De joodse Amerikaan William Klein begon als schilder maar groeide uit tot een bewonderd en berucht fotograaf en filmmaker. Als rebels outsider liet hij het zelden na om een tik te verkopen tegen de schenen van het establishment. In het Antwerpse FotoMuseum blikt het fenomeen zelf terug op zijn wapenfeiten. Door Jo Smets

William Klein is één van de meest strijdlustige, maatschappijkritische, en vormelijk vernieuwende beeldenstormers van de 20e eeuw. Zijn uitzonderlijk eigenzinnige en voortdurend experimentele manier van werken is alvast een halve reden waarom hij steeds door de mazen van het vangnet der kunstkritiek en -geschiedenis leek te vallen. Want zeg nu zelf, wie kent William Klein?

Klein werd geboren in 1928 als kind van arme joden in een Ierse wijk in New York. Hij leerde al vlug wat het is aan de kant te staan en nergens bij te horen. Sarcasme en intelligentie waren zijn belangrijkste wapens. Een New Yorker zou hij nooit worden; op twintigjarige leeftijd, na acht jaar een toevlucht te hebben gevonden in het Museum of Modern Art, schreef hij zich in aan de Sorbonne en werd hij Parijzenaar. Hij woont er nog steeds, maar om hem Frans of Parisien te noemen, moet je flink je best doen. Kleins blik schoot immers in alle richtingen, de wereld rond en ook terug naar zijn geboorteland. Dat doen mensen die aan de kant staan nu eenmaal: ze observeren, laten hun ogen op meerdere plaatsen rusten. Als outsider heeft Klein zich bovendien nooit laten vastpinnen op één kunstcategorie, meteen de andere halve reden waarom de kunstgeschiedenis hem meer vergat dan aanbad. Als beginnend schilder en leerling van Fernand Léger – wiens filosofie het was dat kunst op straat voor het grijpen ligt – zocht hij aansluiting bij de architectuur. Dat deed hij onder meer via schilderijen op panelen die men kon gebruiken om ruimten te verdelen. Hij was weg van het Bauhaus en onderhield een connectie met de Italiaanse architect Angelo Mangiarotti en het architectuurtijdschrift Domus. Als fotograaf nam hij de abstracte schilderkunst in zijn plaatje op, en werkend vanuit de modewereld zou hij bovendien de stap naar de cinema zetten. Het feit dat zijn waarneming diverse perspectieven aannam, betekende niet dat hij in objectiviteit geloofde. Mensen die in objectiviteit geloofden, vond Klein niet erg ‘realistisch’. Hoe meer je zijn foto’s bekijkt, hoe sterker dan ook de subjectiviteit opvalt: niet die van hemzelf, maar van zijn ‘onderwerpen’. Zulke eigenschappen maken van Klein wellicht een van de meest eigentijdse figuren van de actuele kunst. Hij is een polyvalente schepper voor wie vorm evenveel radicale en ontstellende impact heeft als om het even welk ‘onderwerp’ (want een ‘onderwerp’ is iets dat je noodzakelijkerwijs moet ‘onderwerpen’).

Het was Vogue die hem eigenlijk tot een enfant terrible van een kunstenaar ‘liet’ ontwikkelen. Het was net het tegenovergestelde van datgene waar Vogue voor ‘stond’ – de posefotografie van de mode – dat Klein tot doelwit van zijn objectief zou nemen. Van midden jaren vijftig tot midden jaren zestig werkte hij voor Alexander Liberman, die een expo van hem in Parijs had gezien, zelf schilder was, maar vooral ook baas van Vogue America. Voor hem maakte hij het meest ophefmakende fotoboek van toen: New York: Life is Good and Good for You in New York. Het was een schandaal, en voor sommigen een vulgair toonbeeld van fotografische incompetentie. Klein werd een soort antifotograaf genoemd: zijn contrastrijke prints, zijn snapshotesthetiek die ‘klassieke’ compositie aan zijn laars lapte, en zijn innoverend gebruik van breedhoek- en telelens. ‘I was a make believe ethnographer: treating New Yorkers like an explorer would treat zulus – searching for the rawest snapshot, the zero degree of photography. ‘Na drie andere boeken over grote steden (Rome, Moskou en Tokio) kapte Klein even met de fotografie. Hij zocht een ander medium om de modewereld – eigenlijk de anti-Klein-wereld – een hak te zetten.

‘Everything’s fashion’ zegt het Amerikaanse modesterretje Polly Maggoo in zijn eerste grote film Who are You, Polly Maggoo? uit het magische jaar 1966. ‘ Love, ideas, even war. Even politics!’ Deze voortijdige popartfilm is een bijtend fuck you. Hij hekelde de lege en grillige nonchalance van de kapitalistische media, en haar val voor de winnaars-zonder-verdienste-filosofie van de glamourwereld en cultus van de beroemdheid. Logisch dus dat Klein groot wordt als filmmaker in volle tegencultuur, in volle nouvelle vague. Velen van de als nouvelle vague bestempelde filmmakers spreken bovendien hun bewondering uit. Zonder Klein als ontwerper en artistiek adviseur was Zazie dans le Métro van Louis Malle nooit dat stuk vormelijke extravagantie geworden. En voor Alain Resnais kon hij niets fout doen. Ook buiten Frankrijk werd Kleins oog voor bioscoop mateloos bewonderd, onder meer door Stanley Kubrick – allicht omwille van hun gedeelde obsessie voor de fotografie en hun sarcastische kijk op de mens van oorlog en media. Klein zou verder groeien in het filmen naarmate cinema een vorm van protest werd. Hij onderzocht krachten van vrijheid en sociale bewustwording in een doldraaiend kapitalisme waar media en roem een mens maken of kraken in Far from Vietnam, het genadeloos satirische Mister Freedom, het buitengewone Muhammad Ali: The Greatest, het portret van de Black Panthers-voorman Eldridge Cleaver, en ook later in 1980 nog, met The Little Richard Story (waarin Little Richard niet één keer voorkomt, aangezien hij Klein liet zitten). Mixed media, waarvan hij zelf een van de grote inspiratoren was, werd de sleutel tot zijn werk uit de jaren negentig. Hier gingen schilder- en tekenkunst, fotografie en cinema een alliantie aan.

Klein is nu 76, maar weet kennelijk van geen ophouden. Voetballegende Pelé maakte voor de FIFA een selectie van de 100 beste voetballers aller tijden, die in 2004 door ’s werelds beste fotografen werden gefotografeerd. Klein maakte portretten van Daniel Trezeguet, Alessandro Del Piero en Lilian Thuram. Voor eentje van Thuram, getekend door voetballer en fotograaf, 150 op 120 cm, en slechts op 20 exemplaren geprint, betaalt u meer dan zevenduizend euro. Of u kunt natuurlijk ook gewoon naar het FotoMuseum in Antwerpen trekken, om er een door Klein zelf samengestelde terugblik op zichzelf, de tweede helft van de voorbije eeuw en het begin van een millennium te zien.

Jo Smets

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content