Vincent Byloo
Vincent Byloo Radiopresentator en voormalig medewerker Knack Focus

Beschuldigd van: obsceniteiten

Kent u It’s The End Of The World As We Know It van R.E.M. nog? Dan weet u wellicht ook wie er volgens Michael Stipe in het aanschijn van de Apocalyps als enige sterveling zijn cool bewaart: zelfs als de wereld ontploft, ‘Lenny Bruce is not afraid.’ Behalve dat de jonge Michael Stipe minstens even hoog opliep met Lenny Bruce als met Andy Kaufman – die ándere komiek, aan wie hij overigens Man On The Moon opdroeg – dringt zich één conclusie op als was het een branderige buikwind na een bord chili con carne: dat Lenny Bruce onecool motherfucker moet zijn geweest. En one funny motherfucker trouwens ook, want zelfs zonder voorafgaand bord chili con carne grapte en grolde Lenny Bruce je ongenadig het dun in de broek.

Hij debuteerde in 1947 op de gammele planken van een nachtclub in New York, maar voerde zijn eerste geslaagde comedynummer al twee jaar eerder op. Bruce, tijdens WOII als 20-jarige Navy in Europa gestationeerd, had het na een missie van dertig maanden en liefst vier invasies wel gehad met soldaatje spelen. Hij ging bij de boordcommandant van de U.S.S. Brooklyn ‘opbiechten’ dat hij zich de laatste tijd ‘a little gay’ voelde en werd prompt oneervol ontslagen. Terug in Amerika loog en bedroog hij zich vervolgens een klein fortuin bij elkaar. Hij richtte de Brother Mathias Foundation op, ging vermomd als dominee de straat op – in een priestergewaad dat hij in een wasserette had gestolen – en zamelde geld in voor een leprakolonie in Brits Guyana. In amper een week tijd haalde hij 8000 dollar op, en hoewel hij zo’n 2500 dollar ook daadwerkelijk naar Brits Guyana zond, werd hij in de boeien geslagen wegens oplichting. Dan dóét een mens al eens iets voor het goede doel!

Als comedian werd hij pas écht met de regelmaat van de klok opgepakt. Reden? Zijn grote bek en de onhebbelijke gewoonte om er pijnlijke waarheden mee te verkondigen over geloof, drugs, politiek, abortus, rassenhaat en jazz. Véél jazz. Lenny Bruce noemde zichzelf wel eens een oral jazzman; geen wonder dus dat hij op handen werd gedragen door Phil Spector, Frank Zappa en Allen Ginsberg. Maar ook door Hugh Hefner, die zijn autobiografie als reeks publiceerde in Playboy, en Bob Dylan, die zelfs een song over hem schreef. ‘Lenny Bruce is dead but he didn’t commit any crime’, zong Bawb in 1981, ‘He just had the insight to rip off the lid before its time.’ Dat Lenny Bruce geregeld het deksel van puriteins Amerika lichtte, staat buiten kijf. Dat hij daarmee geen ‘crime’ pleegde, zagen de Amerikaanse autoriteiten toch iets anders.

Na een eerste arrestatie in 1961 – hij had op het podium ‘cocksucker’ gezegd – ontketende de politie een ware heksenjacht op de komiek. Tijdens zowat elk van zijn optredens zat er een politieagent op vinkenslag om Bruce bij de geringste schuttingtaal in de boeien te slaan. Na een triest en surrealistisch dieptepunt – in Sydney werd hij al van het podium geleid na zijn openingszin, ‘What a fucking wonderful audience’ – veroordeelde een panel van drie beroepsrechters hem tot vier maanden cel wegens obsceniteiten. Nog tijdens de beroepsprocedure werd Lenny Bruce in 1966 dood aangetroffen op zijn toilet, de heroïnenaald nog in zijn arm. In Playboy kreeg hij een passend in memoriam. ‘One last four-letter word for Lenny: Dead. At forty. THAT’s obscene.’

VINCENT BYLOO

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content