JACK WHITE BACK IN BLUE

Zijn bands, zijn liveshows, zijn label, zijn platenzaak en nu ook zijn solodebuut: alles aan Jack White is eigenzinnig. Tot zelfs het naamplaatje op de deur van zijn kantoor toe: ‘John R. White III Esq., Family Dentistry’. Op visite bij de hardst werkende man in de muziekbusiness.

Twee keer schiet de taxi zijn bestemming voorbij: 623 7th Avenue South, Nashville. Niets aan de matzwarte schoendoos, halverwege een industriële sluipweg, verraadt dan ook dat achter de muren het hoofdkwartier gevestigd is van Third Man Records, het clubhuis van de hardst werkende man in de rockbizz, de meest enigmatische frontman en gitarist ter wereld, de grote raconteur en mister White Stripes himself: Jack White III. Niets, behalve het logo op een klein uithangbord: drie pionnen tegen een gestileerde wereldbol. Ik ben uitgenodigd om live de geboorte van Whites eerste soloalbum Blunderbuss te aanschouwen en mee de drie kaarsjes op de Third Man Records-taart uit te blazen. Drie, een magisch en heilig getal, ook voor onze gastheer. Meer daarover later, eerst de hemel – of toch hoe die er in onze stoutste rock-‘n-rolldromen hoort uit te zien.

ALSOF JE DE HOES VAN DE STIJL, HET TWEEDE ALBUM VAN THE WHITE STRIPES, BINNENWANDELT, zo voelt het. Muren als strakke kleurvakken, afgewisseld met rijen rood-witte tegels en uitvergrote zwart-witportretten van vergeten Hollywooddiva’s. Ik meen Claudette Colbert te herkennen, tevens de naam van een van Jacks drie favoriete gitaren. De andere twee zijn naar Rita Hayworth en Veronica Lake vernoemd. Een brunette, een rosse en een blondine. Mooi trio.

Op de vintage koelkast pronkt een opgezette pinguïn, ernaast een nors kijkende berggeit. De lounge met kuipzetels en een prachtig gerestaureerde fauteuil wordt afgescheiden van de rest door wat een soort okapi moet zijn. Er recht tegenover schreeuwt een platenspeler om aandacht: het ding is een uit industriële metalen opgetrokken, manshoge mastodont met een speelarm zo dik als de mijne. Een snelle monstering van het bijbehorende platenkistje onthult dat Kurt Vile & The Violators, Bob Dylan, The Everly Brothers en Sharon Jones & The Dap-Kings momenteel tot de huisfavorieten horen. Naast het platenmonster staat in sierlijk handschrift ‘John R. White III Esq., Family Dentistry’ op een deur te lezen. Ze zit in het slot. Vanavond worden geen kiezen gevuld.

Vier uur rijden hiervandaan, in Memphis, ligt het echte Graceland, maar dit is de donkere, sexy en oneindig veel coolere versie ervan. ‘Als The Addams Family van Nashville’, zo omschreef Karen Elson – Brits topmodel, zangeres en ex-mevrouw White – me twee jaar geleden hoe het koppel zich voelde toen ze hier een jaar of zeven geleden neerstreken. ‘Ik was het vreemde meisje met haar rare accent, en in de ogen van de locals vormden we een stelletje weirdo’s.’ Ik kan, bij de aanblik van dit excentrieke rariteitenkabinet, de locals geen ongelijk geven.

Geposteerd onder een sinistere buffelkop staat ze daar: de verjaardagstaart. Een witte slagroomtoren van drie verdiepingen hoog, met platengroeven uit cirkels zwarte cacao. Op het buffet: suikerstokken, artisanale M&M’s, krakelingen in een chocoladejasje, muilentrekkers, brownies en spiraalvormige lolly’s – alles afgewerkt in de huiskleuren geel en zwart. The White Stripes zijn weliswaar dood en begraven, de kinderlijke fantasie waarmee White ooit hun snoepgoedimago bedacht, is springlevend.

Ik sta erbij en kijk ernaar als Kuifje in Wonderland. Foto’s nemen gaat niet, want bij de ontvangst werd elke gast vriendelijk verzocht mobiele telefoon, camera en notitieboekje netjes bij de vestiaire in te leveren. What happens in Third Man Records, stays in Third Man Records – het even discrete als brede securityteam onder leiding van Jacks neef Ben ziet er nauwgezet op toe. Ook mama White mengt zich vanavond onder de invités, en ik schurk schouders met Raconteur Jack Lawrence (‘Little Jack’ voor de vrienden), oude Detroitgetrouwe Brendan Benson, een roosharige Alison Mosshart van The Kills en The Dead Weather, en, jawel, Karen Elson. Het koppel leeft inmiddels gelukkig gescheiden, maar wanneer in het aangrenzende zaaltje de lichten dimmen, spurt de moeder van Whites twee bloedjes (Henry Lee en Scarlett) richting eerste rij.

THE BLUE ROOM, ZO HEET WHITES PRIVÉSPEELTUIN ANNEX CONCERTZAAL ANNEX OPNAMESTUDIO. In één hoek, het pièce de résistance uit zijn taxidermiecollectie: een gigantische kop van een Afrikaanse dikhuid, flaporen, slurf en slagtanden intact. In de andere hoek verzamelen zich op het podium een ander stel prijsbeesten: de zeskoppige, geheel uit oestrogeen opgetrokken begeleidingsband die we herkennen van Whites passage in Saturday Night Live, één week eerder. Vooraan, glimmend als een pauw en uitgedost in een babyblauw westernkostuum slaat White meteen de vlam in de pan met Dead Leaves And The Dirty Ground.

Wat volgt, is niet alleen een showcase van Blunderbuss, maar ook een fijnproeversselectie uit de catalogi van The White Stripes, The Raconteurs én The Dead Weather, met White die halverwege de coulissen induikt om even later in een andere outfit – back in black! – en nu met een voltallig mannelijke band terug te keren. Nooit eerder zagen we hem op een podium zo zichtbaar genieten en zo babbelziek en glimlachend tekeergaan. Afzwaaien doet hij solo met een doorleefde versie van folk-legende Leadbelly’s Goodnight Irene: ‘Goodnight Irene, I see you in my dreams’ – de nacht is nog jong, maar nu al zwanger van euforie.

Cocktailshakers draaien overuren, mensen poseren voor Polaroidkiekjes of kruipen bij elkaar op de schoot in het antieke fotohokje. Boven het opgewonden getater hangt een dikke wolk sigarettenrook – dit moet de enige plek in Nashville zijn waar de peuk niet vogelvrij verklaard is.

Cigarettes and alcohol, verder geen rock-‘n-rollexcessen, de sfeer is beschaafd en familiaal. Dit is en blijft de Bible Belt. Wanneer ik enkele uren later met de laatste plakkers onder lichte dwang het feestje verlaat, krijgen we samen met onze persoonlijke spullen een aardigheidje van Third Man Records overhandigd: elke single die het label ooit uitbracht -56 titels in totaal – samengeperst op één plaat. Het addertje: je kunt het ding enkel behoorlijk afspelen op een onmogelijke drie toeren – geen drieëndertig, geen vijfenveertig, maar drie. Een magisch getal om een magische avond mee af te ronden.

‘I CAN’T LIVE WITHOUT IT’, VERKLAART EEN UITGERUSTE EN ONTSPANNEN WHITE de volgende middag zijn fascinatie voor het cijfer drie. ‘Het begon allemaal toen ik als tiener mijn eerste baantje als meubelstoffeerder had. Terwijl ik met drie nietjes een stuk leer schikte, schoot het me te binnen: drie elementen – links, rechts en midden – is het absolute minimum dat je nodig hebt om iets op zijn plaats te houden. Het groeide tot een obsessie uit. Alles wat ik sindsdien gemaakt heb, draagt het cijfer drie in zich. Het is mijn manier om, op een vreemde, imperfecte wijze, telkens opnieuw de perfectie te benaderen.’

Het kan geen toeval zijn dat je je eerste soloplaat aan de pers voorstelt op de derde verjaardag van je eigen label.

JACK WHITE:(Grijnst) We hebben het er niet om gedaan, maar de hogere machten hebben dat wel weer prima geregeld.

Mag ik zeggen dat ‘Blunderbuss’ je meest traditioneel klinkende album tot nu toe is?

WHITE: De plaat zou in elk geval helemaal anders geklonken hebben zonder al het productiewerk dat ik de voorbije jaren gedaan heb. Vooral The Party Ain’t Over, de plaat die ik gemaakt heb met Wanda Jackson (kranige rockabillytante van 74; nvdr.), is een grote invloed geweest. Plots zat ik samen met een band van twaalf man in één studio. Zo veel mensen tegelijk aanwijzingen geven en orkestreren: pas gaandeweg begon ik te beseffen dat ik dat nooit eerder had gedaan. (Lacht) Het was een heel andere manier van werken dan wat ik gewend ben. Ik kon een klarinetspeler of een pianist een bepaalde opdracht geven en vervolgens zelf iets creëren wat daar helemaal tegen indruist, wat voor een heel aparte dynamiek zorgt. Die manier van werken heb ik op Blunderbuss opnieuw toegepast. Daarom zit ik ook zo goed in Nashville: nergens ter wereld vind je zo’n grote vijver aan muzikaal talent. Het is een onwaarschijnlijke luxe.

En moeilijk kiezen, want je deelt het podium tegenwoordig met twee verschillende bands.

WHITE: Dat is een manier om mezelf uit te dagen. Kijk, ik heb lang met een soloplaat gewacht, omdat ik niet voor de easy way out wilde kiezen. Het is een afgezaagde regel: eerst speel je in een groepje – of verschillende, in mijn geval -, vervolgens ga je solo. Wat muzikanten samensprokkelen die je braaf maar verveeld begeleiden, en dan soloplaten afhaspelen tot het eind der dagen. Hoe saai!

Noel Gallagher zal het graag horen.

WHITE:(Onverstoorbaar) Door met twee verschillende bands te werken hou ik mezelf, de muzikanten én het publiek op de tippen van hun tenen. Bij elke liveshow die we spelen, bepaal ik pas ’s ochtends bij het ontbijt welke band die avond het podium opstapt, de jongens of de meisjes. Welke songs we precies zullen brengen, weet niemand: net zoals bij The White Stripes is er geen vooraf bepaalde setlist. Alle opgekropte spanning, alle nerveuze energie wordt recht de zaal in geramd. Een publiek voelt wanneer er geen vangnet is, en apprecieert dat risico ook. Zelf ben ik telkens teleurgesteld als ik weer eens een groep een setlist zie aframmelen. Ik begrijp artiesten wel die rekening moeten houden met videobeelden of geprogrammeerde drummachines, maar toch ben je het aan je publiek verplicht om iets te brengen dat op het moment zélf gebeurt. Soms moet je spontaniteit een zetje durven te geven.

Zal je deze zomer ook pas aan het ontbijt kiezen welke bende het podium van Rock Werchter op mag?

WHITE: Ik hoop het van harte, maar zoals je zelf wel beseft, is een opzet als deze behalve een waanzinnig leuk experiment ook een peperdure onderneming. We zullen zien, als het van mij afhangt, maken we met z’n allen de oversteek.

Gisteren viel me op dat je nog steeds even enthousiast afsluit met ‘Seven Nation Army’. Die hit is dus geen blok aan je been, zoals ‘Creep’ bij Radiohead?

WHITE: Waarom zou het? Ik vind het prachtig, de impact die Seven Nation Army gemaakt heeft. Als het publiek zich een song toe-eigent, wordt die deel van de folktraditie, hij is niet langer je eigendom. Wanneer we hem nu met de groep live spelen, voelt het alsof we een cover brengen – een oude traditional, geschreven door iemand anders. Ik kan nu eindelijk alle songs spelen van alle releases waarbij ik ooit betrokken ben geweest. Voordien heb ik uit respect netjes een zekere afstand tussen mijn verschillende bands bewaard. Met The Raconteurs speelden we nooit songs van The White Stripes of The Dead Weather en vice versa. Daar moet ik me nu niets meer van aantrekken. Mijn handen zijn niet langer gebonden.

Eén van de meest gestelde vragen op het feestje was: ‘Waar zit Meg?’ Was ze niet uitgenodigd?

WHITE: Eerlijk: ik weet niet waar Meg is. Zelfs mijn moeder vraagt zich af waar ze tegenwoordig uithangt! Meg is altijd teruggetrokken geweest en ze is niet de meest communicatieve persoon ter wereld. Ze woont waarschijnlijk nog steeds in Detroit, dat maakt het er niet makkelijker op.

Blauw kostuum, blauwe achtergrond in de clip bij ‘Love Interruption’, blauwe hoes van ‘Blunderbuss’. Is dit, na rood-wit met The White Stripes en zwart met The Dead Weather, je ‘blauwe periode’ – Picasso achterna?

WHITE:(Lacht) Da’s een goeie! Nee, ik ben nooit een fan geweest van Picasso. Blauw is gewoon een voor de hand liggende metafoor voor de blues, nog steeds de basis voor alles wat ik doe.

De blues is vaak het terrein van puristen, zeker in Amerika, maar jij hebt je liefde voor de Britse r&b nooit onder stoelen of banken gestoken.

WHITE: In Engeland hebben ze de blues gered. Ze hebben de muziek in de armen gesloten en weer aan Amerika verkocht, wat de levensduur van het genre een heel decennium heeft verlengd. Dankzij de Britten is Jimi Hendrix doorgebroken en kreeg hij eindelijk erkenning in eigen land. We mogen die zogezegde Britse copycats danken op onze blote knieën. Ik zal bijvoorbeeld nooit iemand vertrouwen die Led Zeppelin niet goed vindt. (Lacht)

Je hebt Jimmy Page al enkele keren ontmoet en er zelfs de degens mee gekruist. Iets opgestoken van je grote idool?

WHITE: De echt waardevolle dingen wil ik niet zomaar met iedereen delen, die zijn me te kostbaar. Maar het was geweldig om te merken dat we een en ander gemeen hebben. De spontane riffjes die Jimmy speelde toen we stonden te babbelen tijdens een fotosessie bijvoorbeeld, verraadden dat hij net als ik schatplichtig is aan Bo Diddley. Die subtiele gebaren, waarop de handen een eigen leven gaan leiden en akkoorden meer zeggen dan woorden, leveren prachtige momenten op. En dan zijn er de leuke toevalligheden: we hebben allebei een dochter die Scarlett heet en we hebben beiden meegespeeld in James Bond-thema’s (Page als sessiegitarist op ‘Goldfinger’, White schreef samen met Alicia Keys het titelnummer van ‘Another Way To Die’; nvdr.). Eigenlijk is het best grappig, want ik had vroeger helemaal geen gitaarhelden. Als kind wilde ik drummer worden, en dat gevoel heb ik nog steeds. Drummer in spe, eens en voor altijd. (Lacht)

Over delen gesproken: je stond in het verleden behoorlijk vijandig tegenover ‘all things’ internet. Hoe is de relatie tegenwoordig?

WHITE: We zijn koele minnaars. Met Third Man Records verkopen we onze albums in alle formaten, van kwaliteitsvinyl tot digitaal via iTunes. Whatever people want, it’s fine with me. We hebben een Facebookpagina, zitten op Twitter and all that jazz. We staan in contact met de digitale wereld, maar het merendeel van onze energie kruipt toch in tastbare ideeën zoals de Rolling Record Store, onze mobiele shop waarmee we buiten de winkels in rechtstreeks contact treden met de mensen. Ik vraag ook steeds vaker aan het publiek om niet met een gadget in de hand naar onze performances te kijken. Je kunt het niet verbieden, maar ik prefereer toch dat ze de romantiek beleven van wat er in de realiteit gebeurt, in plaats van de onzichtbare, digitale versie ervan.

In de documentaire ‘It Might Get Loud’ vergelijk je gitaarspelen met een gevecht. Is het een strijd die je ooit kunt winnen?

WHITE: Het moet een strijd zijn! Gisteren nog raakte de kabel van mijn gitaar los en brak ik een snaar, allemaal tijdens het eerste nummer. (Lacht) Ik kick op zulke momenten! Het zou natuurlijk makkelijker zijn om een roadie in te huren die me bij elke nieuwe song een andere perfect gestemde gitaar aanreikt waarvan alle kabeltjes proper afgeplakt zijn. Maar zo’n muzikant wil ik niet zijn. Je gaat er niet beter door spelen, integendeel. Het is het gevecht met die kleine dingetjes die je verplichten harder je best te doen. Hetzelfde geldt voor toeren met twee verschillende groepen. Met de jongens speel ik sommige songs op een heel andere manier dan met de meisjes. Het is een opgave om dat allemaal te onthouden, maar ook een uitdaging. Ik voel me soms een egoïst, want de momenten waarop het fout loopt, zijn de momenten waarvan ikzelf het meest hou. Dan heb ik een probleem te overwinnen, en dat terwijl het publiek op mijn vingers staat te kijken. Als het volk in de zaal die strijd oppikt en getuige is van het moment dat we eruitkomen, dán pas heb ik het gevoel dat we goed bezig zijn.

Slotvraag: als je moet kiezen, is Jack White dan – zoals The Kinks ooit zongen – een lover of een fighter?

WHITE: Ik ben verplicht om ‘vechter’ te zeggen – if I would say a lover, my friends would call me a liar.

AND ON THAT BOMBSHELL IS HET TIJD OM AF TE RONDEN. Onderweg naar de uitgang valt me opnieuw de deur met sierlijke tandartsinscriptie op. ‘Wat betekent dit eigenlijk?’, vraag ik nog snel langs de neus weg. ‘Oh, dat? Mijn persoonlijke knipoog naar de platenbusiness. Je kunt er echt je tanden op stuk bijten.’

BLUNDERBUSS

Vanaf 24/4 uit bij Third Man Records/Beggars.

DOOR JONAS BOEL

Jack White ‘DAAROM ZIT IK ZO GOED IN NASHVILLE: NERGENS TER WERELD VIND JE ZO’N GROTE VIJVER AAN MUZIKAAL TALENT.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content