‘IK HEB EEN OOR VOOR GOEDE SCÈNES’

Muziek bindt hen. En het verlangen iets te doen dat sterker is dan om het even welke twijfel. Het leven is nu eenmaal te kort om op het juiste moment te wachten. Oh ja, ook religie is niet langer taboe. Een zomer lang portretten van woest en ander talent. © FOTO'S JURGEN ROGIERS

Als het even kon, zou Gust Van den Berghe schilderend filmen. Camera’s vindt hij vooral wrede en kille indringers. ‘Het is absurd dat ik film, maar het klopt ook. Ik maak beelden om de verbeelding aan te spreken.’

What you see is not what you get bij Van den Berghe. Wat je ziet, is slechts de borrelende krater van een vulkaan die zich buiten beeld bevindt. Niet voor niets trekt hij zijn kaders strak en hakt hij soms hoofden en voeten af. ‘Ik wil dat mensen hun ogen kunnen sluiten als ze naar mijn films kijken. Om in hun hoofd een eigen film af te spelen. Echt: je mist niets als je even niet kijkt.’ Zeker in Blue Bird, zijn nieuwste film, toont Van den Berghe zich de meester van het uitgesponnen beeld. Een vrachtwagen die schokkerig als een kreupele vlieg van rechts naar links over het scherm kruipt, een veld vol bloempluizen die walsen in de wind.

Het zijn bijna bedwelmende beelden, alsof Van den Berghe de hypnotiseur is en zijn film de pendel die hij voor onze ogen laat dansen. ‘Een zucht’, noemt hij de film zelf. ‘Een ademstoot.’ Bijna iedere scène die hij in het dorp in Tamberma, een streek in het noordoosten van Togo heeft gedraaid, heeft hij in de film gemonteerd. Er was amper overschot aan materiaal en dat is uitzonderlijk. Het zegt iets over de intensiteit waarmee Van den Berghe werkt, maar ook over het moeizame maakproces van deze film. Nog voor ze goed en wel begonnen waren, was er iemand gestorven, lag er iemand in het ziekenhuis en waren de duiven-acteurs bijna gepluimd, geroosterd en opgegeten.

‘Ik ben diep gegaan, heel diep’, vertelt Van den Berghe op zijn flat in Brussel. Hij buigt zich over de muziekinstallatie, zijn wijsvinger danst over de ruggen van de cd’s, houdt stil, twijfelt en huppelt dan weer verder. ‘Al wil ik daar nu ook weer niet te veel de nadruk op leggen.’ Hij peutert Giacomo Rondinella uit het rek. De onversneden melancholie van deze Napolitaanse zanger en acteur wordt de soundtrack van het gesprek. ‘Ik ben van het leven beginnen te houden toen ik van geluid ben beginnen te houden’, zal hij later zeggen. Maar ik loop vooruit. Eerst Blue Bird en het verhaal van de onmogelijke film. ‘Als ik de hele tijd herhaal dat filmen in Afrika echt wel zeer zwaar was, dreigt dat verhaal de film te overschaduwen. Alsof de making-of spectaculairder was dan de eigenlijke film.’

Hij moet er toch vanaf. ‘ Blue Bird was een vloek en een zegen. We hebben in totaal vijftien dagen gedraaid en tot aan de vierde laatste draaidag wist ik niet of ik een film had. Er zijn beelden waarop ik tegen de camera zeg: we draaien twee scènes, hopelijk vinden we extra geld en kunnen we binnen twee jaar de film afwerken. Van het scenario bleef op den duur niets meer over omdat de realiteit het op de meest bizarre wijze overnam. Ik had 120 mutskes bij voor een massale scène met evenveel kinderen. Dat is gelukt. Maar evenveel scènes die ik had gepland, hebben we niet gedaan. Het was een permanent gevecht.’

Waarom wilde je per se naar Togo om dit verhaal verteld te krijgen? Kon dit niet in pakweg Noord-Limburg of de Borinage, toch ook desolate plekken?

Gust Van den Berghe: Zoals wel meer dingen in mijn leven: het toeval. Na de première in Cannes van En waar de sterre bleef stille staan, had ik het even gehad met alle drukte, heisa en festivals. Een bevriend producer die al vaker in Afrika had gefilmd, vertelde me: ‘Ik heb een geheim.’ Dat geheim was Taberma. De streek heeft een heel eigen cultuur, trouwens beschermd door Unesco. Hij omschreef de mensen er als funky, maar het is meer dan dat. Ze staan erg dicht bij de oude folklore en vooral dat spirituele intrigeerde me. Ik ben er heen gegaan, met een print van L’oiseau Bleu – de theatertekst van Maeterlinck – in mijn bagage. Niet met het doel er te filmen, maar toen ik daar was, ben ik beginnen te schrijven. Meer dan verwacht. Bovendien vloog er zo’n prachtige blauwe vogel rond. Echt een droomvogel. Je kon die voor vijftig cent kopen. Ik dacht: ‘We kopen er tien en doen daar wat mee.’ Intuïtief leek het te kloppen, en ik werk nu eenmaal intuïtief. Zelfs al bestond het woord blauw in dat dorp niet – blauw is er lichtzwart – de blauwe vogel leek daar op zijn plaats. Na twee weken heb ik mijn producer gebeld om te zeggen: laten we teruggaan en draaien.

Waren het effectief de meer dan funky mensen die je inspireerden?

Van den Berghe: Vooral de oudere mensen spraken tot mijn verbeelding. Mijn band met de dorpsoudste was meteen erg goed. Voor hem was ik zijn dode vader die was teruggekeerd. Omdat ik out of the blue in het dorp was aangekomen, mijn rugzak had neergezet en gezegd: ‘Ik blijf hier even.’ Zijn vader had het dorp gesticht: hij was er aangekomen en had de grenzen getrokken. Na drie weken hebben ze me ingewijd. Op een fetisj werden dieren geslacht en kreeg ik een nieuwe naam: de naam van zijn vader.

En dat was niet Albert of Koen?

Van den Berghe: Niet echt, neen. In Tamberma ben ik N’pah.

N’pah? Dat schreeuwt om een verklaring.

Van den Berghe: Het is een heilige naam. Normaal krijgen de kinderen er zeer praktische namen. Tweede zoon of derde zoon, of desnoods Stille Wind. Maar ik werd N’pah en daarmee was ik een priester. Ze zeiden dat er een oude geest in mij zat.

Vond je dat niet een beetje heel erg zweverig?

Van den Berghe: Daar niet, neen. Daar klopte het. Zelf ben ik niet zo met de natuur verbonden, toch niet zoals zij dat ervaren. Maar: ik ben wel bezig met een eenvoudige manier van redeneren. Ik ben op zoek naar een bepaald begrip van de dingen, de wereld, de mens, het leven, maar dan zonder in een web van complexiteit te verdwalen. Die oudjes zaten onder hun boom en met kleine verhalen of metaforen kaartten ze grote thema’s aan. Het is net dat wat ik wil bereiken: het universele aanraken door het anekdotische. De jongere generatie keek al heel anders naar het leven. De ouderen hadden nog nooit het dorp verlaten, maar de jongeren hadden een gsm en ze waren zich veel meer bewust van de wereld. In hun ogen was ik vooral iemand uit het westen. Ik was een kans. Om geld te verdienen, om te ontsnappen. Allemaal dingen die ik niet kon bieden. En dat werd pijnlijk duidelijk toen ik in november terugkeerde om te filmen.

Het liep niet zoals je gehoopt had?

Van den Berghe: Alles wat fout kon gaan, ging fout en nog erger. Het meest hilarische was de blauwe vogel, waarmee ik gehoopt had te filmen. Die was er gewoon niet in die tijd van het jaar. Het enige alternatief was een duif. Iets minder sprookjesachtig, maar op zich geen ramp. Ik geloof in permanent op zoek gaan en je vastklampen aan een bepaald idee brengt je nergens. Het nadeel van de drie duiven – we hadden een grijze, een witte en een gevlekte – was dat iedereen die voortdurend wilde opeten. Als ik een scène draaide waarin de jongen, Bafiokadié, op een dak de duif uit zijn mand loslaat, stonden op de grond vijftien mannen met knuppels klaar om het beest dood te slaan. ‘Je mag hem vangen, maar laat hem nog even leven’, moest ik voortdurend duidelijk maken. Dat was allemaal nog grappig. Echt tragisch was de dag waarop mijn assistent landde en mijn vaste chauffeur hem op de luchthaven zou oppikken. Op de terugweg is hun wagen van de baan -geraakt. Dat is geen uitzonderlijke gebeurtenis in Togo: doordat de wegen vol gaten zitten, is het er levensgevaarlijk rijden. Mijn assistent was zwaargewond en moest meteen naar het ziekenhuis. De chauffeur, een hele goede vriend, was dood.

Dood?

Van den Berghe: Ja. En ineens werd alles ingewikkeld. Ik zat midden in de brousse, zonder geld, zonder kredietkaart, met een collega in het ziekenhuis honderden kilometers verderop en met een lijk dat vervoerd moest worden. Bovendien is het de streek van de voodoo, de argwaan en de achterklap. Mensen zitten er elkaar voortdurend te beheksen. Al snel deed het gerucht de ronde dat de doodskist waarmee we op de set rondreden eigenlijk de kist van de dode chauffeur was en dat wij hem hadden vermoord. Werken werd met de dag moeilijker. We waren nog niet begonnen of we zaten door ons budget en alles wat we wilden doen, kostte geld. Toen kwam er nog een verbod van de Unesco bovenop. Om in dat dorp te draaien, hadden we bijzondere toestemming nodig. Eigenlijk zat ik gevangen op een plek met mensen die eigenlijk niets meer met mij en mijn project te maken wilden hebben.

Wat doe je dan?

Van den Berghe: Van de ene dag op de andere ben ik naar een ander dorp verhuisd. Alles wat ik had voorbereid, heb ik losgelaten. We hebben gefilmd wat kon. Het vervelende – dat klinkt misschien wat raar, maar in de context was dat vervelend – was dat ik ergens halverwege terugmoest voor de Belgische première van Sterre. Ik heb mijn ploeg instructies gegeven bovenop een berg voorbijrijdende vrachtwagens te filmen, zo veel mogelijk en om een paar scènes met de brommer te doen. Ondertussen werkte ik in België het verplicht rijtje interviews af en kon ik niet slapen omdat ik nog altijd geen verhaal zag in de beelden die we gedraaid hadden. 45 minuten materiaal had ik. Uren heb ik daarnaar zitten turen. Ik zag het niet. Ik had improvisaties, stukken tekst, flarden. Maar ik had geen begin, geen midden, geen einde. Het kwam niet. Ik ben behoorlijk stressbestendig, maar toen kreeg ik vreemde tics. Natuurlijk kon ik zeggen: ik beperk me tot een kortfilm. Maar ik zat met een lijk, een man in het ziekenhuis met wie het echt niet goed ging en een financiële put. Er was geen keuze. De avond voor ik vertrok, nam ik een bad. Ik keek naar de verspreide kleren op de grond en toen had ik het. Een wasscène aan het begin, een aan het einde en daartussen het verhaal van de twee kinderen in hun zoektocht naar de vogel die een zoektocht is naar iets helemaal anders.

Eenvoudig lijkt het. Simpel, bijna. Maar ik schreef het al: what you see is not what you get bij Van den Berghe. De zichtbare onschuld is de stop op een fles onder druk. ‘Ik houd van geheimen’, zegt hij. ‘Van dingen die pretenderen niets te verbergen waardoor je voelt dat er meer achter zit. Het is als de stilte tussen twee zinnen. Daar begint de verbeelding. Als kind kon ik uren naar de schilderijen in de kunstencyclopedie kijken. Kunst van A tot Z heette het boek. Als ik zat, bedekte het mijn bovenbenen van mijn heupen tot aan mijn knieën. Schilderijen dragen sowieso een geheim in zich. Het zijn beelden die beelden oproepen. Zo wil ik ook filmen. Ik wil beelden maken om de verbeelding in stand te houden. We leven in een wereld die zich verslikt in de permanente stroom van beelden. Mensen lijken niet meer naar de realiteit te kijken, ze nemen er foto’s van. Foto’s als drager van de herinnering. Bij mij werkt het zo niet. Ik heb een fotoboek van mijn geboorte, waar mijn moeder van alles in geschreven heeft. De tekst blijft me bij, de beelden zijn vervaagd. Om eerlijk te zijn: ik vind camera’s enge, enge dingen. Ze stoppen nooit. Onze ogen kunnen iets wat camera’s niet kunnen: zich sluiten.’

‘Voor mij zitten herinneringen trouwens veel meer in geluiden. Vaak is er eerst het geluid en dan pas het beeld. Of ik kijk naar een schilderij en ik hoor daar een hele wereld bij.’ En dan zegt hij het: ‘Ik ben van het leven beginnen te houden toen ik van geluid ben beginnen te houden.’ Hij wijst naar zijn schoenen: ‘Gekocht voor de galm van de hakken.’ Er zijn ook plaatsen waar hij graag heen gaat enkel en alleen voor de klank. Het toppunt van klankgenot: kerkklokken. Hij krijgt er tranen van in de ogen, zowel van verdriet als van geluk. ‘De klok is de klank van het leven. Het is een universele klank en aan de hand van het tempo van het geluid weten we wat er aan de hand is. Of er iemand dood is, of het feest is. Het is een oerklank, een sinus die ons rechtstreeks raakt. Ik wilde absoluut klokken in Blue Bird. Uiteindelijk zag ik op Youtube een filmpje van een Russische man in de sneeuw, Alexander Zhikharev. Iedere zondag om drie uur speelt hij voor de kerk in het dorp waar hij woont op de Bila, een zelfontworpen klokkenspel. Het is oermuziek.’

Toch vreemd: een jongen die bezeten is door muziek en gruwt van het teveel aan beelden, gaat naar de filmschool.

Van den Berghe: Het was een idee van mijn moeder (jeugdauteur Kristien Dieltiens; nvdr.) . Zij zag dat ik in beelden dacht. Ik weet niet hoe ze erbij kwam. Ze haalde het uit de dingen die ik zei, mijn humor en mijn tekeningen. De eerste maanden was het me niet helemaal duidelijk wat ik daar precies deed. Ik had niets met foto’s of met camera’s. Ik huiverde ook bij het idee dat een school je tot kunstenaar of artiest kon opleiden. ‘Ze gaan ons dat hier leren’, zeiden mijn klasgenoten dan. ‘Wat, leren?’ ‘Hoe je het doet.’ Mij leek het toch interessanter dat zelf uit te zoeken. Van dag één was ik daar gefrustreerd. Het filmarchief is mijn redding geweest. Daar heb ik de beeldtaal ontdekt. Bovendien bood film de perfecte uitlaatklep voor mijn klankobsessie. Als je een film maakt, is het prima om dertig verschillende deurkloppen te beluisteren. In de muziek verwordt dat al snel tot een vreemdsoortig fetisjisme. Ik ben gefascineerd door analoge synthesizers. Iedere synthesizer heeft zijn ziel en klankkleur. Ik heb nooit het doel gekoesterd in de muziek door te breken, dat was het laatste wat ik wilde, maar ik was wel verslaafd aan het spelen met klanken. En eigenlijk was het de perfecte voedingsbodem voor mijn films. Dag en nacht was ik met muziek bezig. Ik woonde in een kelder en ging nachten door met het zoeken naar klanken. Het is een geweldige leidraad geworden bij het filmen. Uiteindelijk is het mijn ambitie om beelden te maken met waarde. Muziek helpt daarbij. Ik heb een oor voor goede scènes.

Jij doet eigenlijk alles wat handboeken voor succes afraden: werken met onbekende acteurs, mentaal gehandicapten en dieren, of een film in het blauw draaien, in een taal werken die niemand begrijpt. Ben je je eigen genre aan het uitvinden?

Van den Berghe: Natuurlijk is het best wel pretentieus te denken dat je de film kunt heruitvinden, maar ik denk dat iedere artiest ernaar verlangt zichzelf heruit te vinden of toch minstens zijn medium. Mijn films zijn onderzoeken naar de grenzen van de film. Dat ze ook een zeker succes hebben, is geweldig en totaal onverwacht. Toen ik met Sterre bezig was, was ik tegelijkertijd aan het solliciteren in een broodjeszaak. Dat de film werd opgepikt, eerst door mijn producent Tomas Leyers en daarna door Cannes, was een zege. Anders had niemand er een cent om gegeven, daar durf ik mijn hand voor in het vuur te steken. Op school zeiden ze me dat ook: ‘Gust, het is maar een kortfilm.’ Dat ‘ maar’ stoorde me verschrikkelijk. Ondertussen had ik al lang door dat ik alle regels die ze me op school aanreikten naast me kon neerleggen. Zo heb ik altijd gefunctioneerd. Ik ben een speler: ik spring over regels of ik vind ze zelf uit. Mijn films zijn daar een verlengde van. Daarom dat ik in Togo kan draaien of met mentaal gehandicapten: het is allemaal deel van het spel. Al spelend brengen kinderen de wereld in kaart. In het spel bestaan enkel zelf verzonnen regels. Ik word trouwens woest als volwassenen zich moeien met het spel van kinderen omdat het te wreed zou zijn. Op school speelden wij vroeger Dutrouxke. Het was onze manier om die rare man in zijn witte bestelwagen een plaats te geven. Het spel stuitte op een streng verbod van de leerkrachten. Waardoor die rare man alleen nog maar angstaanjagender en viezer werd en de angst voor witte bestelwagens groter.

Hij zwijgt even. De muziek is stilgevallen. Door de ramen waaien de geluiden van de stad binnen. Het metalen schuren van de tram. Gierende banden. En ver weg een enkele vogel. ‘Ik krijg vaak de vraag of ik in heimwee naar mijn kindertijd leef’, gaat hij verder. ‘Ik ben geen nostalgicus, maar onschuld boeit me enorm. Het heeft te maken met mijn fascinatie voor de godsdevotie. Er schuilt bijna iets erotisch in. Erotiek is enorm belangrijk in mijn leven. Het gaat opnieuw over de suggestie, het net niet tonen. Puur naakt is niet erotisch. Ik vind er niets aan. Echt, als ik in mijn blote moet staan, ik doe het. Dat is waarschijnlijk een gevolg van mijn intensieve dansverleden. Ik heb gebreakt op het Zuid in Gent; op mijn zeventiende gaf ik tot zeven uur les per week op de dansschool. Ik maakte op school mijn huiswerk om thuis enkel te kunnen dansen. Het is nog altijd heel belangrijk. Het heeft me geleerd intuïtief te zijn, wat ik in mijn films doortrek. Ook tijdens het draaien: mijn ploeg weet meestal begot niet wat ik aan het doen ben. Ik communiceer wat er gecommuniceerd moet worden. Al de rest is overbodig. Het is trouwens de reden waarom ik in Sterre naast de acteurs met downsyndroom met dansers heb gewerkt. Ik had het scenario eerst aan een paar acteurs gegeven, maar die kwamen terug met zo’n berg vragen die er voor mij niet toe deden. Ik schrijf wel vanuit de psychologie, maar als regisseur valt dat weg. Dansers aanvaarden dat.’

We hadden het eigenlijk heel even over erotiek. Om eerlijk te zijn: ik denk niet aan erotiek als ik je films bekijk.

Van den Berghe: Erotiek is persoonlijk. Ik hoef daar geen films over te maken. Het is het terrein tussen mannen en vrouwen waarop alles tastend gebeurt. Het is het terrein van het geheim. Ergens zit dat ook wel in Blue Bird: het gaat over opgroeien, over wat het betekent om een man en een vrouw te worden en hoe dat proces de verschillen tussen het meisje en de jongen vergroot. Wat ik daarnet vooral bedoelde, is dat erotiek iets anders is dan naakt. Erotiek is intrigerend, naakt is gewoon een bloot lichaam. Daar is niets verrassends of bevreemdends aan. Ik heb een paar keer bij Praga Khan gedanst. Dat was plat, dat trok op niets. Dat was veredelde porno op het podium. Als ik mijn broek moest uitdoen, deed ik dat. Dat raakte mij niet. Op school liep iedereen altijd zenuwachtig rond als er naaktscènes moesten worden gedraaid. Hilde Van Mieghem gaf die lessen. Ik stond in die tijd op het autosalon. Ik had geen rijbewijs – nog steeds niet trouwens – maar verkocht wel het grootste aantal auto’s. Een van de laatste lessen waaide ik de klas binnen. Van Mieghem keek me aan met een blik van: ‘En waar kom jij uitgekropen?’ Met het antwoord ‘Van het autosalon’ scoorde ik niet echt. Uiteindelijk vond ze mijn filmpje wel goed. Omdat ik het naakte helemaal ontkleedde. Ik had het over twee oude mensen die uit een tapijt werden gerold.

‘Sterre’, zoals je het noemt, is opgedragen aan je moeder; ‘Blue Bird’ aan je vader. Ik leid eruit af dat jij uit een warm nest komt.

Van den Berghe: Mijn moeder heeft me leren vliegen, mijn vader heeft me leren landen. Voor mensen die mijn moeder en mij kennen, is het soms verbijsterend om te zien hoe erg we op elkaar gelijken. Hoe we op dezelfde manier naar de dingen kijken. Ze is haar hele leven omringd geweest door kinderen – we zijn met zes thuis – en ik merk dat haar blik me heel erg heeft beïnvloed. Het is de blik van het kind. Mijn vader heeft me op een ander niveau geïnspireerd. Hij is een slagerszoon. Toen we nog in Antwerpen woonden – waar ik geboren ben – had hij een

café op de Dageraadplaats. Met mijn ma is hij naar Brugge verhuisd en daar is hij in een psychiatrische instelling bij de dienst vrije tijd beginnen te werken. Het is een heel nederig beroep. Mijn moeder is de verteller, mijn vader de luisteraar. Maar hij is ook de man van de folklore en de volksliederen. Als ik nadenk over het gezin waaruit ik voortkom, dan heb ik vooral het geluk gehad mezelf te mogen worden. Ik ben ook wel eens gepest als kind, maar dat heeft me niet uit mijn evenwicht gebracht. Ik heb geen omringende groep nodig om er te staan. Bovendien heb ik best wat eeltlagen gekweekt. Bij ons thuis werd altijd gezegd waar het op stond, niemand deinsde er voor terug om zijn gedacht uit te spreken. Misschien daarom dat ik best hard ben voor mezelf en bijgevolg bij momenten ook hard voor anderen. Ik zeg wat in me opkomt. Naar het schijnt zijn het gevaarlijke mensen die alles zeggen.

Ik heb toch nog een vraag…

Van den Berghe: Ja?

Wat is er met de duiven gebeurd?

Van den Berghe: De duiven? Ah, de duiven. Die hebben we aan de acteurs in Togo gegeven. Ze hebben beloofd dat ze de kans zouden krijgen om jongen te krijgen. Maar om eerlijk te zijn: ik vrees dat ze al lang opgegeten zijn.

VOLGENDE WEEK: SEBASTIAAN VANDEVOORDE AKA MOONLIGHT MATTERS

DOOR TINE HENS

‘Ja, het is pretentieus te denken dat je de film kunt heruitvinden. Maar elke artiest wil toch zichzelf heruitvinden?”Erotiek is enorm belangrijk in mijn leven – en het gaat me dan om de suggestie.’

‘Ik zeg wat in me opkomt. Naar het schijnt zijn het gevaarlijke mensen die alles zeggen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content