJS W.P. STUTJENS GEWONNEN HEBBEN, HEBBEN WE NOOIT MEER GEWERKT ZOALS HET HOORDE. IN WEST-VLAANDEREN LIGT DAT NOGAL MOEILIJK: “JIJ BENT NOGAL VERANDERD”, ZEGGEN ZE DAN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content