Met de cd Play schreef Moby de voorbije twee jaar één van de meest onwaarschijnlijke succesverhalen uit de popgeschiedenis. Tot zijn eigen grote verbazing: ‘Ik ben per abuis bekend geworden.’ Een gesprek over roem, naar aanleiding van de nieuw plaat 18.

Met de cd Play schreef Moby de voorbije twee jaar een van de meest onwaarschijnlijke succesverhalen uit de popgeschiedenis. Tot zijn eigen grote verbazing: ‘Ik ben per abuis bekend geworden.’ Een gesprek over roem, naar aanleiding van de nieuwe plaat ’18‘.

Peter Van Dyck

18 van Moby uit op 13 mei bij Mute.

Play was niet alleen een commerciële voltreffer, het markeerde eveneens de creatieve renaissance van Moby. Hij boetseerde een spirituele downtempo-plaat uit hiphopbeats, ambientelementen en de gesamplede a-capellazang van onder meer Bessie Jones en Bill Landford And the Landfordaires, zwarte blues- en gospelartiesten uit de jaren dertig en veertig. Hij had die wonderlijke stemmen gevonden op de cd-box Sounds Of The South, gecompileerd door de gerespecteerde archivist Alan Lomax.

Eindelijk werd de man over wie vaak lacherig werd gedaan serieus genomen. In het dance-wereldje, waartoe hij lang gemakshalve werd gerekend, was hij het zwarte schaap. In de tijd dat elke partyganger high on E was, zwoer Moby alle drugs af. Vergeet ook niet dat Play een moeizame start kende. Moby heeft bijna twee jaar non-stop getoerd: ongetwijfeld een van de redenen waarom de verkoopcijfers alsnog de hoogte inschoten. Toch vond hij ook nog de tijd om maar liefst 150 songs te pennen. Achttien daarvan staan op de nieuwe cd 18, waarmee de titel meteen verklaard is.

’18‘ is het logisch vervolg op ‘Play‘ en dat terwijl je in het verleden bij elke nieuwe plaat drastisch van muzikale richting veranderde.

Moby: Mijn vroegere platen waren heel confronterend. Everything Is Wrong was een warboel van stijlen en Animal Rights was heel agressief van toon. Met Play, en nu ook weer met 18, wilde ik muziek maken die emotioneel raakt. Het zijn platen die mensen thuis in hun zetel kunnen beluisteren en waar ze verliefd op kunnen worden. Ik sta nog altijd achter mijn oude albums, maar het probleem was: de songs pasten netjes binnen welomlijnde genres. Op de muziek van Play en 18 mocht geen etiket plakken. Ik besefte ook dat het leven van de meeste mensen al hard genoeg is. Ik moest niet nóg meer ellende door hun strot rammen. Na de release van Animal Rights had ik een goed gesprek met mijn manager. Hij zei: Het is een goeie plaat. Er zijn heus wel mensen die die muziek kunnen appreciëren. Maar op de melodieuze elektronische muziek die je zo nu en dan maakt: daar zijn de mensen – véél meer mensen overigens – écht dol op. Ik besefte meteen dat hij gelijk had. Als ik in staat was om muziek te maken die de mensen een goed gevoel en troost gaf, waarom deed ik dat dan niet? Als ik met die muziek een publiek kan bereiken, maak ik veel nuttiger gebruik van mijn talent dan wanneer ik vervreemdende en zelfingenomen platen was blijven maken die mensen uit hun evenwicht brachten.

Het succes van ‘Play‘ moet je dan ook als een bevestiging geïnterpreteerd hebben. Je had de juiste keuze gemaakt.

Moby: Play was in de eerste plaats de plaat die ik op dat moment wílde maken. Ik begrijp het wel, hoor: als ik een journalist was, zou ik ook mijn bedenkingen hebben. Ik zou het ook safe en opportunistisch vinden als een muzikant die altijd heel uiteenlopende dingen had gedaan, plots succes kreeg met een plaat en daarna een album maakte dat in dezelfde lijn lag. De verklaring is heel simpel: toen ik aan 18 werkte, had ik dezelfde attitude als toen ik Play schreef. Dat maakt dat die twee platen zoveel gemeen hebben. Na Animal Rights is mijn motivatie om muziek te maken veranderd. Ik wilde voortaan schoonheid scheppen.

Daarom kan ik het je niet kwalijk nemen dat je opnieuw blues- en gospelsamples gebruikt. Het is immers zo mooi.

Moby: Dan moet je weten dat ik al in 1990 voor de eerste keer een gospelsample heb gebruikt. Die yeahyeahyeah in mijn hit Go: komt van een gospelplaat. Op mijn vroege technotracks vind je stukjes blues en gospel terug. Daarom vond ik het grappig dat Play, precies door die samples, revolutionair werd genoemd. Ik doe dat verdorie al tien jaar. Vóór mij, in de jaren ’80, waren Brian Eno en David Byrne er al mee bezig op My Life In The Bush Of Ghosts. Ik heb mezelf nooit als een vernieuwer beschouwd. Het belang van vernieuwing binnen de muziek wordt overschat. Als je naar de geschiedenis van de populaire muziek kijkt, dan stel je vast dat alle grote revoluties per ongeluk tot stand zijn gekomen. Neem nu de geboorte van de rock-‘n-roll. Geloof me: Carl Perkins, Jerry Lee Lewis en Elvis Presley waren er niet op uit iets nieuws uit te vinden. Hiphop is niet gecreëerd door experimentalisten, maar door kids die hun vrienden op de straathoek aan het dansen wilden brengen. Ik las tot nu toe één negatieve kritiek op deze plaat. De journalist schreef dat mijn gebruik van technologie niet origineel genoeg was. Alsof dat ooit mijn bedoeling was.

Je mag dan al wel eerder met gospel- en bluessamples gewerkt hebben, op ‘Play‘ bouwde je er voor het eerst echt songs rónd. Ze kregen een prominentere plaats. Het líjkt simpel: zo’n sample nemen en er een elektronisch decor voor ontwerpen, maar misschien is die eenvoud bedrieglijk?

Moby: Soms gaat het verbazend vlot. Zo’n song begint meestal met de vocale sample. Dan hoef ik er enkel muziek rond te schrijven. Dat is een eenvoudiger opgave dan zo’n gesamplede stem in een bestaand nummer te integreren. Ik ben intussen technisch aardig onderlegd: ik maak al zo’n 26 jaar lang muziek. Mij zal je nooit horen beweren dat ik een grote muzikant ben, maar ik heb ervaring en ik ken mijn weg in de studiomogelijkheden. Ik kan de technologie doorgronden. Ik zou bij manier van spreken zelfs in mijn slaap nummers in elkaar kunnen steken.

Het was dus je intentie om met ‘Play‘ een plaat te maken waarvan de mensen konden houden. Was het uiteindelijk toch een verrassing dat het album overal zo liefdevol omhelsd werd?

Moby: Dat massale succes was een totale verrassing. Ik begrijp er nog altijd niets van. Play is een rare, eclectische plaat die een kalende 36-jarige bleekscheet in zijn slaapkamer in New York opnam. Hoeveel andere rare, eclectische platen van kale blanke kerels verkopen tien miljoen stuks? Normaal gezien kan zo iemand vijfduizend exemplaren aan de man brengen. Ik verwachtte dat er hooguit 150.000 van over de toonbank zouden gaan. Toen het album uit kwam, stond de hitparade vol pop, hiphop, dance en rock. Play is niets van dat alles. Ik had dus weinig hoop dat het een groot succes zou worden. Maar uiteraard doet het me deugd te weten dat zoveel mensen van mijn muziek houden.

Wat het succesverhaal nog onwaarschijnlijker maakt: ik hoor rockgroepen die niet in het nu metal-vakje passen steen en been klagen dat ze niet op de Amerikaanse moderne rockradiostations worden gedraaid. Jij daarentegen slaagde daar wél in.

Moby: Ja, dat ís bijzonder weird. Sommige van die stations draaiden tracks van Limp Bizkit en Slipknot en daarna plots Porcelain. Probeer daar maar wijs uit te geraken. Kijk naar de popsterren van vandaag. Ze zijn aantrekkelijk en jong en kunnen prachtig zingen en dansen. Ik ben lelijk, beweeg onelegant en kan nauwelijks zingen. Britney Spears en ik hebben niets gemeen. Niet dat ik haar wil bekritiseren. Ik bedoel: zij is sexy, ik ben dat helemaal niet. Hoe verdien ik mijn plaats tussen al die andere populaire artiesten? Ik heb geen idee. Het succes dat mij is overvallen, is volledig gestoeld op de muziek. Ik moest het niet van de marketing of van de personencultus hebben. Onlangs liep ik in het luchthavengebouw van Heathrow rond. Niemand vroeg me om handtekeningen, niemand wilde met mij op de foto. Niettemin heb ik, na Robbie Williams en Eminem, de bestverkochte plaat van 2000 gemaakt. Wat zou er gebeuren, denk je, als Robbie Williams of Eminem op Heathrow paradeerden? It sucks, ik wenste dat de mensen mij óók wat meer aandacht schonken. ( lacht)

Ik neem aan dat je, tussen al die beroemde mensen op een gala als dat van de Grammy Awards, nog altijd de vreemde eend in de bijt bent.

Moby: Zo voel ik me in ieder geval.

Misschien zien die anderen je ook als een rare kwiet.

Moby: Dat weet ik niet. Je ziet duidelijk dat er twee soorten bekenden zijn. Je hebt er die werkelijk geboren zijn om beroemd te zijn en je hebt er die per ongeluk in die elite van beroemdheden gesukkeld zijn, doordat ze bekwaam zijn in wat ze professioneel doen. Ricky Martin bijvoorbeeld is geboren om een ster te zijn: hij is knap en hij weet wat entertainen is. Woody Allen is zowat zijn tegenpool. Die is per abuis bekend geworden. Ik reken mijzelf eerder tot het kamp van Allen.

Er is ook een mix van die twee types. Iemand als Bono bijvoorbeeld.

Moby: Ja. Dat is pas een échte rockster. Ik wou dat ik in zijn schoenen stond. Ik hoef maar in de spiegel te kijken om mijn beperkingen in te zien.

Steek je wel eens de draak met een Ricky Martin?

Moby: Nee, ik hou niemand voor de gek.

Of negeer je zo iemand als je hem tegenkomt op een jetsetparty?

Moby: Nee. Ik ben altijd heel aardig tegen die mensen. Ik heb intussen al elke celebrity ontmoet. Sommigen van die lui zijn sympathieker dan de anderen. Je hebt er, zoals Jon Bon Jovi, die zich niet echt open opstellen. Maar ik wil geen oordeel vellen. Ik weet dat al die mensen hard werken. Ook een Ricky Martin. Ik kom soms nog wel eens in de verleiding om kritiek op anderen te leveren, maar ik vind dat fout van mezelf, want ik weet dat dat pijn kan doen. Als ik collega’s in interviews hoor afgeven op mij, is dat een steek in mijn hart. Zeker als het komt van iemand die je niet kent. Zoals David Gray. Die gast lijkt mij echt te haten. Ik heb hem in een interview tien minuten lang horen uitleggen waarom hij een gloeiende hekel aan me heeft. Het is een vreemde gewaarwording, hoor: afgekraakt worden door iemand die je nog nooit ontmoet hebt. Wat mij ook enorm stoort, zijn recensies waarin journalisten echt gemeen worden. Realiseren die mensen zich eigenlijk wel hoe moeilijk het is om een plaat te máken. Als iets slecht is, mag je dat gerust zeggen. Maar dat venijnige toontje: hoeft dat?

Je profileert jezelf graag als Little Idiot. Je lijkt je anti-heldimago zelfs te cultiveren.

Moby: Dat klopt niet: ik cultiveer dat heus niet. God, ik wenste dat ik een échte held was. Ik zou graag wat meer haar hebben, groter zijn en er geweldig uitzien. Maar ik moet de werkelijkheid onder ogen zien: ik bén niet zo knap. Ik neem mezelf zoals ik ben.

Maar je kan er niet omheen dat je zelfrelativering een van je grootste troeven is. Dat vormt net je aantrekkingskracht. De ironische toon maken je clips tot de beste die er te zien zijn.

Moby: Ik vraag me bij elke clip weer af of de mensen de clou zullen zien. We hadden in Amerika een video gedraaid voor Southside, die nooit te zien was in Europa. Hij was heel grappig, maar misschien was de humor wel iets té subtiel. Die clip was honderd procent zelfrelativering. In het begin zie je me in grijs T-shirt en in jeans een nummer zingen. Maar dan krijg je een totaalshot en merk je dat de set die we zogezegd voor de clip hebben gebouwd heel bescheiden is, maar alles buiten dat decor als een larger than life rocksterdroom oogt. In mijn kleedkamer staat een bed vol champagne drinkende supermodellen. Ik draag een enorme roze bontjas, maar om te zingen in de clip doe ik die én mijn gouden tanden uit. Echt waar, sommigen zagen er de grap niet van in.

Toen ik de kortfilm ‘Give An Idiot A Camcorder‘ op de Play-dvd bekeek, waarin je onder anderen Inspector Clouseau imiteert, maakte ik mezelf de bedenking: de onnozelaar uithangen, is dé manier waarop Moby een slopende tournee overleeft.

Moby: Zo vul ik mijn vrije tijd op zo’n tournee. Ik haat vrije dagen. Op zo’n concerttournee ben ik verplicht af en toe zo’n rustdag in te lassen omdat iedereen in de crew er zo naar snakt. Die mensen verdienen die rust ook. Niet iedereen is zo gek als ik. Op zo’n snipperdag moet ik mezelf entertainen en neem ik overal mijn camera mee naartoe om de idiootste grappen uit te halen.

Je hebt de voorbije twee jaar als een waanzinnige getoerd, maar ik heb je nooit horen klagen.

Moby: Ik pleit schuldig. Ik heb één of twee keer geklaagd. Omdat ik had overdreven. Ik ben dol op hard werken, maar enkele keren heb ik mezelf té veel gepusht. Dat breekt me dan fysiek zuur op. Toen ik in Engeland een show gaf, werd ik grieperig. Ondanks dat ik me ziek voelde, wilde ik toch doorzetten. De dag erop was ik in Amsterdam. Ik deed er de hele dag interviews en gaf ’s avonds een concert. Toen ik een dag later in Praag arriveerde, werd het me plots allemaal te veel. I freaked out a little bit. Maar inderdaad, ik weiger aan de klaagmuur te gaan staan. Want dit leven is waar ik altijd al van gedroomd heb. Ik had nooit verwacht dat het me daadwerkelijk zou overkomen. Ook al is dit leven niet altijd even makkelijk, het zou degoutant zijn om te gaan zeuren. Dit is zoveel beter dan het alternatief.

Daarom ook zijn rocksterren die zaniken over het hectische toerleven pathetisch.

Moby: Ik neem graag Radiohead als voorbeeld. Let wel, ik hou heel veel van hun muziek. In elk interview lees ik echter hoe ongenietbaar ze het wel vinden om een publieke figuur te zijn. Jezus, als het hen niet bevalt, dat ze er dan mee kappen. Ik geef het je op een briefje: al die artiesten die vroeger op het toeren kankerden en nu geen succes meer hebben, hebben momenteel een véél betere reden om op een schouder uit te huilen. Die zouden er heel wat voor over hebben om weer on the road te zijn. Als ik morgen geen succes meer heb: geen probleem. Maar ik wil er dan wel zeker van zijn dat ik het onderste uit de kan heb gehaald.

Je hebt vorig jaar de voetsporen van Perry Farrell gedrukt als muzikant/concertorganisator. Was het verdwijnen van zijn geesteskind Lollapalooza een van de beweegredenen om met de in Amerika rondreizende Area: One-tournee te starten?

Moby: Min of meer wel, ja. In de jaren ’98 en ’99 werd de Amerikaanse muziekcultuur heel eendimensionaal. Op wat voordien alternatieve rockstations waren, hoorde je enkel nog metal. Nu hou ik best van metal, maar ik miste het eclectische. De Europese festivals bijvoorbeeld programmeren zo breed, in Amerika was dat toen ondenkbaar. Met Area: One wou ik een wijdere afspiegeling van wat er in de muziekwereld leeft.

Is dat ook de reden waarom je het aanbod om een MTV-show te presenteren aangenomen hebt?

Moby: Absoluut. Opnieuw: MTV in Amerika is niet te vergelijken met MTV in Europa. In de VS worden haast geen clips meer gedraaid. Tussen negen uur ’s morgens en negen uur ’s avonds wordt alles bij elkaar slechts één uur clips uitgezonden. Voor de rest geven ze series à la The Real World en The Osbournes. Daarom vond ik het cool dat ik in Señor Moby’s House Of Music de unieke kans kreeg om een half uur lang video’s te presenteren die ik zelf leuk vind. Ik krijg carte blanche voor de samenstelling. Al weet ik niet of ik veel kijkers heb, want het is een laatavondprogramma. Het is heel basic: tussen de filmpjes door praat ik wat in de videocamcorder die ik zelf vasthoud.

Op basis van welke criteria selecteer je bands voor je show en voor de Area: One-tournee?

Moby: Voor Area: One vorig jaar waren de criteria: de bands moesten interessant en eclectisch zijn én toch wat platen verkopen. Dat laatste om de eenvoudige reden dat we in stadions van 20.000 man capaciteit spelen. Pas op, ik zou heel graag een festival organiseren met groepen als Grandaddy, Mercury Rev en The Magnetic Fields, maar dan zouden we het een pak kleinschaliger moeten aanpakken. Ik moest het dus eerder van OutKast, Incubus, The Orb, The Roots en New Order hebben.

Op een van de avonden speelde je de Joy Division-cover New Dawn Fades met de leden van New Order.

Moby: De laatste keer dat die mensen dat nummer live brachten, was toen Joy Division-zanger Ian Curtis nog leefde. Dat ík deze keer aan de microfoon stond, was a very big deal voor mij.

Je hebt ooit beweerd dat je in je jeugd het gevoel had dat je Ian Curtis beter kende dan je eigen vrienden.

Moby: Hij was ongetwijfeld ook belangrijker voor me dan die vrienden. Ik ben er zeker van dat ik méér hield van Ian dan van sommigen die zich mijn vriend noemden. Ik eer mijn muzikale helden nog altijd. Dat houdt mij bescheiden: ik realiseer me dat ik niet zo’n genie ben. Ik zal nooit even verbazingwekkende teksten schrijven als Ian Curtis. Ik zal nooit even mooie songs kunnen schrijven als David Bowie. De wetenschap dat ik dat niveau niet kan halen, motiveert me om keihard te werken en te blijven proberen.

Hoe voelde je je toen Ian Curtis zelfmoord pleegde?

Moby: Ik heb Joy Division pas ontdekt na zijn dood.

Een dode held hebben, is misschien wel een voordeel. Hij kan je niet meer teleurstellen.

Moby: Heel belangrijk: dode helden worden niet grijs en oud. Want geef toe: er zijn weinig muzikanten die waardig oud worden. Een van de manieren om dat te vermijden, is volgens mij: accepteren dat je oud wordt. Rocksterren van in de veertig of in de vijftig die nog altijd doen alsof ze twintig zijn: dat is deprimerend. Muzikanten die op een goeie manier oud worden, zijn in mijn ogen Leonard Cohen en Neil Young. David Bowie ook: die kan het niet helpen dat hij er nog altijd zo geweldig uitziet. Met zo’n talent kan je het niet verklooien. Er is een tv-programma in de VS, getiteld Behind The Music, waarin ze groepen en zangers portretteren. Je krijgt afleveringen als The Story Of Mötley Crüe of The Story Of Lynyrd Skynyrd. Dan halen ze zo’n vijftiger voor de camera. Sommigen lijken me nog cool. Anderen zijn zielig: ze houden krampachtig vast aan hun gloriejaren. Dan denk ik: laat dat toch los, je bent een volwassen man nu, gedraag je dan ook als één.

‘Na Animal Rights is mijn motivatie om muziek te maken veranderd. Ik besefte dat het leven van de meeste mensen al hard genoeg is. Ik moest niet nóg meer ellende door hun strot rammen.’

Het belang van vernieuwing binnen de muziek wordt overschat. Als je naar de geschiedenis van de populaire muziek kijkt, dan stel je vast dat alle grote revoluties per ongeluk tot stand zijn gekomen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content