‘Heldenmoed’ is afgevoerd. te vroeg, zo vindt hij zelf, maar daar zit Kurt Van Eeghem niet mee. ‘De vlag omhoog en vooruit.’ naar zijn nieuwe programma ‘Het Salon’.

1952 De lokroep van de zee

Ik ben geboren op 28 september 1952 in Zeebrugge. Zes maanden later waren er de grote overstromingen en heb ik meteen een hele hoop zout water over mijn kop gekregen. Dat typeert mijn jeugd. Opgroeien aan de kust is voor mij ongelooflijk belangrijk geweest. Ik kijk met enorm veel plezier op mijn kindertijd terug en ik verlang nog steeds naar de geuren en de smaken van vroeger. Spelen tussen de boten, de zee, de lekkere keuken, het was een waar genot. Elke keer als ik er nu kom, keer ik terug in de tijd, en krijg ik een gevoel dat je misschien nog het best kunt omschrijven als ‘vrijheid’. Vijf kilometer verder in het binnenland en je zit in de zompige klei van West-Vlaanderen; terwijl ze daar bezig zijn de patatten uit de grond te halen, heb je aan de kust het mondaine leven, de casino’s, de haven, de duinen. Ik ben opgegroeid in een beschermd nest, maar tegelijk wel met de ogen open. Dat kan niet anders: aan de zee heb je een zicht van 180 graden, zodat je leert om breed te kijken. Niet voor niets is daar de Belgische rock ontstaan, en zitten er aan de kust zoveel schilders op een hoopje.

1963 Het Billy Elliot-gevoel

Op mijn elfde wist ik al: ik ga later op het podium staan. Dat was een heel bewuste keuze, en vanaf die tijd heb ik de mensen rond mij vermaakt. Ik heb toevallig gisteren Billy Elliot nog eens gezien op televisie, en ik was opnieuw heel erg ontroerd, omdat ik mezelf zo herken in die film. Want waarom begint dat jongetje te dansen? ‘Electricity’! Dat is de perfecte omschrijving van het gevoel dat je krijgt als je performed. Als elfjarig jongetje besefte ik dat al en ik ben daar naar blijven leven. Ik ben trouwens net als Billy Elliot ook begonnen als danser. Ik zat als tiener in een balletgroep, en ik stond daar ook als enige jongen tussen de meisjes. Met alle pesterijen die daarbij horen: dat je maar een halfzacht wezen bent en dergelijke. Tot ze mij zagen optreden, dan was het afgelopen met de grapjes en de smaad.

Mijn lichaam was eigenlijk niet geschikt voor ballet, ik was niet lenig genoeg, dus wist ik al snel dat ik daarin nooit carrière zou maken. Maar ik ben wel ballet blijven volgen tot in 1975, toen ik in Amsterdam aan de toneelschool ben afgestudeerd, en het heeft mij veel opgeleverd. Je gaat anders lopen, je krijgt een lichaamsattitude die totaal verschilt van die van andere mensen. Ook als presentator: ik heb een eigen houding verworven en die zal ik nooit meer kwijtraken. Mijn lichaam mag dan wel beginnen te kraken, die houding gaat niet meer weg.

Toen ik elf was, heb ik ook beslist om het West-Vlaams af te zweren en Algemeen Nederlands te spreken. Waarom? Omdat ik dat mooier vond. De Nederlandse taal is uitzonderlijk als je ze goed gebruikt. Met woorden kun je echt iemand bedwelmen, je kunt er mensen volledig mee in een roes brengen. Zodra je dat ontdekt hebt, dat is toch een rijkdom die je nooit meer wilt afgeven? Natuurlijk, de overgrote meerderheid van de mensen rond mij vond het aanstellerij, en dat was het misschien voor een gedeelte ook wel. Maar ik ben nog steeds blij dat ik me niet, zoals de meeste West-Vlamingen, halsstarrig aan dat patois heb vastgeklampt.

Als je als jongetje ballet volgt en Algemeen Nederlands spreekt in een gemeente waar mensen de helft van hun woorden inslikken, dan zet je jezelf buiten de maatschappij. Dat is om moeilijkheden vragen en ik heb die moeilijkheden ook allemaal gekregen. Maar ik heb daar geen spijt van. Zoiets maakt je weerbaar. Ik ben nog altijd lichtgeraakt, ik ben nog altijd een kamerplantje dat heel veel verzorging nodig heeft, maar aan de andere kant ben ik ook heel sterk. Mij kunnen ze niet zoveel meer doen.

1969 Bommen in Antwerpen

Zeventien jaar, dat is een cesuur, een scharniermoment in mijn leven. Toen begon ik te studeren aan de Studio Herman Teirlinck en ben ik van Zeebrugge naar Antwerpen getrokken. Nu was Zeebrugge geen wereldvreemd gat. Ik kende de Beatles en de Stones veel beter dan de meeste Antwerpenaars, want wij hadden Radio Caroline en Radio Noordzee en wij gingen vaak met de ferry naar Londen. Maar Antwerpen was een stad die ongelooflijk leefde. Daar had je een echt circuit van kroegen waar een soort residu van Amsterdam en Londen hing, daar waren meisjes die geen bh droegen en die dat ook duidelijk lieten merken, daar waren happenings… Ik heb mij dus voor de volle honderd procent kunnen wentelen in de nasleep van de sixties. Ik heb alle geneugten en verdorvenheden onderzocht en afgetast hoe ver ik daarin kon gaan (lacht).

Die stap moet wel belangrijk geweest zijn, want ik leef nu nog in datzelfde Antwerpen. En ik merk dat Antwerpen samen met Brussel nog altijd de meest flitsende plaats van dit land is. Hier is altijd een onderstroom geweest die in frictie leeft met de gestelde lichamen en dat bevalt me. Want ik heb in Antwerpen ook geleerd om tegendraads te zijn. Dat niet mee willen draaien met de maatschappij, dat was natuurlijk een houding die je jezelf in die tijd aanmat, en als ik daar nu aan terugdenk, kan ik er nog altijd hartelijk om lachen. Maar dat fundamenteel dwarse zit er bij mij nog altijd in. In die zin was naar Antwerpen trekken veel belangrijker dan naar Studio Herman Teirlinck gaan. Ik zou sowieso op het podium geraakt zijn, met of zonder studies, maar in Antwerpen kon ik – om de terminologie van die tijd te gebruiken – een alternatief leven leiden en heb ik kennis gemaakt met een andere wereld. Dat was een soort bom die ik op mijn hoofd heb gekregen.

1980 De Ha van Hitring

Raphaël Goossens, dat was mijn tweede ik. Ik ben altijd bewust een buitenbeentje geweest. Ook toen ik in Antwerpen tussen gelijkgestemde zielen zat, stond ik vrij snel weer aan de rand van de groep. Als iedereen zich kleedt in jeans en parka’s zoals in de jaren zeventig, wel, dan loop ik in een pak rond, en het liefst nog een driedelig. Dus zo’n salonfähig, overdreven fatterig typetje als Raphaël Goossens, dat was een rolletje dat ik zo in mijn schuif had zitten. Maar in die tijd was het natuurlijk wel ongezien op televisie. Toen ik in 1980 met Hitring begon, bestond er maar één soort presentatoren, de stijl Walter Capiau en Luc Appermont. Een geacteerde presentator als Raphaël Goossens die continu champagne dronk en koketteerde met balletachtige poses, dat was helemaal nieuw, dat was meteen le pied dans le plat zetten. Maar het pakte en op heel korte tijd is Hitring een denderend succes geworden: we haalden anderhalf miljoen kijkers, we kregen de Ha van Humo, we wonnen alle poppolls, enzovoort. De toenmalige BRT heeft Hitring toen vroegtijdig geaborteerd en vervangen door een miskleun – ik weet zelfs de titel niet meer – die nauwelijks nog eenderde van de kijkcijfers haalde. Om de doodeenvoudige reden dat wij te goed bezig waren, dat we te veel lol en te veel succes hadden. Dat was in die tijd een doodzonde, dat mocht niet in dat stalinistische bedrijf.

In mijn eerste interview naar aanleiding van Hitring heb ik me meteen geout als homoseksueel. Dan was ik ervan af. Als ik nu terugkijk, dan is het onderwerp ‘homoseksualiteit’ voor mij in mijn leven van geen enkel belang geweest. Het is wat het is. Ik was wel een laatbloeier – ik wist pas op mijn achttiende dat ik homoseksueel was – maar ik heb er nooit mee gevochten. Toen ik het besefte, heb ik dat met- een tegen iedereen gezegd. Die coming-out vind ik dan ook geen belangrijk moment. Ik wou geen standpunt innemen, ik wou gewoon niet liegen. Er zijn wel heel veel mensen die daar voordeel aan hebben gehad. Ik heb honderden brieven gekregen van jongens en meisjes die blij waren omdat ik had gezegd waar het op sloeg. Ik was een soort rolmodel, en ik was me daarvan bewust, maar ik heb er nooit mee gekoketteerd. Ik ben geen barricadejongen.

1983 Dobbelen met Jean-Marie Pfaff

Eigenlijk is Kurt & Co het beste, het knapste programma dat ik ooit zelf heb verzonnen en gemaakt. Kurt & Co was een gespeelde talkshow waarin we de actualiteit becommentarieerden. Toen Walter Van den Broeck Brief aan Boudewijn uitbracht, verkleedde ik me bijvoorbeeld als koning Boudewijn en ging ik bij hem op bezoek. Sommige van die fragmenten zijn tot tien keer her-uitgezonden, en er zaten een aantal echte pareltjes tussen. Maar het hadden er veel meer kunnen zijn. Ik herinner me nog dat we ooit iets hebben willen doen met Jean-Marie Pfaff, die toen enorm werd uitgelachen omdat hij in een soort Beveren-Duits een interview had gegeven. Ik had hem gevraagd om een aantal Duitse zinnen uit het hoofd te leren, zinnen van Einstein, Wittgenstein, Schopenhauer, van die echte klassieke oneliners. Ik zou hem dan tijdens de rust van een wedstrijd interviewen en bijvoorbeeld vragen: ‘Bij een penalty, hoe beslis je dan naar welke kant je springt?’ En hij zou antwoorden, in het mooiste Duits: ‘Gott würfelt nicht.’ Schitterend, toch? Maar die klootzak breekt toch wel een been zeker, een paar dagen voor de match (lacht). Nu ik erover bezig ben, zou ik er met- een opnieuw willen aan beginnen. Ik ben er ook zeker van dat je het vandaag zo weer op het scherm kunt brengen, zeker met de middelen die er nu zijn. Wat dat betreft is er veel verbeterd: in de vorm is men enorm opgeschoten, in de inhoud vrees ik van niet. Kijk, ik doe vaak schamper over de BRT van toen, maar je moet ook toegeven dat er op dat moment ongelooflijk sterke reportages en schitterende culturele uitzendingen werden gemaakt. Wat nu niet meer gebeurt. Het was niet allemaal kommer en kwel.

1985 Strijden voor een betere wereld

Ik ben dan wel uit een arbeidersbroek geschud, ik ben toch opgevoed met een groot respect voor vormelijkheden, voor beleefdheid en voor warenkennis. Ik weet van in mijn jeugd wat een oester is en hoe je daarmee moet omgaan en daar ben ik mijn ouders eeuwig dankbaar voor. Eigenlijk zijn al de zaken die ik heb gedaan rond etiquette, zoals Kurtoisie in 1985, een soort eerbetoon aan mijn ouders waarin ik zeg: ‘Ik weet hoe het moet, want ik heb het thuis geleerd.’ Daarnaast geloof ik ook dat de wereld een stuk mooier wordt als je beschaafd met elkaar omgaat. Er is nogal wat grofheid en we ergeren ons daar allemaal dagelijks aan, maar ik heb besloten om er iets aan te doen. Om een bepaalde fijnzinnigheid te plaatsen tegenover al die boertigheid en die grofheid. Let op, ik ben geen missionaris, ik wil de wereld niet verbeteren; ik wil meer mijn gram halen. Ik kan ongelooflijk kwaad worden als ik onbeschoftheid zie. En dan heb ik het niet over regels – want tenslotte kan zelfs de grootste dief zich gedragen volgens de meest exquise regeltjes – maar over de manier waarop mensen met elkaar omgaan. De mooiste vorm van etiquette is toch dat je afspraken naleeft, een gentle- men’s agreement zoals dat heet? Maar dat gebeurt bijna niet meer. Tegenwoordig moet alles op contract staan en ondertekend worden in aanwezigheid van advocaten. Aan dat soort onbeschoftheid kan ik me verschrikkelijk ergeren.

1989 Peutertuin De Drie Wijzen

In mijn carrière kun je natuurlijk niet buiten De Drie Wijzen. Eigenlijk ben ik daar toevallig in gerold, maar ik heb er wel de zorgeloosheid van het bestaan ontdekt. Ik had jarenlang zitten zwoegen aan mijn programma’s, maar De Drie Wijzen, dat deed ik vanzelf. Er werd ontzaglijk veel gelachen, er was ontzettend veel plezier op de set; en in de hotels waar we opnames hadden en die we vaak gedurende een week terroriseerden, werd er gedronken en gefeest. Opstaan en naar een opname gaan, dat was alsof ik als kleuter naar de peutertuin mocht. Natuurlijk heeft dat allemaal te lang geduurd (lacht): De Drie Wijzen is een van de weinige programma’s waar Het Huis niet heeft ingegrepen en waar men het beter had gedaan.

1999 Van de lage naar de hoge cultuur

In 1999 werd besloten dat mijn uitstraling niet meer paste bij TV1. Ik had te veel boeken gelezen, daar kwam het ongeveer op neer. Mijn reactie? Wel, mijn laatste programma, De Notenclub, had ik net voor ik werd opzijgeschoven week na week met ongeveer tien procent in kijkcijfers doen stijgen. Toen Anja Daems mij kwam vervangen, had die show een marktaandeel – want in die termen begon men vanaf toen te spreken – dat hij daarna nooit meer heeft gehaald. Ik moet daar dus allemaal ferm mee lachen. De geschiedenis heeft mij zowel bij Hitring als bij Kurt & Co als bij mijn einde op TV1 gelijk gegeven. De Drie Wijzen had veel vroeger moeten stoppen, niet die andere dingen. Maar op het moment van de beslissing was ik er absoluut niet gelukkig mee, neen. Het heeft echter geen zin om ongelukkig te zijn als iets stopt. Je moet je daar zo snel mogelijk overheen zetten en meteen aan iets nieuws beginnen. En dat is dan Heldenmoed geworden.

Van lichtvoetige shows als De Drie Wijzen en De Notenclub, naar een cultureel radioprogramma als Heldenmoed, dat lijkt een enorme breuk. Maar vanaf mijn elfde ben ik altijd met de kunsten bezig geweest en ik ben daar nooit meer mee opgehouden. Ik heb tijdens mijn tv-carrière theatertournees gedaan, ik ben alles blijven volgen op het gebied van literatuur, podiumkunsten, muziek… Dat was zelfs geen tegengewicht voor de televisie, dat is voor mij gewoon altijd van levensbelang geweest. Ik kan daar geen plausibele verklaring voor geven. Je moet eten en je moet drinken, ik moet mijn ei kwijt kunnen. Toen TV1 besloot dat ik niet meer op het scherm mocht, dacht ik: nu moet ik met al die kennis die ik heb verzameld eindelijk eens iets gaan doen. Toen Radio1 me vroeg of ik Heldenmoed wilde doen, dan was dat dus een echt godsgeschenk. Dat kwam voor mij als manna uit de hemel. Ik heb nu vijf jaar lang Heldenmoed gemaakt, en dat programma is voor mij, samen met Hitring en Kurt & Co, een van de pijlers in mijn carrière. Ik ben echt beretrots op elk interview, op elk gesprek, op elke uitzending. Ik sta achter elk woord. Ik heb in die vijf jaar onnoemelijk hard gewerkt, honderden boeken gelezen, tientallen tentoonstellingen gezien, maar ik heb mij persoonlijk verrijkt.

Ik denk dat ik nu ook veel meer maturiteit heb om eventueel op tv iets met cultuur te gaan doen. Halverwege de jaren negentig heb ik al Geen Kaas, Geen Spektakel gemaakt, maar dat programma zat volledig fout. Dat is het trieste lot van een tv-maker: ik heb meer dan duizend tv-programma’s gemaakt, maar men zal die dertien afleveringen van Geen Kaas, Geen Spektakel onthouden als ‘de mislukking van Kurt Van Eeghem’. Met de lessen die ik heb getrokken uit Heldenmoed, voel ik mij nu veel sterker om zoiets te doen op televisie. Gesteld dat men het mij zou vragen, natuurlijk.

2004 Een overheidsjongen

Natuurlijk is Heldenmoed weer te vroeg gestopt. Maar ik blijf daar niet mee zitten, ik ga gewoon weer aan de slag. Als de beslissing valt, dan ga ik niet staan roepen of brullen, de dingen gebeuren en ik leg mij daarbij neer. Ik heb misschien wel een beetje inzicht in dat soort zaken, maar geen macht. Ik heb nu Het Salon en daar zit opnieuw een groep interessante mensen klaar, met ongelooflijk veel zin. Ik voel nu al dat we weer spraakmakende radio zullen maken. Misschien zal ik binnen x aantal jaren dan opnieuw heel ongelukkig zijn als dat nieuwe pareltje moet stoppen, maar dat is doodeenvoudig je lot als programmamaker. Je moet die goede momenten koesteren, en daar blij om zijn. En voor de rest: de vlag omhoog en vooruit.

Ik heb in de voorbije 25 jaar geregeld aanbiedingen gekregen van andere productiehuizen, maar die heb ik niet eens bekeken. Omdat ik goed zat waar ik zat. Daar zit mijn dwarsheid voor iets tussen. Het is veel makkelijker om op het hoogtepunt van je populariteit in te gaan op aanbiedingen, lucratieve contracten te tekenen, je te laten fêteren, dan heel dwars te zeggen: ik ga proberen om binnen de BRT, op welke plaats ik ook terechtkom, iets moois te maken. Ik ben een trouwe jongen, een overheidsjongen ook, trouw aan de openbare omroep. Omdat ik het zo belangrijk vind dat er een overheidszender is. Omdat ik ervan overtuigd ben dat programma’s als Heldenmoed en Het Salon nergens anders kunnen.

Stefaan Werbrouck

‘Als elfjarig jongetje ballet volgen, dat is om moeilijkheden vragen. Maar ik heb geen spijt. Zoiets maakt je weerbaar. Mij kunnen ze niet zoveel meer doen.’

‘Ik ben altijd bewust een buitenbeentje geweest. Als iedereen jeans en parka’s draagt, dan loop ik in een pak rond, en het liefst nog een driedelig.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content