Al 35 jaar lang schuimt muzikant en kleinkunstenaar Jan De Smet met zijn zielsgenoten van De Nieuwe Snaar her en der de podia af. De laatste jaren kruipt er steeds meer melancholie in hun betere levenslied. Een overzicht van de scharnierjaren in zijn leven en werk. ‘Ik was soms blij dat ik mocht rondreizen en van het goede leven genieten. Zo kon ik de huiselijke drukte ontvluchten.’ Door Peter Van Dyck Foto Charlie De Keersmaecker

1958 Welkom modernisme

Het bezoek aan Expo ’58 zal me altijd bijblijven, al was ik toen slechts vijf. Bepaalde details staan me nog scherp voor de geest: bijvoorbeeld dat bovenop de trap van de promenade iemand gele doosjes met twee sjiekletten stond uit te delen. Mijn eerste kauwgom heb ik daar dus geproefd. Wat ik evenmin zal vergeten: dat ik aan het pootjebaden was in de vijver voor wat nu het Amerikaans Theater is, en waar toen telegeleide bootjes in ronddobberden. In het Russische paviljoen zag ik de Spoetnik. Wat nog het meest heeft nagezinderd, zijn de fantastische kleuren en vormen die daar te bewonderen waren. Daar is mijn fascinatie geboren voor wat later de Expo ’58-stijl is genoemd. Met die wereldtentoonstelling zijn de moderne tijden België binnengedrongen. Ze heeft mijn gevoel voor dat soort esthetica aangewakkerd. Ik heb nog altijd een zwak voor dat modernisme, voor die speelse vorm van architectuur en design. Om die reden is Mon Oncle van Jacques Tati een van mijn lievelingsfilms. Onlangs vond ik in een kringloopcentrum twee pakjes met drie viewmasterschijfjes van Expo ’58. Die beelden terug te zien, friste mijn geheugen enorm op. Het was alsof ik in een teletijdmachine stapte. Ik herinnerde me opnieuw dat er een kabelbaan was. Voor die attractie moest je betalen, zo viel mij weer te binnen. We konden ons zoiets niet permitteren omdat het niet binnen ons budget viel. Ik vind het overigens straf dat mijn ouders, ondanks dat ze het niet breed hadden, beslist hadden om ons daar mee naartoe te nemen.

1965 Zorgeloze jeugd afgeknakt

Een hartaderbreuk velde mijn vader. Aan het Steen in Antwerpen zakte hij in elkaar. Ik weet het nog haarfijn: het was een druilerige dag en ik had net mijn plechtige communie gedaan. We hadden een plezierreisje gepland, met een boottocht op de Schelde. Plots lag hij daar, levenloos. Mijn moeder in alle staten natuurlijk. Er kwam een abrupt einde aan mijn onbekommerde jeugd. Ik werd, als oudste zoon, door mijn familie opgezadeld met een hoop verantwoordelijkheden. Nochtans, ik was amper twaalf. Tegenwoordig ben je op die leeftijd al een halve puber, omdat je met informatie overspoeld wordt, maar in ’65 was dat helemaal anders. Ik was toen écht nog een kind. Uiteraard wou ik mijn moeder en mijn kleine broers helpen, maar ik wist totaal niet hoe ik dat moest aanpakken. Natuurlijk is het een tragedie wanneer de vader van een gezin met drie jonge kinderen sterft. Toch had ik het vooral moeilijk met de druk die de familie op mij legde. Voor de rest was het overlijden van mijn pa, voor mij persoonlijk en voor mijn ontwikkeling, minder dramatisch dan het lijkt. Mijn vader was arbeider, maar in zijn vrije tijd trad hij op als allroundentertainer. Hij paste in de traditie van de bonte avonden van de jaren vijftig. Als muzikale clown en levensliederenzanger zat hij in het circuit van Antwerpse humoristen en hij genoot plaatselijke bekendheid. Door de vele optredens zagen wij hem heel weinig. Het gevolg was wel dat het huis vol stond met instrumenten: piano, accordeon, gitaar, banjo, mandoline, klarinet en een rist zelfgemaakte spullen. Dat is me later natuurlijk heel erg van pas gekomen – ik heb daar nog dankbaar gebruik van gemaakt. Door dat alles achter te laten, is hij tastbaar aanwezig gebleven in ons leven. Zijn vakmanschap was ons een voorbeeld. Als hij iets deed, was dat tot in de puntjes verzorgd. Met zijn geweldig mooi handschrift hield hij dagboeken bij waarin zijn programma’s beschreven stonden. Met dat nalatenschap kan je 17 jaar van zijn artistiek bestaan reconstrueren.

1967 Merci professeur

Een scharnierjaar waarin mijn interesse voor muziek aangescherpt werd en ik, onder impuls van mijn toenmalige leraar Frans, ontdekte dat er nog iets anders was dan de Veronica Top 40 waar mijn klasgenoten naar luisterden. Ik zal hem daar eeuwig dankbaar voor blijven. Hij liet ons in de les Geor- ge Brassens horen om te illustreren hoe mooi en ritmisch de Franse taal was. Ik was direct gewonnen voor dat taalgebruik, die stem, die wat afstandelijke zangstijl en die summiere begeleiding. Die leraar projecteerde in de schoolrefter ook Tati-films. De absurde humor en het mededogen met de kleine kantjes van de mens spraken mij daarin heel erg aan. Op hetzelfde moment hoorde ik op de radio voor het eerst Wannes Van de Velde, die toen zijn eerste plaat uitbracht. Onze chiroleider was een hevige Ferre Grignard-fan. We zijn, hoewel we nog maar 14 waren, op een keer naar De Muze getrokken, het legendarische Antwerpse café waar Ferre en Wannes vaak rondhingen. Toen onze ouders van die trip gehoor kregen, vloog die leider eruit. Voor ons was de rammelende muziek van Ferre Grignard een beetje zoals de punk. Dat stimulerende gevoel van: dat kunnen wij ook. Wannes en Ferre waren iconen voor ons. In datzelfde jaar bracht een piraatzender me een geschenk uit de hemel in de vorm van de geweldige intro van Like A Rolling Stone van Bob Dylan. Als je vatbaar bent voor Dylans muziek, word je van de eerste noot gegrepen en laat hij je nooit meer los.

1969 Tekenmap vergeten

Tekenen was mijn grote droom. Toen ik voor de richtingkeuze van het hoger middelbaar stond, stuurde ik er in de psychologische testen bewust op aan dat mij artistieke studies zouden worden aangeraden. En effectief, zo geschiedde. Voor mijn moeder waren dat natuurlijk dure studies, want er moest veel materiaal aangekocht worden. Ik mocht naar Sint-Lukas in Brussel, waar heel wat aspirant-muzikanten op de banken zaten, zoals Zjef Vanuytsel, Wim Bulens, Guido Van Hellemont en Kris De Bruyne – die samen Lamp Lazerus & Kris zouden vormen – en Firmin Michiels, nu de grote baas van platenfirma Virgin. Nederlands kregen we van Herman De Coninck. Een heel prikkelende omgeving. Het eerste jaar ben ik doorgesparteld met het voordeel van de twijfel. Het tweede jaar was een ramp. Ik vergat altijd mijn tekenmap. Maar mijn gitaar had ik wél bij want tijdens de pauzes jamden we. (lacht)Ik leerde er Jan De Broeck kennen, met wie ik eind 1970 De Snaar oprichtte. In feite was die groep dus een rechtstreeks gevolg van mijn verblijf op Sint-Lukas. Ik heb er niet leren tekenen – wat ik overigens volledig op mijn eigen conto mag schrijven – maar werd er wel geconfronteerd met een andere manier van denken. De leraars zwaaiden er nooit met sancties. Als je er met je pet naar gooide en niet slaagde, was dat je eigen verantwoordelijkheid. Ik was die vrijheid niet gewend. Resultaat: op alle praktische vakken was ik grandioos gebuisd. Mijn moeder zei: ‘Je hebt je kans gehad. Nu moet je gaan werken.’ Blijkbaar kan ik op een goede bewaarengel rekenen, want toen ik even later in Mechelen snaren ging kopen, vroeg de eigenaar van de muziekwinkel me onverwachts: ‘Wil jij hier komen werken?’

1971 Charmante vlooienmarkt

In de zomer van ’71 wonnen we met De Snaar twee belangrijke prijzen: één op het Skifflefestival van Hove en één op de Hoeilaartse Kleinkunstwedstrijd. Het eerste was qua impact te vergelijken met de Rock Rally nu – de laureaten hadden met- een uitzicht op een 15-tal concerten. Onze naam stond ineens in de krant. Met vallen en opstaan leerden we het vak. We deden het puur voor de lol en repeteerden nauwelijks. Dankzij de overwinning op die Kleinkunstwedstrijd kregen we een optreden op een Troubadoursavond van Omroep Brabant cadeau. Vooraf nodigde toenmalige BRT-baas Guido Cassiman ons uit om ons programma in een van de mooie oude studio’s aan het Flageyplein te komen voorstellen. Met een wandelende vlooienmarkt – Dixan-dozen, rommel en grappige instrumentjes van mijn vader – trokken wij naar de afspraak. Voor een petit comité – Cassiman, radiopresentator Julien Put en een technicus – gaven we een miniconcert. Die gasten deden het in hun broek van het lachen. De showcase viel blijkbaar in de smaak, want de openbare omroep is ons nadien blijven steunen. We werden geregeld gevraagd om het voorprogramma van Wannes Van de Velde te verzorgen. Van Bernard Van Lent, Wannes’ accordeonist, heb ik in de tijd veel opgestoken, louter door hem te observeren op het podium. We waren gelanceerd en zijn eigenlijk nooit meer gestopt met optreden. Tussen ’70 en ’81 hebben we bijna duizend concerten afgewerkt. Al was de grote ambitie ons toen nog vreemd.

1982 Het ‘serieuze’ werk

Na hét hoogtepunt van De Snaar – een optreden op het Sfinks Festival in ’78 – stagneerde de groep. Mijn broer Kris en ik wilden de folkformule verlaten en voelden dat er meer in zat. We wilden van de muziek gaan leven – tot dan toe dacht niemand eraan zijn job op te geven. Een breuk met het verleden was wenselijk en dus werd De Snaar omgedoopt tot De Nieuwe Snaar. Er kwam een déclic: vanaf nu zou alles mogelijk zijn. Ik polste bij Geert Vermeulen, mijn schoonbroer, of hij zin had om mee in de boot te stappen. Hij was al een fan – ik denk niet dat hij lang heeft moeten twijfelen. Niettemin was het voor hem in het begin niet simpel om zijn weg te vinden. Hij was toen pas 22, zeven jaar jonger dan ik. Dat is bijna een generatie verschil, en dat voelde je soms. Met Geert erbij, wilden we uit ons keurslijf breken. We hadden net voordien samengewerkt met Josse De Pauw en Dirk Pauwels van Radeis. Zij waren gelijkgestemden en heel visueel ingesteld. We voedden elkaar. Ons eerste programma als De Nieuwe Snaar was dan ook gebaseerd op muzikale slapstick. Dat was lachen, gieren, brullen. De ene gag na de andere. Heel cartoonesk.

1983-1987-1989 Pa is op tournee

De geboorte van respectievelijk Jef, Marianne en Bert. Zeker dat eerste kind is een ingrijpende verandering in je leven. Achteraf bekeken ben ik blij dat ik pas als dertiger vader ben geworden. Ik ben in ’78 met Annemie getrouwd. Die eerste vijf, kinderloze jaren hebben we echt wel nodig gehad. Echt, ik heb het gevoel dat de kinderen op het juiste moment zijn gekomen. Nochtans werden ze alle- drie geboren in een periode dat ik, door buitenlandse tournees, weinig thuis was. Van het opgroeien heb ik dus veel gemist. Gelukkig heeft mijn vrouw veel van hun ervaringen opgeschreven. Dankzij haar dagboeken kreeg ik toch alle verhalen mee. Telkens als ik van een tournee terugkeerde, zag ik kinderen die enorm ge- evolueerd waren. Uiteindelijk heeft het lang geduurd voor ze op dezelfde manier met mij omgingen als met hun moeder. Omdat Annemie veel meer met hen bezig was, kwamen ze met hun problemen automatisch naar haar. Voor haar moet het ouderschap veel zwaarder geweest zijn dan voor mij. Zij droeg alle lasten, terwijl ik rondreisde en van het goede leven genoot. De telefoonrekeningen liepen hoog op toen. Soms was het best moeilijk, maar ik deed mijn vak doodgraag en dat compenseerde veel. Ik had het er wel voor over. Bij momenten was ik zelfs blij dat ik op tournee mocht en de huiselijke drukte kon ontvluchten. Als ik op ideeën broed, ben ik hier thuis fysiek wel aanwezig, maar zit ik geestelijk elders. Dat is sterker dan mezelf. Wanneer een première nadert, is de spanning te snijden en moeten ze me niet te veel vragen. Dat leidt uiteraard wel eens tot conflictjes.

1998 Oog in oog met dementie

Mijn moeder heeft harde klappen gekregen in haar leven. Ze is opgegroeid in een Gezin Van Paemel-sfeer, bij keuterboeren in Klein-Brabant. Als kind heeft ze zwarte armoede gekend. Op de koop toe heeft ze de dood van mijn vader nooit helemaal verwerkt. Dat heeft zwaar op haar gewogen. Toen ze op aanraden van de dokter werd opgenomen in de psychiatrische instelling in Duffel, was dat een grote schok voor mij. Dat we haar daar moesten binnenbrengen, kwam harder aan dan haar overlijden drie weken later. Op dat moment voelde ik immers: er is geen weg meer terug. Dementie is niet te genezen. De trage fase van de dementie moet toen al achter de rug geweest zijn, al hadden wij dat niet in de gaten. Het klopte, ze wás al jaren verward. Ze beging onnozelheden, en dat besefte ze zelf ook. Ons moeder is altijd een hypochonder geweest. Ze zag – door haar jeugd en door het vroege verlies van haar man, die ze amper 13 jaar heeft gekend – alles negatief in. Toen ze in de psychiatrie belandde, lachte ze gek genoeg veel, maar toch: er was iets gebroken. In haar heldere momenten moet ze beseft hebben dat ze in de psychiatrie zat. Ze wist wat dat betekende, want ze had zelf nog in nachtdienst in die instelling gewerkt. Als je eigen moeder zoiets overkomt, is dat heel aangrijpend.

1999 De vierde maat

We hadden 17 jaar als trio getoerd. Heel die tijd werd het creatieve proces door drie mensen gedragen. Dat we Walter Poppeliers als vierde maat zouden inlijven, was niet meer dan een logische stap. Hij had op al onze platen meegespeeld. Qua spirit wás hij al een annex van de groep. Zijn komst bracht een totaal nieuw evenwicht in de groep. Hij kan De Nieuwe Snaar met het nodige relativeringsvermogen bekijken. Door de jaren had zich immers een bepaalde communicatie ontwikkeld tussen de drie oorspronkelijke leden. Omdat ik als oudste vaak het hoogste woord voer, moet ik op dat vlak mea culpa slaan. Ik nam soms beslissingen omdat ik vond dat ze goed waren voor heel de groep. Walter trekt de discussies open. Hij brengt, door zijn persoonlijkheid, meer rust in de groep. Vroeger situeerden de conflicten zich vaak tussen Geert en mij. Kris moest steeds de verzoener spelen. Dat was geen eenvoudige taak: hij stond altijd tussen twee vuren en mocht geen partij kiezen. Omdat we ouder en wijzer zijn, kunnen we de spanningen nu veel beter aan. Af en toe ruziemaken kan trouwens geen kwaad. De ontlading kan deugd doen. We houden het zo lang samen uit omdat we eerlijk blijven tegen elkaar. Geert, Kris en ik zijn muzikanten van de ervaring. Wij leerden door veel te spelen. Om muziektheoretische problemen op te lossen, moesten wij vaak bij collega’s te rade gaan. Onze composities waren lange tijd nogal vrijblijvend en eenvoudig qua structuur. Walter kwam met melodieën en arrangementen af die een totaal nieuwe wereld openden voor ons. Onze nummers kregen daardoor een grotere spanningsboog. Doordat de songs nu ingewikkelder in elkaar zitten, is er live een hogere concentratie vereist. De kleinste fout is hoorbaar. Voorstellingen op automatische piloot spelen, is er niet meer bij. Door de grotere muzikale rijkdom kunnen we onze gevoelige kant meer tot zijn recht laten komen en sluipt er melancholie in ons werk. We durven daarin meer. Vroeger was een ernstig nummer not done. Het moest vooruitgaan – een beetje de rock-‘n-roll-attitude, hé. Als er twee minuten niet gelachen werd, dan dachten we al dat het fout liep. Met het vorderen van de jaren geven we de melancholie al eens een kans en vinden we een betere balans.

Peter Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content