We hebben dEUS en Zita Swoon, Josse De Pauw en Dominique Deruddere, Jan Fabre en Wim Delvoye. Maar dat België ook trots mag zijn op zijn jazztalent, is bij het grote publiek minder bekend. Nog even. Mede dankzij de jarenlange gedrevenheid van kunstencentrum De Werf opent ‘Brugge Culturele Hoofdstad 2002’ niet met madrigalen, maar met een concert van het Brussels Jazz Orchestra. Focus sprak met saxofonist Frank Vaganée en trompettist Bert Joris.

Door Bart Cornand en Dominique Soenens

Op vrijdag 22 februari speelt het BJO composities van Bert Joris ter gelegenheid van de opening van het Brugse Concertgebouw. Tegelijk wordt de nieuwe dubbel-cd ‘The Music of Bert Joris’ op het label van De Werf voorgesteld.

Focus Knack geeft vijf exemplaren weg.

(Zie Focus trakteert, blz. 3)

In de cd-reeks ‘Jazz in 2002, the finest in Belgian Jazz’ verschijnen nieuwe cd’s van achtereenvolgens Brussels Jazz Orchestra, Greetings from Mercury, Aka Moon, Nathalie Loriers + Extension, Octurn, Ben Sluijs Quartet, Philip Catherine, Bert Joris Quartet, Erik Vermeulen Trio en Kris Defoort Quartet.

Het bijbehorende boek over jazz in België telt een 300-tal bladzijden, verschijnt op cd-formaat en bevat naast de historiek van de Belgische jazz portretten van 80 muzikanten.

De volledige box is te bestellen via www.dewerf.be.

Het Brussels Jazz Orchestra mag het culturele jaar én de bijbehorende nieuwe concertzaal van Brugge openen. Hoe belangrijk is dat voor jullie?

FrankVaganée: De media-aandacht, die er met het culturele jaar automatisch is, is natuurlijk ontzettend meegenomen. Eigenlijk is het een concert zoals alle andere, maar er hangt veel meer aan vast: we kunnen laten zien wie we zijn en waarvoor we staan.

BertJoris: Het initiatief van De Werf geeft mij en het orkest bovendien de mogelijkheid om mijn werk van de voorbije twee jaar te bundelen. In die tijd zijn mijn composities in het buitenland verspreid uitgekomen. Daaruit heb ik een selectie gemaakt, en ik zocht een geschikt orkest om het uit te voeren. Nou, dat was snel gevonden. Het niveau van het BJO is de voorbije drie jaar behoorlijk gestegen. Een ideale keuze dus. Met die kans en het idee van De Werf om aan het cultuurjaar een cd-reeks vast te hangen, paste alles plots als een puzzel in elkaar.

Hoe belangrijk is De Werf voor de Belgische jazz?

Joris: Ik sta er gewoon paf van. Die mensen zetten zich zo goed als belangeloos in om Belgische jazzmuzikanten te ondersteunen. Hun manier van werken is binnen het circuit zo goed als not done – geen enkel management of organisator zou je dezelfde mogelijkheden geven. Eindelijk is er geld en een structuur om muzikanten te laten spelen. De Jazz Lab Series ( een serie concerten in Vlaamse culturele centra, nvdr.) zijn een succes, en dat combineren ze nog met andere tournees. Als muzikant heb je het gevoel dat je carte blanche krijgt, dat je geen toegevingen hoeft te doen. Wat wil je nog meer?

Vaganée: Klopt. In de tien jaar dat ze zich op jazz concentreren, zijn ze uitgegroeid tot een van de grote ondersteuners van Belgische muzikanten. Dat geldt zowel voor De Werf als label als voor het podium. We kunnen er altijd terecht om interessante concerten te doen. En de Jazz Lab Series zijn natuurlijk een enorm voordeel voor de Belgische scène. Aan Waalse kant heb je de tegenhanger, de veeleer kleinschalige Jazztour van Les Lundis d’Hortense. Jazz Lab groeit stilaan uit tot een begrip. Mensen krijgen steeds meer kansen om hun muziek te laten horen.

Hoe is de Belgische scène de voorbije decennia geëvolueerd?

Vaganée: Het aantal muzikanten is de afgelopen vijftien jaar ontzettend toegenomen. Dat komt vooral door de conservatoria, die sinds een jaar of tien jazzopleidingen organiseren en een volwaardig diploma afleveren. Meer en meer mensen komen daarvandaan. Mijn generatie bestaat uit mensen die het nog van een ander hebben moeten leren. Vroeger had je het circuit van Michel Herr, Steve Houben, Jean-Louis Rassinfosse… Daar is de generatie van Kris Defoort, Dré Pallemaerts, Jan de Haas op gevolgd. Vandaag ziet het ernaar uit dat het aantal muzikanten verveelvoudigt: voor elke muzikant die er is, krijg je twee opvolgers.

Wat wél opvalt, is dat de generatie saxofonisten, onder wie ikzelf, Ben Sluijs en Kurt Van Herck, allemaal leerlingen van John Ruocco zijn geweest. Die woonde hier eind de jaren zeventig, begin de jaren tachtig, en hij heeft op dat niveau bij veel mensen hun frank doen vallen. Met hem is het allemaal in een stroomversnelling terechtgekomen.

Hij heeft dus voor een nieuwe impuls gezorgd na het hoogtepunt van de jaren vijftig, dat vooral voor Wallonië belangrijk was?

Vaganée: Klopt. Vroeger was het nogal een Brussels-Waalse aangelegenheid. Nu is Vlaanderen het zwaartepunt geworden. We hebben echt goeie muzikanten in huis. En in die verschuiving spelen de conservatoria een belangrijke rol: in Vlaanderen zijn er vier, in Wallonië en in Franstalig Brussel elk één.

Joris: Die verjonging is heel belangrijk. Mensen beslissen tegenwoordig makkelijker om jazz te gaan studeren, of om hun kinderen die kans te geven. Vroeger kreeg je als docent muzikanten van een jaar of 25 over de vloer, die al in een andere richting afgestudeerd waren en uit interesse muziek kwamen volgen. Sinds de invoering van de richting ‘Jazz en Lichte Muziek’ op de conservatoria kun je met zestien- tot twintigjarigen werken. Die jongeren nemen de muziek snel en onbevangen op. Ze zijn heel nieuwsgierig. Op latere leeftijd worden studenten veel analytischer, en evolueren ze stukken trager. In mijn tijd werd je voor gek verklaard. Mijn ouders waren er helemaal niet happig op dat ik die richting uit zou gaan. ‘Je zal in de goot terechtkomen’, was twintig jaar geleden de teneur over jazz.

Enerzijds heb je jongeren die conservatorium volgen, anderzijds trekt de dance/jazz van Saint Germain en Erik Truffaz ook vers bloed aan. Heeft die dance-aanpak de jazz van een gewisse dood gered?

Joris: Sinds ik op die plaat van MarcMoulin heb meegespeeld, word ik makkelijk met die muziek geassocieerd. Er zitten best wel vernieuwende elementen in, maar dat was voor mij niet het belangrijkste. Ik ken Marc al van zijn vroegere werk bij Placebo en Telex, en als deejay. Ik had al lang respect voor hem en zijn goeie smaak. Als hij je belt met de vraag om drie solo’s te komen inspelen, dan dóé je dat gewoon. Een jaar later blijkt die plaat goed te verkopen en wordt er een hoop heisa rond gemaakt, maar of dat nu de toekomst van de jazz is? De toekomst ligt voor mij niet in platenverkoop, maar of ik me in een project kan vinden.

Vaganée: Die dance-richting kan wel belangrijk zijn omdat ze jazz laat horen aan een publiek dat er anders niet mee in aanraking komt. Op die manier pikken die mensen toch een vleugje op van wat het zou kúnnen zijn. Hopelijk zetten ze dan een stap verder. Dance is een manier om creatief om te gaan met bestaande solo’s, ze te hermixen en in loops te stoppen, en zo is het ook een creatief proces. Hopelijk zet het mensen uit dat circuit aan het denken en gaan ze eens naar een concert – maar misschien is dat wat te idealistisch.

Het is alvast een manier om sommige labels draaiend te houden. De budgetten voor klassiek en jazz worden tot een minimum herleid.

Vaganée: Als je iets schrapt, verdwijnt het onherroepelijk. Er zullen altijd wel mensen zijn die naar de muziek op zoek gaan, maar voor het grote publiek blijft gelden: onbekend is onbemind. Jazz móét worden uitgebracht om meer luisteraars te bereiken. Natuurlijk spelen er economische belangen mee, maar op die manier snoeren ze jazzmuzikanten de mond. En zo word je weer naar de anonimiteit van de rokerige club verwezen.

Joris: Laten we wel wezen, in de eerste plaats moet je creatief denken, niet commercieel. Voor buitenstaanders mag het dan al lijken dat jazz vastgeroest zit, het leeft wél. De innovatie is niet zo spectaculair, je hebt niet meer die grote stijlbreuken van vroeger, maar ze is er. Het klópt niet dat er te weinig gelegenheid zou zijn om als muzikant je ding te doen. Moeilijk gaat ook.

Enige tips voor jonge muzikanten die de moed dreigen te verliezen?

Vaganée: Ik zeg altijd tegen mijn leerlingen: die vijf jaar conservatorium zijn vijf jaar informatie vergaren. Dan begint het pas, doe er nog maar een jaar of tien bij en we zullen zien. Dan hangt het af van karakter, een positieve ingesteldheid en de situaties waarin je belandt. Gemakkelijk zal het nooit zijn, maar als je goed bent en je blijft werken, dan volgt het ene het andere op. Soms draait het goed, soms is het wat stil – zo werkt het.

Jullie geven allebei les. Frank in Gent en op het Lemmensinstituut in Leuven, Bert in Bern. Is lesgeven noodzakelijk om te kunnen overleven?

Vaganée: Als je niet voor een kluizenaarsbestaan wilt kiezen, dan moet je naar een oplossing zoeken. En lesgeven is dan de beste keuze: je blijft doen waar je van houdt, en als je het geluk hebt om enkele goeie leerlingen te hebben, is het nog zo plezierig ook. Plus: je blijft jezelf evalueren. Kortom, het is een goeie basis om te kunnen leven en om daarbuiten te doen wat je graag doet. Er zijn ook muzikanten die jazz spelen en daarnaast voor commercieel werk kiezen. Het voordeel van lesgeven is dat je puur kunt blijven, en dat je safe zit. Ik geloof niet in het feit dat je moet afzien om een goeie muzikant te zijn. Als ik goed wil spelen, moet ik me goed voelen.

Vinden jullie het een kwalijke zaak dat jazz wegtrekt uit de cafés en in pluchen concertzalen wordt gespeeld?

Vaganée: Ik doe het allemaal even graag, al voelt het telkens wel anders aan. Op een podium staan in een cultureel centrum is anders dan op een festival of in een club. Maar elk soort optreden heeft zijn eigen impact op het publiek. In een club is er een pint en een sigaret bij, in een cultureel centrum wachten ze daarvoor tot de pauze en zijn ze misschien aandachtiger. Het is sowieso een grotere opgave om iets op een groot podium te laten overkomen, gewoon door de fysieke kloof met het publiek. Van een big band gaat natuurlijk een geweldige energie uit, en dat pakt de mensen. Maar het blijft een goede evolutie dat jazzmuzikanten op grotere podia kunnen staan. Het bewijst dat het nodig was, dat de muziek leeft en niet zomaar naar de kelder moet worden verwezen. Die beweging is al bezig van in de jaren veertig, toen impresario Norman Grantz Jazz at the Philharmonic organiseerde. En we werken er nog altijd aan.

Tot slot: wie beschouwen jullie als de belangrijkste jazzmuzikanten van het moment?

Joris: Toots Thielemans en Philip Catherine zijn muzikanten buiten categorie, daar kun je niet omheen. En Dré Pallemaerts blijft natuurlijk ontzettend goed.

Vaganée. ( grijnst) Ik zeg dit niet omdat hij bij het BJO betrokken is, maar Bert Joris is een waardig boegbeeld – niet alleen als trompettist, maar ook als componist en arrangeur.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content