Na Robbie Williams probeert nu ook Justin Timberlake uit het keurslijf van de boysband te breken. Zit er dan toch talent in de jongensgroepjes die ons overspoelen? Een portret van een fenomeen in de overgang.

‘Justified’ van Justin Timberlake, uit bij Jive.

‘Escapology’ van Robbie Williams, uit op 18/11 bij EMI.

Ik had best een bakvis willen zijn. Geen stoutmoedige spice girl in het kielzog van Shakira of Britney Spears, maar een rood aangelopen, hormonaal trampolinespringende giebel die het samen met honderden leeftijdsgenoten uitschreeuwt voor boysbands als ‘N Sync en de Backstreet Boys. Bij voorkeur in een zweterige concertzaal genre Vorst-Nationaal, zodat we bij de eerste ontblote torso collectief flauwvallen.

Boysbands zijn een vrij recent fenomeen. Terwijl The Beatles of The Osmonds ontstonden uit het samengaan van minder of meer getalenteerde muzikanten, zijn boysbands gefabriceerd, gekeurd, bedacht en klaargestoomd in de kantoren van grote platenbonzen die begrijpen dat elke hunkerende tienermeid haar ideale droomprins heeft. Neem nu ‘N Sync, het Amerikaanse vijftal rond Justin Timberlake. Dat werd in 1996 samengebracht door producer Louis Pearlman, eerder ook al de hersens achter de Backstreet Boys. Zijn bedrijfje, Trans Continental Media in Orlando, is een soort van trainingskamp voor boysbands in spe. Er staat een legertje stilisten, choreografen en zangleraren klaar om puistenkoppen om te toveren in supersterren.

Een muzikaal genie hoef je er niet voor te zijn, beaamt Nicolas Vanderbiest, muziekcoördinator bij onder meer JIM-tv en Radio Mango. ‘Er goed uitzien, kunnen dansen en iet of wat kunnen zingen, dat volstaat. Het zijn geen muzikanten zoals bijvoorbeeld bij U2. Boysbands hebben doorgaans allemaal hetzelfde profiel: gepolijste jongens die elk een bepaald typetje voorstellen, dat is handig voor de marketing.’ Zoals ‘N Sync: met de wat serieuze J.C., de verlegen Lance, stoere bad boy Joey, grappenmaker Chris en hartenbreker Justin biedt de groep voor elk wat wils. Pearlman ziet er alvast geen graten in: ‘Een auditie voor een film of een toneelstuk, dat is toch ook prefabricatie?’ Maar een probleem is wel dat de markt stilaan verzadigd is, aldus Vanderbiest: ‘Het déjà-vu-effect wordt te groot. Ook tienermeisjes willen eens iets anders dan mooie, gepolijste jongenskopjes.’

Was het vroeger beter? Uiteraard niet: The Monkees waren in 1966 ook niet meer dan vier knappe acteurs in een tv-serie rond een rock-‘n-rollgroep. Nochtans viel er in de pre-boysbandjaren niets aan te merken op de look. George Michael (ex-Wham!) föhnde zijn haar nog elke dag, Spandau Ballet trok lange, wapperende gewaden aan en ook Duran Duran was niet vies van een verkleedpartij. Hedendaagse boysbands daarentegen moeten daar niet van weten: de ideale look is die van de boy next door en de doorsneeklasgenoot. Make-up? Dat is voor mietjes.

Maar u hoort mij niet klagen. Terwijl meidengroepen genre Spice Girls, All Saints of Destiny’s Child problemen doorgaans binnenskamers houden, gaat er bij boysbands altijd wel wat mis. Denk aan de New Kids on the Block, eind jaren tachtig een wereldwijd monstersucces. Het eerzuchtige maar belachelijk gemaakte vijftal, nauwelijks meerderjarig, kreeg al gauw een collectieve identiteitscrisis en onderling ruzie. In 1994 pakten ze nog uit met een stoerdere versie van zichzelf, NKOTB genaamd, maar promotionele luiheid stuurde hen gelukkig meteen naar de vergetelheid.

Denk ook aan Take That, in 1991 het Engelse antwoord op de New Kids. Samengesteld door manager Nigel Martin Smith, ondernam de groep eerst een tournee langs Britse gay clubs. Daarna toonde de groepsleden hun achterwerk in de videoclip voor Do What U Like en volgde langzaam het internationale succes, dat in verkoopaantallen dat van The Beatles overtrof. Toen Robbie Williams in 1995 ging flirten met zijn maatjes van het veel stoerdere Oasis en aan de cocaïne raakte, luidde hij echter meteen het definitieve einde in. Bovendien had tekst- en muziekschrijver Gary Barlow ten gevolge van een enorm ego al besloten dat hij de nieuwe George Michael was. Het publiek dacht er gelukkig anders over. Trouwens, haast tegelijkertijd zocht bij het eveneens Britse East 17 ene Brian Harvey verstrooiing in ecstasy en ging ook daar het licht uit.

De Backstreet Boys, een bende blanke middenklassers voor eigen markt, verging het niet veel beter: hun gelijknamige debuutalbum en de opvolger Millennium verkochten in Amerika samen 25 miljoen exemplaren, maar in juli 2001 kreeg groepslid A.J. McLean een klinische depressie. Later werd hij naar een afkickcentrum gestuurd voor een alcoholverslaving. Sindsdien wordt de groep verscheurd door onderlinge jaloezie en startte Nick Carter, na een arrestatie wegens verzet tegen een politieagent, alvast een solocarrière. Een gelijkaardig verhaal ook bij het Franse Alliage: de spil van de groep, Quentin Elias, had grotere artistieke ambities dan de andere groepsleden en stapte midden in een concert van de bühne. Nu probeert hij het met Belgische hulp op zijn eentje.

Boysbands mogen dan op hun retour zijn – weet iemand nog wie Five of Boyzone waren? – de huidige tienersensaties doen niet onder voor hun voorgangers. Bij ‘N Sync zorgt vooral Justin – ik was het vriendje van Britney Spears – Timberlake voor problemen. In december 2000 werd hij beschuldigd van de aanranding van een fan, nadien nam hij het op voor marihuana en tot overmaat van ramp lanceert hij deze maand een eigen album. ‘Meestal vallen boysbands uiteen door onderlinge spanningen of uitspattingen. Drugs, drank, vrouwen, noem maar op’, meent Vanderbiest. ‘Het is een cliché als een huis, maar jongens halen nu eenmaal meer kattenkwaad uit. Ze zijn eerzuchtig, terwijl meisjes meer het belang van de groep bewaken. Maar van zulke clichés is het hele fenomeen dan ook gemaakt.’

Door Wim Denolf

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content