Geef Godzilla nog een hondenkoekje, jaag King Kong in zijn boom en laat Aliens en Predators het onder elkaar uitvechten: de beste monsterfilm in jaren komt uit Zuid-Korea: ‘The Host’ van Bong Joon-ho. ‘Hij heeft tien miljoen gekost, maar ik wou eens een realistische monsterfilm maken.’

Met 13 miljoen entreekaartjes op 48 miljoen inwoners is The Host of Gwoemul – je hoort het slijm haast uit de oorspronkelijke titel spuiten – de grootste Koreaanse kaskraker ooit. En in tegenstelling tot wat bij genrefilms uit Hollywood vaak het geval is, hoeft dat ginds géén synoniem te zijn voor uitsluitend op het reptielenbrein mikkende popcornleut. Net als in zijn vorige films – de romcom Barking Dogs Never Bite (2000) en de satirische policierMemories of Murder (2003) – klutst de Koreaanse rasfilmer Bong Joon-ho namelijk diverse genres dooreen, met als verrassend verteerbaar resultaat: een monsterfilm die niet alleen spannend en entertainend is, maar ook slim inspeelt op het politieke spanningsveld tussen 9/11 en Kim Jong-Il, er een flinke dosis zwarte humor tegenaan gooit en als portret van een disfunctionele familie nog behoorlijk ontroerend is ook.

Die onevenwichtige familie zijn de Parks, die – net als de andere inwoners van Seoel – de schok van hun leven opdoen wanneer er een vraatzuchtig gedrocht uit de vervuilde rivier komt gewipt. ‘Komt ervan als je chemische rotzooi in de riolen dumpt’, zo leren we uit de proloog, waarin we zien hoe het Amerikaanse leger verantwoordelijk mag worden geacht voor het genetisch gemuteerde onding dat zwemt als een vis, springt als een insect en rent als het duurste beest dat ooit uit de dinosaurusfabriek van Steven Spielberg is ontsnapt.

‘Wist je dat het op ware feiten gebaseerd is?’ lacht Bong. ‘Zeven jaar geleden brak er in Korea een groot schandaal uit nadat was ontdekt dat de Amerikanen – die bij ons verschillende legerbases hebben – grote hoeveelheden methanol in de Hanrivier hadden gekieperd. Dat zette kwaad bloed bij nogal wat Koreanen. Toen ik dat bericht in de krant las, dacht ik echter meteen: geweldig uitgangspunt voor een monsterfilm! Die satire op de Amerikanen trek ik ook door wanneer de overheid overweegt een chemisch goedje genaamd Agent Yellow op Seoel te droppen: een verwijzing naar het vergif Agent Orange, dat Amerika inzette in de Vietnamoorlog.

Hebt u nu een monsterfilm gemaakt of een anti-Amerikaans pamflet?

Bong Joon-ho: Een monsterfilm. De titel The Host verwijst naar het monster, dat volgens de regering drager is van een virus. Met dat zogenaamde virus wil de overheid de bevolking schrik aanjagen, in de hoop haar verantwoordelijkheid te ontlopen en de aandacht af te leiden van het échte monster. Maar nu je ’t zegt: het zou evengoed een metafoor voor de Amerikanen kunnen zijn. Als je ’t niet erg vindt, ga ik het vanaf nu ook zo uitleggen aan de andere journalisten. Bedankt! (lacht)

Graag gedaan. Hoe moeilijk was het om het evenwicht te bewaren tussen grap en gruwel, horrorfilm en familiedrama?

Bong Joon-ho: Dat ging vanzelf. Mijn vorige, Memories of Murder, was op papier een donkere thriller over een serial killer, maar toen ik met de opnames bezig was, vloeide daar automatisch heel wat humor uit voort. Je botst op grappige situaties of je ontdekt dubbelzinnigheden in de context of het decor. En die moet je niet laten liggen, zeker niet als ze bij het hart van het verhaal blijken te passen. Zo is het ook bij The Host gegaan. Het is dus niet zo dat ik vooraf zat te denken: ‘Als ik nu eens twintig procent humor, zestig procent drama en een vleugje suspense dooreen mix?’

Wat had je dan vooraf wel in gedachten? Een klassieke monsterfilm als ‘Godzilla’ duidelijk niet.

Bong Joon-ho: Toch was Godzilla een inspiratiebron. Als kind was ik gek op die monsterfilms, en hoe knulliger hoe liever. Goedkope maquettes die door een plasticine beest van dertig centimeter werden platgewalst. Een acteur die in een rubberen pak door een studio holde… Ik kon er maar niet genoeg van krijgen. Maar ik wilde eindelijk ook eens een realistische monsterfilm maken, met echte emoties en geloofwaardige special effects. Vandaar dat ik andere voorbeelden voor ogen had. John Carpenters The Thing bijvoorbeeld: geen directe inspiratiebron, maar wel een van de beste monsterfilms aller tijden. En Ridley Scotts Alien natuurlijk. Verder heb ik ook Signs van M. Night Shyamalan een paar keer herbekeken. Ook daarin zijn de familieleden en de menselijke relaties veel belangrijker dan de buitenaardse wezens, al is er één wezenlijk verschil: in tegenstelling tot Shyamalan wacht ik niet tot op het einde om het monster te tonen. Da’s flauwekul, vind ik. Als je een monsterfilm maakt, toon dan tenminste dat beest. Het is tenslotte de ster van je film.

Dat van jou ziet er wel erg vies en wansmakelijk uit.

Bong Joon-ho: Dank je. (lacht) Want zo hoort het ook. Het is een ontwerp van Chin Wei Chen, een jonge graficus die fantastisch werk heeft geleverd. Ik wilde iets slijmerigs en iets met kieuwen, iets dat het midden hield tussen een vis en een reptiel, dat zowel in het water als op het land kon leven, eruitzag alsof er écht genetisch mee geklooid was en dat zo’n drie à vier meter hoog was, zodat het zich nog onder een brug of achter een truck kon verstoppen. En voor de CGI en de special effects hebben we samengewerkt met Peter Jacksons WETA-studio en met The Orphanage, een Amerikaans bedrijf dat ook aan Hero en The Day after Tomorrow meewerkte.

Het is dus een prijzig beest geworden?

Bong Joon-ho: Tien miljoen dollar. Da’s heel veel voor een Koreaanse film, maar nog altijd peanuts naar Hollywoodnormen. Daar kost dezelfde film minstens tien keer zoveel. Wat allicht verklaart waarom er zoveel saaie films worden gemaakt: artistieke risico’s neem je niet zo snel als je over een enorm budget moet waken en verantwoordelijk bent voor het inkomen van minstens vijfhonderd mensen. Dan pruts ik liever op zijn Koreaans. (lacht)

Door Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content