Deze zomer wordt u verwend met staaltjes van Zuid-koreaanse filmkunst. Wij stellen de belangrijkste cineasten uit het land van de rijzende film nog vlug aan u voor. Door Jo Smets

‘OASIS’, ‘MEMORIES OF MURDER’ EN ‘TURNING GATE’

éCRAN TOTAL, ARENBERG-GALERIJEN TE BRUSSEL. INFO: WWW.ARENBERG.BE

‘WAAROM IS BODHI-DARMA NAAR HET OOSTEN VERTROKKEN?’, ‘SOPYONJE’, ‘THE ISLE’, ‘CHUNHYANG’ EN ‘CHIHWASEON’

IN JULI VERTOOND IN HET FILMMUSEUM TE ANTWERPEN. INFO: WWW.MUHKA.BE

‘SPRING, SUMMER, FALL, WINTER… AND SPRING’

IN DE BIOSCOOP

Waarom is Bodhi-Darma naar het oosten vertrokken? Dat vragen wij ons ook nog steeds af, maar als u zin heeft om hem achterna te gaan en het hem te vragen, sla dan af in de Koreaanse Republiek, kortweg Zuid-Korea genoemd. W aarom is Bodhi-Darma naar het oosten vertrokken? is namelijk een film uit 1989, en tot voor kort een van de bekendste die uit het kapitalistische modelland kwam. Zuid-Korea leeft sinds 1953 gescheiden van zijn noordelijke tegenhanger, op zijn beurt een ‘modelstaat’, maar dan wel een communistische. Omdat die scheiding voor de Koreanen nog steeds zeer gevoelig ligt, figureert het thema van verscheurdheid aardig in hun cinema.

Historisch gezien is de Koreaanse cinema een ‘vergeten’ cinema. Werk van voor de Tweede Wereldoorlog is er niet meer, op drie films na die door de Japanse bezetter zijn gemaakt. Na de Koreaanse oorlog gaat het niet in stijgende, maar in loodrechte lijn omhoog. Van 15 films in 1955 schiet het aantal films de hoogte in naar 108 in ’59. In de jaren zestig maakt Korea dan zijn ‘klassieke’ periode door in een soort van autoritair opgelegd studiosysteem. De jaren zeventig zijn dan weer jaren van verval, maar daarna keert het tij.

Vandaag is men er terecht over verbaasd dat cinema het sinds het einde van vorige eeuw zo goed doet in Zuid-Korea, en dat er zoveel begaafde, technisch bedreven, radicale, entertainende en zelfs controversiële, koppige filmmakers zijn, én een publiek dat geen Amerikaanse films slikt als slaappillen. Er wordt echter vaak over het hoofd gezien dat die evolutie nu al vijftien jaar aan de gang is. Het einde van de jaren tachtig wordt beschouwd als het begin van de (eerste) New Wave, met regisseurs als Jang Sun-Woo en Park Kwang-Su, maar vooral met Im Kwon-Taek. Vandaag laat een nog sterkere tweede golf zich duidelijk gelden. Een ideale gelegenheid om onze filmblik te richten op enkele Koreaanse filmmeesters.

Im Kwon-Taek (1936)

De peetvader van de Koreaanse film kaapte in Cannes 2002 nog de prijs van beste regisseur weg voor Chihwaseon. Volgens kenners leverde hij met Sopyonje misschien wel de mooiste Koreaanse film ooit af. In zijn eentje zwengelde hij in de jaren tachtig de cinema weer aan. Maar liefst zeventien films maakte hij in die tien jaar, toen nog geen westerling wist dat onder het Noord-Korea van Kim Chong-Il iets anders werd gedaan dan elektronische onderdelen vervaardigen.

Lee Chang-Dong (1954)

Deze voormalige leraar en romanschrijver, die ook minister van Cultuur is in de nieuwe progressieve regering, is een laatbloeier, zoals velen van de huidige garde. Zijn debuut Green Fish oogstte bijval. Ook zijn tweede film, Peppermint Candy, werd enthousiast onthaald, en haalde daarnaast scherp uit naar het vroegere rechtse regime. In 2002 blikte Chang-Dong Oasis in, de aandoenlijke, maar zeker ook verontrustende studie van de liefde tussen een wat zwakzinnige ex-bajesklant en een spastisch meisje, die werd bekroond met een speciale regisseursprijs in Venetië.

Kim Ki-Duk (1960)

Kim Ki-Duk is de Zuid-Koreaanse held van het begin van dit millennium, dat is zeker. Hij studeerde kunst in Parijs, en kon na winst in een scenariowedstrijd (met een script dat A Pain-ter and a Criminal Comdemned To Death heette) verder aan de slag als scenarist. Uiteindelijk debuteerde hij in 1996 met Crocodile. Meteen was duidelijk dat deze schooldrop-out geen gewone jongen was: Crocodile voert een man op die lijken van zelfmoordenaars verzamelt. Van dan af was er geen houden meer aan. Birdcage Inn in ’98 wordt internationaal verdeeld, The Isle (met zijn sado-ondertoon) zit op de Mostra van 2000 in competitie en bezorgt hem een echte cultstatus – naast bakken feministische kritiek. Het gewelddadige experiment Real Fiction draait hij in welgeteld 200 minuten en nu besef je pas goed dat hij als kunstenaar de psychose uitdenkt: echt en onecht moet of kan niet worden gescheiden. De enige manier om jezelf en anderen ervan te vergewissen dat je leeft, is de beleving van pijn. Address Unknown uit 2001 zoekt de pijn in de verdeeldheid van het land; Bad Guy – een film die Kim misschien in Hollywood zou kunnen of willen overdoen – is de ranzige dagdroom van een vieze ouwe man, en bron van felle kritiek door Kims vermeende misogynie.

Spring, Summer, Fall, Winter… and Spring kunt u nog steeds gaan bekijken. Deze film pinde Kim Ki-Duk voorgoed op de wereldkaart vast. Nu is het dus al uitkijken naar Samaritan Girl, de Zilveren Beer in Berlijn 2004.

Kang Je-Gyu (1960)

Na tien jaar ploeteren overwoog Kan Je-Gyu serieus om zijn camera (of zichzelf) aan de wilg te hangen, maar schudde dan zomaar eventjes de populairste film die Korea ooit heeft gekend uit zijn mouw. De ‘kleine vis die de Titanic deed zinken’, zo gaat Shiri nu door de geschiedenis. Dit wat getelefoneerd Koude-Oorlog-spionageverhaal zorgde in 1999 voor opschudding door alle Hollywoodblockbusters naar huis te sturen en maakte sindsdien de autochtone film zo bewust van zichzelf dat hij nu een marktaandeel van veertig procent bezit. Kang was er zelf even niet goed van, zo lijkt het, want het is pas dit jaar dat hij opnieuw de kop opsteekt met Brotherhood.

Hong San-Soo (1961)

Hong wordt wel eens de Antonioni van Zuidoost-Azië genoemd. Zijn debuut, The Day A Pig Fell In The Well, gooide hoge ogen, net als zijn tweede film The Power Of Kangwon Province (Un Certain regard, Cannes 02). Daarna volgden Virgin Stripped Bare By Her Bachelors en Turning Gate. Die laatste volgt de moeilijke zoektocht naar liefde van een man die door het bestaan voortdurend om de tuin wordt geleid. Hongs vijfde film, La femme est l’avenir de l’homme, was zijn eerste film in competitie in Cannes.

Park Chan-Wuk (1963)

Chan-Wuk debuteerde in 2000 met een dijk van een film, Joint Security Area, een titel die de Koreanen nu niet meer gebruiken. De film heet voortaan gewoon JSA, zo vertrouwd zijn ze ermee. Jawel, tevens een dijkbreuk van een hit, want dit was in 2001 de film die je moest gezien hebben. Niet weinig anti-Amerikaans getint, van alle hoop en Woo-eske bonding ontdaan, laat de sombere actioner zich nochtans lustig de Hollywoodconventies welgevallen. Hij speelt zich af in de gedemilitariseerde zone en stelt Noord en Zuid (letterlijk en brutaal) tegenover elkaar. Parks Old Boy, dit jaar nog in competitie in Cannes en winnaar van de Grand Prix du Jury, is gebaseerd op de gelijknamige Japanse strip. De film verbeeldt het vreselijke verhaal van een man die gekidnapt wordt en, nadat hij op teevee hoort hoe zijn vrouw is vermoord en hij wordt gezocht, een tunnel graaft met een lepel.

Bong Joon-Ho (1969)

Bong Joon-Ho heeft met zijn Memories of Murder Korea’s gevoelige snaar geraakt: een geheimzinnige moord- en verkrachtingszaak uit 1986 die Korea zijn eerste seriemoordenaar opleverde. Buitengewoon aan de Koreaanse film (en vooral aan deze) is het gemak waarmee verschillende tonen, vormen, zelfs genres, tot één geheel worden gesmeed om met iets geheel unieks voor de dag te komen. Sociale kritiek (vooral op het nog niet geheel verdwenen verleden van politiestaat), zwarte komedie, nostalgie en spanning: het lukt allemaal in deze bizarre, soms erg grappige thriller rond een killer.

Jo Smets

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content