‘IK WIL NIET VERDWIJNEN’

Met The Blue Nile formuleerde Paul Buchanan ‘het antwoord van de popmuziek op Venetië’. Ook zijn eerder dit jaar verschenen soloplaat Mid Air is uniek, een balsem voor de ziel. In Buchanans songs smeult warme perfectie, maar dat heeft hemzelf niet altijd geluk aangereikt. ‘Ik zou graag een leven hebben’, vertelt hij ons, al kuierend door Glasgow.

Er zijn wel meer popgroepen die mogen beweren dat ze de aangewezen paden niet hebben bewandeld. Maar het traject van The Blue Nile slaat alles. Tussen de oprichting in 1981 en de officieuze ontmanteling in 2004 brachten Paul Buchanan, Robert Bell en Paul Joseph ‘PJ’ Moore slechts vier platen uit. Hun geduld en toewijding was dat van kalligraferende monniken. De gewilligheid om zich ten dienste te stellen van een hoger goed ook.

Wat anders is het leven dan een curieuze mengeling van vreugde en wanhoop? En is dat gevoel niet het weefsel dat ons allen verbindt? Die humaniteit in songs een echo geven, daarin vond het Schotse drietal zijn bestemming. Als muzikale dilettanten hanteerden ze geen akkoorden en instrumenten, maar vormen, beelden, scenario’s en kleuren. Dat leidde op A Walk across the Rooftops (1984) en Hats (1989) tot magistrale evocaties van het beregende, nachtelijke, door straatlicht en romantiek beschenen stadstumult. Eén overrompelde scribent hoorde er ‘ pop music’s answer to Venice‘ in. Een ander vond: ‘Sounds more like being in love than being in love does.’ De bouwstenen van The Blue Nile waren synthpop, ambient en blanke soul, maar eigenlijk oversteeg de muziek elke snelle inventarisatie. Dat wijde erkenning uitbleef, kent twee oorzaken. Enerzijds de manifeste onwil van de groep om aan haar eigen principes te verzaken en klakkeloos het spel van de muziekbusiness mee te spelen – door te toeren, zichzelf te herhalen en te verkopen. Anderzijds een sliert ongelukkige omstandigheden: platenfirma’s die op de fles gingen of structureel door elkaar geschud werden, waardoor The Blue Nile op de cruciale momenten altijd weer tussen de plooien viel. Na High (2004) verdampte de band in een pluim van onvervulde beloftes, opgekropte trauma’s en niet te lijmen breuken.

Voor songschrijver en zanger Paul Buchanan betekent tijd iets anders dan voor u en ik. Nachtelijk gepieker aan de keukentafel, eindeloze dialogen met zichzelf: hup, weer een paar jaar voorbij. Uiteindelijk is het hem gelukt min of meer te accepteren dat het allemaal voorbij is. De band, de vriendschap. Maar daarom nog niet de muziek. Eerder dit jaar stuurde Buchanan een eerste soloplaat de wereld in: Mid Air, een parel van verstilling en sereniteit, en volgens de man zelf het bewijs dat men ook aan een keukentafel bergen kan bedwingen.

PAUL BUCHANAN: Welke fouten heb ik gemaakt? Ben ik afgedwaald van mijn voornaamste focus? Hoe komt het dat de anderen niet meer bellen? Wat staat me nu eigenlijk nog te doen? Ik heb mezelf jarenlang geanalyseerd. Toen mijn beste vriend plots stierf, heb ik mezelf herpakt. Ik ben met Shirley Manson van Garbage aan songs gaan werken voor een soloplaat van haar. Dat project is uiteindelijk op niets uitgedraaid, maar het was goed weer iets omhanden te hebben. Zo ben ik uit het dal geklauterd, groeide het idee voor een plaat met eigen nummers.

Buchanan heeft Mid Air gemaakt zoals hij in de universiteitswijk van Glasgow leeft: eenzaam en bescheiden. Hij betrekt er een flat naast Byres Road, een bezadigd wiegende ketting van kleine neringen, eethuizen, espressobars en pubs. Een namiddag lang struin ik er met hem rond. Buchanan is galant, aimabel en zachtaardig, maar toont ook een cynische kant, een sluimerende verbittering waarvan de songs op Mid Air anders geen enkele glimp bieden. Wie is Paul Buchanan? Het beeld krijgt vorm tegen een soundtrack van sissende koffiemachines, volks gepalaver in de fish-and-chipszaak en kletterende regen op de serres van Glasgows botanische tuinen.

BUCHANAN: Ik hou van dit deel van Glasgow, de West End. Van de bomen, de straten, de mensen. Dat moet wel: ik heb hier mijn hele volwassen leven lang gewoond. (lacht) Zoals zoveel universiteitsstudenten ben ik gewoon blijven hangen.

Begin jaren tachtig huurde PJ een flatje in Otago Street, hier wat verderop, en daar repeteerden we dag in dag uit. Er staat trouwens een foto van dat pand in het inlegboekje van High, de laatste Blue Nileplaat. Robert had ik op het einde van mijn universiteitsstudie ontmoet, en we zijn in groepjes beginnen te spelen: Night by Night en McIntyre. Tot op een dag alleen Robert, PJ en ik overbleven. We scharrelden samen wat we hadden en kochten een Telecaster en een cassettedeck. We huurden een drummachine – de enige die in Glasgow te vinden was! – waar alleen maar latinritmes uit kwamen. Niks anders telde dan spelen en nog eens spelen. Bezeten waren we. Fantastische dagen, ook al aten we voornamelijk rijst of gebakken aardappelen. (lacht)

Het was een bevrijdend besef dat we als muzikanten niet veel voorstelden: alles werd een avontuur, een ontdekking van wat we wél konden doen. We praatten over een straat, een man met een hoed, regen, het stadsverkeer, en dat stopten we allemaal in onze muziek. Het ging nooit om: ik kan bas spelen en ik keyboards. Wij wilden de film tonen, niet een verzameling acteurs. Toen we Tinseltown in the Rain hadden gemaakt, geloofden we dat we het tweedimensionale in de popmuziek hadden overstegen. Je weet wel: die akkoorden waarmee de luisteraar meteen weet of hij zich vrolijk, sexy of triestig moet voelen. Het goedkope effectbejag. Al was het toch een opluchting toen A Walk across the Rooftops ook bij andere mensen in de smaak viel. Eindelijk die zekerheid dat we niet van lotje getikt waren. (lacht) Want de moeite die wij ons getroost hadden om de bas bijvoorbeeld verticaal te doen klinken, of het drumritme blauw… Het was een constante, dwangmatige zoektocht. Naar de ruimte tussen de noten. Naar de juiste intonatie, een korrel in de stem.

Ik had literatuur gestudeerd, Robert wiskunde en PJ elektronica. Het enige waarin we een beetje techniek hadden verworven, hebben we moedwillig de rug toegekeerd, om ons puur door gevoel en instinct te laten leiden. Persoonlijk had ik al snel uitgemaakt dat ik nooit een roman zou kunnen schrijven. Van muziek kende ik niks, en dat trok me aan. De rilling die je voelt als je weet dat je je eigen beperkingen hebt overstegen, valt met geen woorden te beschrijven.

Buchanan, Bell en Moore nemen A Walk across the Rooftops en Hats op in het plattelandsgat Pencaitland, ten oosten van Edinburgh. Toch zat in haast elke noot de geest van Edward Hopper en Frank Sinatra vervat. De oplichtende Amerikaanse metropool, bevroren in momenten van verlangen, liefde of teleurstelling. Wanneer Hats in de States aandacht losweekt, steken de drie ook lichamelijk de grote plas over. Over die eerste Amerikaanse minitournee van The Blue Nile circuleert op internet een mooie documentaire: Flags and Fences. Aandoenlijk om te zien hoe drie bleke Schotten, haren in de wind, in opperste verwondering de stad van hun dromen vanuit een lange cabrio aangapen.

Op Byres Road zijn we een fastfoodtent binnengebeend. Buchanan kent er, net zoals in elk etablissement dat we aandoen, het personeel bij naam.

BUCHANAN: Ik zou niet zeggen dat we in Amerika het spel van de muziekbusiness wel zijn gaan meespelen. Maar er was een momentum, een opgang. Het was een kwestie van goede manieren om aan die interesse van de business tegemoet te komen, vonden we. Of het toch te proberen.

Het is pas later dat je beseft dat bijna niemand die we hadden ontmoet oprecht met ons welzijn begaan was. De citroen uitpersen, dat was hun doel. En wij waren niet oud en wijs genoeg om te reageren. We hadden ook geen manager bij wie we met onze vragen terechtkonden, er was geen buffer. Nooit hebben we klaar en duidelijk kunnen zeggen dat we nog het liefst met rust werden gelaten.

Nu ik erop terugkijk, stel ik vast dat de kiem voor het einde van de band al rond de periode van Hats is gelegd. Want toen begon het: ‘Okay chaps, jullie hebben een mooie plaat gemaakt, zo willen we er nog één.’ Maar omdat we nooit iets zouden kunnen uitbrengen waarin we zelf niet geloofden, was dat hard werk. De stress en de duur van dat hele proces vormden een hoge prijs. Ons persoonlijke leven was een ruïne. Het leek alsof we het allemaal zonder veel kleerscheuren hadden overleefd, maar wellicht was de tol toch hoger dan gedacht.

Dat we voor onze derde plaat Peace at Last (1996) bij het grote Warner Brothers hadden getekend, daar heb ik helemaal geen spijt van. Warner was toen een schitterend label. Alleen ging Steve Ross, de eigenaar van Time Warner, niet lang daarna dood. Dat zette een stoelendans in gang. Plots vertrok onze vertrouwenspersoon daar, moesten we met lui werken die niet wisten wie we waren. Die ons zelfs als een blok aan hun been beschouwden, omdat zij ons niet zelf hadden binnengehaald.

Na High zijn we uit elkaar gewaaid. Zonder ruzie, hoor. Maar de kameraadschap was gewoon weg. Ergens zijn we gaan geloven dat ons moment voorbij was. Dat we nooit een wereldwijd succes zouden worden.

De namiddag vindt het stilaan welletjes. Van op een terras staren we naar de club aan de overkant van de straat. Verwachtingsvol zet die de deuren open. Een belofte, een begin. Intussen maakt Buchanan een andere rekening.

BUCHANAN: Ik denk niet dat ik mezelf gelukkig zou noemen. Tevreden en dankbaar, dat wel. Je komt er niet altijd toe voor jezelf toe te geven hoe je je voelt. Misschien is dat iets waar je een plaat voor nodig hebt. Ik ben blij dat mensen voor Mid Air openstaan. Blij dat ik na die periode van leegte door het uitdoven van de groep eindelijk iets zinvols heb gerealiseerd. Ik sta weer op mijn benen. Mid Air is maar voor een deel een reactie op de dood van mijn beste vriend. Het is in de eerste plaats een gevolg van die zee van eenzaamheid. Eigenlijk bestaat die nog steeds. Dat knaagt. Nog elke dag. Want ik heb andere mensen nodig. Ik zou graag een léven hebben.

Jaag ik in mijn songs een ideaal na dat ik in het echt nooit heb kunnen realiseren? (glimlachje) Ja. (lange stilte) Ja. Misschien is dat wel mijn lot. Dat heb ik voor een stuk al aanvaard. Moeilijker heb ik het met het besef dat mijn werk, het weinige dat ik heb geklaard, ooit in het niets zal oplossen. Vergeten zal zijn. Alsof je, door geen kinderen na te laten, er niet in bent geslaagd voor continuïteit te zorgen. Als je werk verdwijnt, verdwijn je zelf ook.

Bizar genoeg heeft Mid Air een zeker platform gevonden op de radio. (sarcastisch) Niet om tien uur ’s morgens – we willen niet dat mensen van bruggen af springen – maar ik ben geen zwart schaap meer. Ik ben zelfs voor tv gevraagd: Jools Holland, The Review Show, kreeg veel goeie pers. Maar wat denk je dat me een beter gevoel schenkt: dat ik weer tien cd’s heb verkocht, of dat er iemand boven aan de trap staat wanneer ik thuiskom? Begrijp me niet verkeerd: als ik tijdens een concert mensen elkaars hand zie vasthouden, elkaar omarmen, hun ogen sluiten of huilen of meezingen, voel ik me de moeite waard. In dat moment. Ik heb iets uitgedrukt dat hen raakt, hen troost. Dat is altijd al mijn doel geweest. Elk obstakel tussen anderen en mij uitwissen.

We slenteren naar het kruispunt waar we afscheid zullen nemen. Ik weet dat zowel Robert Bell als PJ Moore eveneens in de West End wonen, en vraag Paul Buchanan of ze elkaar dan niet voortdurend tegen het lijf lopen, in de apotheek of de Oxfamwinkel.

BUCHANAN: Dat is het vreemde. Robert zie ik heel af en toe, maar PJ ben ik in acht jaar niet meer tegengekomen. Dat is… verbijsterend. Ik zou hem nochtans graag nog eens zien, want ik mis hem. Ik ging er altijd van uit dat onze vriendschap voor het leven was. Het eerste wat ik zou zeggen, is: heb je zin om een plaat te maken? Wat zou ik anders vragen? (lachje) Ik was verward en teleurgesteld toen onze wegen scheidden. Maar als je iemand graag ziet, moet je hun keuzes respecteren. Ik ben bijgelovig genoeg om te vermoeden dat wat moet gebeuren zal gebeuren. Als de tijd er rijp voor is, zullen we toevallig alle drie in dezelfde taxi verzeilen. Zonder dat we een woord moeten zeggen zou het water tussen ons weer zuiver zijn. We zouden weer het beste in elkaar naar boven brengen. Noem me onvoorstelbaar naïef, maar die hoop blijf ik koesteren.

Een handdruk gaat over in een schuchtere omhelzing. Paul Buchanan kijkt mij nog lang na. Blij hem ook eens ontmoet te hebben, de stichter van Venetië.

PAUL BUCHANAN

Op 18/11 op Crossing Border, Arenbergschouwburg, Antwerpen. Info: www.crossingborder.be. Mid Air is uit bij V2.

DOOR KURT BLONDEEL

There were reasons / But forget them

(Half the World)

Here we are, caught up in this big rhythm

(Tinseltown in the Rain)

I tried and tried to make good sense / What’s the good to try it all again?

(Over the Hillside)

Life goes by / And you learn / How to watch / Your bridges burn

(After Dark)

Dance along the edge with me / And we’ll go as far as I can see

(My True Country)

PAUL BUCHANAN

‘WAT DENK JE DAT ME EEN BETER GEVOEL GEEFT:

DAT IK WEER TIEN EXEMPLAREN VAN

MIJN CD HEB VERKOCHT, OF DAT ER IEMAND

BOVEN AAN DE TRAP STAAT

WANNEER IK THUISKOM?’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content