‘IK WIL UITZOEKEN HOE IK WIL KLINKEN VOOR HET EEN PRODUCT WORDT. ZE MOGEN MIJ KNEDEN, MAAR NIET TE HARD’

Ga nu naar YouTube en zoek de liveversies van Blend en Canvas’ zomertune Tell Me: meer introductie hebt u niet nodig bij Delvis, alias Niels Delvaux, misschien wel de beste mannelijke stem van het land – en zeker de beste soulstem. Met de halve Belgische muziekindustrie achter hem aan, houdt hij zich nu al drie jaar schuil in zijn geboortedorp Landen, naarstig werkend aan die eerste plaat. ‘Ik heb het graag in een rustig tempo. Mijn tempo.’

‘I’m from Landen.’ ‘London, really? Whereabout?’ ‘Neerwinde.’ Behalve enige etymologische verwantschap – en het bijbehorende sonische misverstand – heeft het Vlaams-Brabantse Landen, op de grens met Limburg, Luik en Waals-Brabant, weinig met wereldstad Londen te maken. Het is een slaapstad, zo wordt beweerd, van pendelaars die een decennium geleden ontdekten dat het stadje zowel lage huizenprijzen als een goede treinverbinding richting Brussel te bieden had. Niks mis mee, maar niet waar je verwacht de beste mannelijke stem van Vlaanderen te moeten zoeken. Drie keer controleer ik of ik wel het juiste huisnummer heb voor ik durf aan te bellen. Mazouttank in de voortuin, geraniums op de vensterbanken, koterijveranda tegen de zijgevel: zoals gezegd, niks mis mee, maar het was niet wat ik verwachtte.

‘Godverdomme, kadee.’

Niels Delvaux zit op zijn knieën in de living, dweil in de handen, naast een verdacht gele plek. Daarnaast: Moog, een sennenhond van twee maanden oud, met een verdacht schuldige blik. ‘Hij weet nochtans dat hij niet binnen mag pissen’, zucht hij, terwijl hij in de vlek begint te soppen. ‘Stoute Moog.’

Delvaux heeft crocs aan.

Door zijn moeder gekocht.

Rock-‘n-roll was nooit verder weg.

‘Delvis, hebt gij het schellenmeske gezien?’

Een jongenskop verschijnt achter het venster naar de bijbouwkeuken. ‘Dat is Toon, alias Title, mijn huisgenoot.’ Toon is, niet gehinderd door het feit dat het drie uur in de namiddag is, aan zijn ontbijt bezig: goulash met frieten. Zelf gesneden frietjes.

Ik kijk om me heen. Het interieur lijkt onaangeroerd sinds de jaren zeventig. Zware houten kasten, posturekes, behang dat betere tijden heeft gezien. Twee ingrepen verraden dat er twee twintigers wonen. Eén: een living die is volgestouwd met drums, synthesizers, gitaren en computers. Twee: een een meter groot Leffe-paneel tegen de keukenmuur.

‘Is dit een onderduikadres?’

Hij lacht. ‘Het huis van mijn oma. Een half jaar geleden is ze naar een appartement verhuisd en ben ik hier komen wonen. Ik woon er graag. Ik heb niet zo veel nodig. Mijn hof, mijn hond en een plek om veel lawaai te maken: dat volstaat. Plus: ons ma woont hier wat verder in de straat. Superchill.’

Een onderduikadres had nochtans veel kunnen verklaren. Drie jaar geleden liet hij voorzichtig van zich horen met het soulvolle Blend, een nummer met Uphigh Collective. Uitstekende productie, maar Delvis trok alle aandacht naar zich toe – en dan vooral zijn waarlijk fantastische soulstem. Vervolgens: een duet met Selah Sue tijdens haar drie uitverkochte AB-shows, waar hij Cee-Lo Green verving – en volkomen deed vergeten. Exact één strofe had het publiek nodig om voor die vreemde verschijning op het podium te beginnen juichen. Het klopte helemaal. Eindelijk had België zijn eigen Jamie Lidell, Michael Kiwanuka of Charles Bradley. Eindelijk had de soulrevival ook bij ons een gezicht.

En dan: niks meer. Geruchten van een plaat die in 2011 zou verschijnen. Geruchten van een plaat die in 2012 zou verschijnen. Geruchten van een plaat die in 2013 zou verschijnen. Het bleef bij geruchten. Delvis had left the building.

Begin dit jaar, net op het moment dat we begonnen te vrezen dat het er niet meer van zou komen, kwam hij weer boven water. Hij was artist in residence in de AB, had een groep muzikanten rond zich verzameld, met onder meer Peter ‘Moiano’ Lesage, en toerde langs ’s lands halfgrote zalen met de getalenteerde Billi Kawende en Coely, onderwijl Belgiës urban scene op de kaart zettend. Hij zat weer in de studio, vertelde hij aan de telefoon, voor een ep deze keer – er was alvast een single, Tell Me, om ons door de zomer te helpen. En er zat een tour aan te komen langs een aantal grote festivals, waaronder Couleur Café, Lowlands en Pukkelpop. Genoeg redenen om hem nú op te zoeken.

Dacht ik.

‘Mja, een single is het niet echt. Canvas had een nummer gevraagd voor zijn zomerreclame. We zijn snel een dag de studio in gegaan. Dus pin ons niet vast op dat geluid: het is snel moeten gaan.’

‘De opnames klinken anders?’

‘Mja, wij zijn niet echt aan het opnemen. Het was de bedoeling om een ep in elkaar te boksen, maar in de studio bleek dat we nog niet goed genoeg voorbereid waren. De plaat is weer even uitgesteld, maar we hebben wel veel bijgeleerd. Volgende keer zal het lukken.’

‘En de zomerfestivals?’

‘Die zijn er nog. Absoluut!’

‘Dat is al een begin.’

Het Nieuwe Testament schiet door mijn hoofd. De parabel van de talenten. Gebeurt ook niet elke dag.

‘Delvis, de hond is hier in de keuken weer aan het pissen.’

‘Godverdomme.’

Tien minuten later zit hij in de zetel, een voldane pup aan zijn voeten.

Misschien de meest voor de hand liggende vraag: wat heb jij de voorbije drie jaar uitgespookt, buiten je hond zindelijk houden?

DELVIS: Muziek maken. In de zetel liggen. Maar vooral het eerste. Dagen en nachten muziek maken. Alleen achter mijn computer, met Toon in de living, met de band in het repetitiekot.

En niet uitgebracht.

DELVIS: Dat niet, nee. Het voelt nog niet af. Ik moet nog zoveel leren. Ik wil geen stappen overslaan.

In 2010 leek het nochtans ontzettend simpel: een retrosoulplaat uitbrengen en je was definitief vertrokken.

DELVIS: O, maar die plaat heb ik gemaakt, hoor. Ze moet nog ergens op mijn computer staan. Nooit afgewerkt. Na Blend hadden we er veel meer uit kunnen halen, dat weet ik wel. Maar het ging te snel voor mij. Ik heb het graag in een rustig tempo. Mijn tempo.

Een retrosoulplaat was ook de voor de hand liggende keuze geweest. Ik wil iets meer doen. Iets dat de mensen verbaast. En dat lukte ons toen nog niet. Tegenwoordig wil iedereen snel gaan. Elk succes kapitaliseren. Na Blend hadden we makkelijk wat snel geld kunnen verdienen met een snelle plaat en een tournee. Maar als je meer wilt zijn dan de soulact van de maand, moet je een andere weg zoeken.

Hoeveel platen heb je zo nog op je computer staan?

DELVIS: Een stuk of honderd nummers. Wat is dat? Een plaat of vijf?

En niemand die ze wilde uitbrengen?

DELVIS: (voorzichtig lachje) Dat valt wel mee, hoor.

Leg uit.

DELVIS: Bwa. Na Blend heb ik wel mails gehad van alle Belgische labels. Sommigen boden al contracten aan. Vanuit het buitenland was er ook wat interesse. Renaat Vandepapeliere, zowat de ontdekker van James Blake, heeft eens iets laten weten vanuit Londen. En er is ook eens een gast uit Parijs afgekomen om te praten. De man die Daft Punk destijds bij Virgin tekende was dat, als ik me niet vergis.

Excuseer?

DELVIS: Mja. Hij was naar Brussel gekomen om eens te babbelen. We hebben een goed gesprek gehad. Heel positief ook – hij was bezig over producers en de hele reutemeteut.Hij vroeg of ik een lief had. ‘Neen.’ ‘Keep it that way.’ Een interessante babbel, maar niks concreet. ‘Maak eerst eens een ep’, was zijn advies, ‘en dan praten we verder.’

Je beseft dat zowat elke Belgische groep zijn rechterbal veil heeft voor dat gesprek.

DELVIS: Dat zei die gast toen ook tegen mij. Vrij letterlijk zelfs. (lacht) Ik kan het nu rustig vertellen, maar toen was ik ook wel aan het flippen. Ik weet wel dat wat er allemaal rond mij gebeurt niet normaal is. Dat de radio’s nu Tell Me draaien, terwijl het niet eens een single is. Dat ik op Pukkelpop en Lowlands sta zonder een plaat te hebben uitgebracht. Dat de pers naar mij thuis komt in Landen. Maar ik probeer er vooral rustig onder te blijven. Iedereen ziet het heel romantisch, muziek maken, terwijl het vooral heel hard werken is.

Weet je wat het ook is? Zolang ik op mijn eentje of met de band muziek maak, blijft het muziek. Zodra ik met een label of een producer in zee ga, wordt het een product. En dat is oké. Dat is hoe de muziekindustrie werkt. Alleen: ik wil eerst voor mijn eigen kunnen uitmaken hoe ik precies wil klinken voor het een product wordt. Ze mogen mij wel kneden, maar niet te hard. (lacht)

HIJ BLIJFT ER RUSTIG BIJ. VERLEGEN ZELFS. ALSOF het hem allemaal overkomt. Niet dat het allemaal toeval is. Hoe het komt dat er nu al zoveel volk achter Delvis aan zit, is simpel: zijn stem. Het heeft iets bijzonders: het contrast tussen zijn verschijning – twee meter groot, forse carrure, zwarte baard – en zijn zachtaardige, zwarte soulstem met fantastische vibrato. Alsof er een sixtiessoulster à la Al Green gevangenzit in het lijf van een Landens boerke – die laatste twee zijn zijn woorden, niet de mijne.

Hoe bijzonder die combinatie is, onderstreepte hij een week voor het interview op de Noordhof Feesten in Roeselare, een lokaal festival waar hij zijn voorlaatste try-out voor de festivalzomer speelde. Uitstekend concert. Opnemen en op schijfjes persen en je hebt een plaat, zou je als niet-Delvis denken. Maar wat vooral bijbleef, was de soundcheck, om vijf uur in de namiddag in de motregen, die ik vanuit de coulissen meemaakte. Soundcheck drums. Het publiek blijft praten onder de paraplu’s. Soundcheck gitaar. Nog altijd geroezemoes. Soundcheck keyboard. Volstrekt genegeerd door het volkje aan de bar. Soundcheck Delvis. Alle blikken unisono omhoog. Je ziet iedereen hetzelfde denken. Wie is die jongen? En waar komt die stem vandaan?

Het straffe: Delvis deed niet eens moeite. Handen nu eens in de zakken, dan weer in de zij geplant. Achteloos. Op Geox-schoenen ook. Hij heeft wat de grootste soulzangers hebben: hij kan een publiek inpakken met zijn stem zonder met de ogen te knipperen. We hebben het er nog niet veel zien doen.

Wat het optreden ook bewees, is dat de aanpak van Delvis werkt. Hij blijft groeien, blijft beter worden. Drie jaar geleden zag ik hem op een festival in Genk, zijn laatste uit de concertreeks met Title: hij stond met zijn rug naar het publiek, meed elk oogcontact, voelde zich duidelijk ongemakkelijk. Het contrast met 2013 kon niet groter zijn. In Roeselare neemt hij het podium in, zet al eens een voorzichtig danspasje, heeft plezier op het podium – met dezelfde brede glimlach die u van de YouTube-filmpjes van Otis Redding kunt kennen. Hij blijft sprongen vooruit maken.

DELVIS: Oké, maar nu pik je er ook wel het optreden uit. Genk was nogal moeilijk. Ik had constant feedback in de monitor en op de eerste rij stond een groepje ronny’s de hele tijd ‘homo!’ te roepen. Op het einde heb ik het nog in de micro gezegd: ‘Wie net “homo!” aan het roepen was: sebiet aan de frituur ginder.’ Vond ik wel stoer van mezelf. (lacht) Je mag die twee niet vergelijken.

Niettemin: het lijkt me dat je geen natuurlijke frontman bent, maar dat hebt moeten leren.

DELVIS: Bwa, ten tijde van The Sapiens, mijn eerste groepje, was ik dat wel. Lang haar tot op mijn rug, rollen over de grond, benen omhoog. Er zit wel een podiumbeest in mij. Maar dat was met kameraden en we speelden gitaarmuziek – het is makkelijk bewegen op AC/DC. (lacht) Nu is het anders, en dat is wel wat zoeken geweest. Ik denk dat ik het ondertussen wel gevonden heb: ik wil als mezelf op het podium staan. Ik moet niet zo nodig een klassieke frontman zijn. Ik trek al eens graag mijn broek op op het podium. (lacht)

Wat wel is: ik ben gewoon om in ideale omstandigheden te zingen. Een podium is dat niet. Ik zing graag met wat reverb op mijn stem: door een monitor klinkt mijn stem altijd kurkdroog. Dat leidt af. En ondertussen gebeurt er zoveel om je heen. Je hebt het zelf niet in handen. Ik word daar lichtjes gek van. Nu weet ik beter dat ik er gewoon het beste van moet maken. Niet alleen met het geluid bezig zijn, maar ook met het publiek. En stilletjes aan gaat dat beter en beter – we zijn tenslotte ook al dertig optredens verder.

Leren loslaten, het begint stilaan een rode draad te worden.

DELVIS: Dat is zo. Ik vind dat heel moeilijk, om niet alles in handen te hebben. Niet alleen op het podium, maar ook in de studio. Die kritiek krijg ik vaak.

Is perfectionisme ook een van de redenen waarom het al drie jaar wachten is op de plaat?

DELVIS: Je hebt perfectionisten en nonchalante perfectionisten. Ik denk dat ik eerder het tweede ben. Ik zou me graag alleen op mijn zang concentreren en al de rest op zijn beloop laten, maar het lukt niet. Ik kan me zo hevig in de details verliezen dat ik de essentie kwijtraak. Alsof je alleen maar bezig bent met het aantal microgram paprikapoeder af te wegen en ondertussen je goulash laat aanbranden.

TOON JANSSENS:(vanuit de keuken) Héél goede metafoor, Delvis.

DELVIS: Maar het verlamt dus wel, ja. Ik kan tevreden zijn over tien seconden muziek die ik gemaakt heb – vooral dan de spontane dingen, fragmenten uit jams. Maar meer niet. Dat frustreert me wel. Het is zoals Spinvis ooit gezegd heeft: je ideeën hangen in de lucht en je moet proberen ze eruit te halen en te recreëren, maar het resultaat zal nooit zijn zoals het in de lucht hing. Hij heeft dat waarschijnlijk iets mooier verwoord, maar je snapt wat ik bedoel. Ik probeer te analyseren hoe je dat doet, je ideeën op plaat krijgen, maar het is geen exacte wetenschap. Het is veel proberen en werken.

Zit er ook een zekere angst bij? Angst om een definitieve plaat uit te brengen?

DELVIS: Ik denk het wel, ja. Een muzikant kan plaat na plaat maken met telkens een andere band. Ik ben een zanger, eentje die onder eigen naam zingt, bovendien. Ik kan maar één keer een eerste plaat maken. Ik moet mijn eigen ding vinden voor ik het kan uitbrengen. Ik ben ook nog jong nu. Er zijn geen verwachtingen waar ik aan moet voldoen. Als ik vijftig ben, zal ik die vrijheid niet hebben. Dus moet ik het er nu van nemen.

‘MOOG, NIET PISSEN.’ DE PUP ZIT KLAAR OP HAAR achterste poten. ‘Wacht, ik ga haar snel buiten laten, voor het weer zover is.’

‘Hoe lang gaat dat hier eigenlijk nog duren?’ vraagt hij als hij weer zit. ‘Ik dacht na drie vragen al dat je alles wel zou weten.’

‘Acht pagina’s: daar kruipt wel wat tijd in.’

Hij trekt zijn ogen wijd open. ‘Acht pagina’s? Echt? Ik wist van niks. Doe dan maar verder.’

Zonder meewarig te willen doen: je leeft hier ondertussen niet meteen de rock-‘n-rolldroom.

DELVIS: Dat hoeft voor mij ook niet. Ik ben nogal een huismus. Ik kan me gerust ’s avonds in de zetel zetten met cola en een zak chips en wat tv kijken.

JANSSENS: Zeg het maar: FC De Kampioenen. (lacht)

DELVIS: Verdomme, Toon. ’t Is wel mijn interview hier.

JANSSENS: Maar ’t is toch waar.

DELVIS: Ja, maar daarom moet de Focus dat nog niet weten. (tegen mij) Gaat dat erin komen?

Vermoedelijk wel.

DELVIS: Schrijf er dan maar bij dat het wetenschappelijk bewezen is dat nostalgie een mens gelukkiger maakt. Dáárom kijk ik FC De Kampioenen. (lacht)

Wat ik wilde zeggen: Landen lijkt me het soort stad waar je vooral weg wilt, als je jong bent.

DELVIS: Ik heb wel op andere plekken gewoond, hoor. Drie jaar Brussel, een jaar Gent, een jaar Antwerpen. Heel plezant allemaal, maar niet voor lang. Ik heb het gehad, dat weg willen, maar nu ik er terug ben, weet ik: ik bén van Landen.

Hier gebeurt inderdaad geen fluit. Maar dat is tegelijk ook een voordeel. Tuurlijk, toen ik in Brussel woonde, kwam ik met meer creatieve mensen in contact. Ga op café en je leert er wel een kunstenaar, filmmaker of muzikant kennen. Hier heb je dat niet. Je kunt hier in de scouts, maar voor de rest is er niks. Eén marginaal café, meer niet. En dus troept de creatieve jeugd samen. Het is een andere dynamiek. Minder externe impulsen, maar meer rust om je toe te leggen op wat je wilt. Het is geen toeval dat vooral mensen uit Landen mijn muzikale pad hebben bepaald.

In welke zin?

DELVIS: Het was mijn buurman die vroeg of ik niet wilde meespelen in zijn groepje, hier in Landen: The Sapiens. Gewoon wat rammen, niet te serieus of met te veel ambitie. Maar we hadden wel wat succes. Ik herinner me ons eerste optreden nog, in de Manège in Sint-Truiden. Toen we moesten stoppen met spelen begonnen mensen met sandwiches en bekertjes te gooien – omdat ze wilden dat we verder deden. Dat was het moment waarop ik dacht dat er misschien wel iets in zat, in de muziek.

De broer van de bassist studeerde jazz aan het conservatorium en op een dag stapte hij onze kelder binnen met bluesschema’s. Ik weet niet waarom, maar om een of andere reden sloeg dat wel aan, die oude muziek. Dan zaten we in de kelder, lichten uit, pintje in de aanslag, naar dingen als John Scofield en Pat Metheny te luisteren. Niet de meest voor de hand liggende muziek, nochtans. Zo ben ik meer en meer naar oude dingen beginnen te luisteren. Blues vooral, maar ook wat oude jazz en gospel. John Lee Hooker, BB King, de classics. Steve Ray Vaughan. Maar ook Billie Holiday en Mahalia Jackson.

Ik herinner me avonden op het Sportplein, hier een beetje verder, waar we na de repetities met The Sapiens met een fles wodka en limonade samen wat zongen. Iedereen zong zijn lijnen, ik ging er als een gospelzanger over. Dat had een soort magie die ik soms nog altijd nastreef.

Hoe zag je leven er buiten de muziek uit?

DELVIS: School was geen succes, als je dat bedoelt. Ik ben geen stoemerik, maar ik kon het niet opbrengen. Mijn middelbaar deed ik aan de kunstschool in Hasselt, de grote stad – mijn moeder was voor de eerste dag nieuwe kleren met mij gaan kopen ‘omdat Hasselt een modestad is’. (lacht) Het was de eerste keer dat ik buiten Landen kwam, de eerste keer dat ik iemand met een hanenkam zag. En dat had zo zijn gevolgen: ik begon mijn eigen wat te serieus te nemen. Nadat ik de derde keer het vijfde middelbaar had gedaan, ben ik ermee gestopt. Ik heb nooit mijn middelbaar diploma gehaald. Daarna heb ik nog even Jazzstudio gevolgd in Antwerpen, maar na een jaar ben ik ook daarmee opgehouden en in de Carrefour gaan werken – afdeling groenten en fruit. Met even weinig succes: na een halfjaar ben ik aan de deur gezet. Ik ben dan als magazijnier in een aluminiumprofielenfabriek gaan werken. Aanmodderen is wel het goede woord, ja.

Gelukkig kwam toen Blend. De mannen van Uphigh Collective, hier in Landen, hadden gevraagd een nummertje in te zingen. Nogal hiphop qua beats, het leek logisch er iets soulvols over te zingen. En dat werkte. Dj Lefto pikte het op, StuBru begon het te draaien. Op een dag zat ik in het Stuk in Leuven toen Selah Sue het een tafel verder aan haar vrienden liet horen. Ik keek op. ‘Ah, gij zijt het dus toch.’ Vanaf dan is het heel snel beginnen te gaan.

Hoe heb je eigenlijk soul leren zingen?

DELVIS: Ik zie mezelf eigenlijk niet als een soulzanger. ‘José James meets Cee-Lo’, lees ik wel eens, maar dat hoor ik zelf niet. Ik hoor er vooral blues in. Maar om op je vraag te antwoorden: al doende. Ik heb altijd veel meegezongen met muziek. Toen ik een jaar of veertien was, was dat Eros Ramazzotti. Ik had twee cassettespelers: met de ene speelde ik zijn muziek af, met de andere nam ik op wat ik er in fonetisch Italiaans over zong. En later werden dat andere, iets credibeler dingen. BB King, maar vooral veel vrouwenstemmen – ik heb zelf nogal een hoge stem, vandaar. Billie Holiday, Nina Simone, Aretha Franklin: met hen heb ik leren zingen. Ik heb aan de Jazzstudio wel even aan mijn stem geschaafd, maar het is vooral zelf aangeleerd.

Wat staat je zo in zwarte muziek aan?

DELVIS: Dat het echt is. Dat klinkt simpel, maar dat is het wel. Zwarte muziek draait niet om originaliteit, maar om authenticiteit. Ken je Dr. Feelgood van Aretha Franklin? Moet je maar eens opzoeken op YouTube – de liveversie in Amsterdam uit 1968. Honderden keren heeft ze dat nummer live gespeeld, maar geen enkele versie kan aan die uit Amsterdam tippen. Je voelt dat het écht is, die keer. Wel, dát is waar soul en blues voor mij om draait.

Dat is misschien wel waar ik nog het hardst aan moet werken. Echtheid en emotie in mijn muziek steken. Mijn muzikale helden zijn stuk voor stuk mensen die zot waren in hun hoofd en dat in hun muziek staken. Ik word ook soms zot in mijn hoofd, maar ik krijg het niet in mijn muziek. Ik weet ook niet altijd goed waarover ik moet zingen. Over de Heer moet je als blanke niet zingen. Over racisme moet je als blanke niet zingen. Over de liefde kan ik een beetje meepraten, maar ook niet zoveel. En over armoede moet ik vooral zwijgen. Ik bedoel: ik heb kroketten in de diepvries en cola in de kelder: dan weet je niet wat armoede is. En daarmee heb je de belangrijkste thema’s van de zwarte muziek gehad. Blues is klaagzang, maar ik heb niks om over te klagen.

Misschien daarom ook dat ik geen pure soulplaat wil uitbrengen zoals de traditie het voorschrijft. Omdat ik niet denk dat wij ooit soul kunnen maken zoals die mensen dat deden. Ik ga mijn eigen ding moeten vinden. Mijn eigen authenticiteit.

Als het een geruststelling mag zijn: niemand die op een podium staat zoals jij.

DELVIS: Het Landens boerke, hé. (grijnst) Dat heb ik alvast mee.

‘Misschien nog één ding’, vraag ik bij het buitengaan. ‘Wanneer mogen we die plaat verwachten?’

Hij grijnst. ‘Als we er klaar voor zijn. Eerder niet.’

We nemen afscheid. Terwijl ik voorbij de mazouttank loop, hoor ik hem nog één keer.

‘Godverdomme, Moog.’

VOLGENDE WEEK HOF VAN EEDE

DOOR GEERT ZAGERS – FOTO’S ATHOS BUREZ

‘NA BLEND HADDEN WE MAKKELIJK SNEL GELD KUNNEN VERDIENEN. EEN RETROSOULPLAAT LAG VOOR DE HAND, MAAR IK WIL MEER ZIJN DAN DE SOULACT VAN DE MAAND.’

‘IK KAN ME ZO HEVIG IN DETAILS VERLIEZEN. ALSOF JE ALLEEN MAAR BEZIG BENT MET HET PAPRIKAPOEDER AF TE WEGEN EN ONDERTUSSEN JE GOULASH LAAT AANBRANDEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content