Dirk Roofthooft (42) interviewen is een weg met zeven staties afleggen. Hij kan en wil het niet anders. In zijn theaterstukken en films gaat het net zo. ‘Noem me een mierenneuker, maar in moeilijk doen over details voel ik gewoon een bezieling om iets een zo groot mogelijke waarde en intensiteit te geven.’ Door Annelies De Waele. Foto’s Stephan Peleman

‘Olivetti 82’, vanaf 28/11 in de bioscoop.

‘Kwartet’, van 1/12 tot 22/12 in de bottelarij, Brussel.

‘Richard II’, in première op 16/3/2002, in de bottelarij, Brussel.

Roofthooft verblijft dezer dagen in volle eenzaamheid en soberheid in een stijlvolle Brusselse flat. Zelfs koffie ontbreekt er. Bezieling hangt er des te meer in de lucht. Terwijl in onze bioscoopzalen de Roofthooftse versie van Eriek Verpales Olivetti 82 aftikt, is ‘Lambik met het korte mutsje’ alweer begonnen aan twee theateropdrachten. Voor de KVS-bottelarij regisseert hij momenteel Kwartet van zijn geliefde schrijver Heiner Müller (1929-1995), over een paar maanden speelt hij bij het genoemde gezelschap zelf Richard II van Shakespeare.

Waarom maak je zoveel werk van een interview? In welke mate vind je dat het iets toevoegt aan je bestaan als acteur?

Dirk Roofthooft: Interviews geven, is niet de meest aangename kant van mijn beroep. Tussen mezelf en de mensen met wie ik een productie maak, zit een fragiel evenwicht. Wij weten precies waarom we bepaalde dingen doen of niet doen, maar dat blijft binnen die groep en voorstelling. Als ik dat ga uitleggen aan iemand van buitenaf, wordt dat fragiel evenwicht vlug verstoord. We werken twee à drie maanden aan iets, en in een interview trek je zevenmijlslaarzen aan en spring je over grachten en rivieren om uit te leggen waarover het gaat. Daardoor verlies je nuances.

Een film of een stuk moet voor zich spreken, in die zin dat iedereen er zelf zijn kleuren in mag kiezen. De beste kunst is multi-interpretabel. Wij moeten heel goed weten wat wij doen, maar als we het aan een publiek aanbieden, ligt het open. Als ik zelf naar iets ga kijken, lees ik het programmaboekje altijd achteraf. Ik wil me niet laten beïnvloeden door voorkennis. Dus ook over waar ik mee bezig ben, probeer ik zo weinig mogelijk te vertellen. De eerstegraadsontmoeting tussen het publiek en mijn voorstelling wil ik zo intact mogelijk houden.

Bedoel je daar ook mee dat een voorstelling altijd heel helder moet zijn?

Roofthooft: Ze moet voor ons helder zijn. Dat betekent nog niet dat ze helder zal zijn voor het publiek. Ik hou er niet van dat alles zo makkelijk te verstaan is. Ik vind het heel boeiend als iets wat ongrijpbaar blijft. Kunst is toch: dat wat je niet echt goed kunt uitdrukken, toch proberen uit te drukken. Met flitsen de indruk geven dat je het even heel scherp gezien hebt. Dat vind ik ook het meest magische aan repeteren: die paar tien of twintig seconden waarin je ineens die hele voorstelling vat. Magische momenten. Nadien ben je die weer kwijt. En je moet ze ook niet proberen vast te houden. Want anders ga je die moeilijk te definiëren schoonheid weer manipuleren. Dat maakt me ook bang bij een interview. Dat ik daardoor mensen in een richting duw.

Je werkt ook graag met ‘moeilijke’ auteurs én regisseurs: Jan Fabre, Jan Lauwers, Heiner Müller.

Roofthooft: De vraag is, of ze zo moeilijk zijn. Ik vind dat velen het gewoon te makkelijk opnemen. Veel mensen met wie ik heb gewerkt, zijn heel makkelijke mensen, maar ze gaan wel aan de slag met een obsessie en met zin voor elk detail. Je kunt het mierenneukers noemen, ik vind het mensen die de puntjes op de i zetten om een zo mooi mogelijk geheel te maken. In moeilijk doen over details voel ik gewoon een bezieling om iets een zo groot mogelijke waarde en intensiteit te geven. Zin per zin kijk ik naar een voorstelling en zo hoor ik gewoon zin per zin wanneer iets juist en waar is, of niet. Je hoort het niet zo scherp, maar het is soms zoals een piano die goed of slecht gestemd is.

Teksten zijn ook lang niet altijd zo moeilijk. Je moet je er gewoon voor openstellen, een energie en concentratie bij jezelf losweken om ernaar te gaan luisteren. Natuurlijk, overal rondom ons, op tv, in veel theater, in film, wordt het denkvermogen en het algemeen gemiddelde gevoelsvermogen naar beneden afgerond. De meest hapklare brokken worden het lekkerst voorgeschoteld. Daar is het meeste geld voor, dát wordt het meest in de schijnwerpers geplaatst. Wat zogezegd moeilijker is, wordt in de hoek gedrongen en heeft de minste kans op slagen. De beste restaurants hebben het minste volk: tegenwoordig gaan de mensen op zondag in meubelzaken eten en ze vinden het nog lekker ook. Dat zegt genoeg.

Je hebt een boontje voor Heiner Müller, van wie je al verschillende teksten hebt geregisseerd en gespeeld.

Roofthooft: Müller kan op compacte wijze een heel wereldbeeld schetsen. Voor elke gedachte formuleert hij ook meteen weer een tegengedachte en laat jou zo de keuze. Het niks is tegelijk het alles, en dat is nu eenmaal de complexiteit van het bestaan. Müller is iemand die zichzelf niet reduceert tot principes omtrent het leven en de wereld. Je krijgt die veelheid en je kiest, voor een bepaalde periode. Je hoeft daar niet voor altijd voor te kiezen. Theater moet inzicht brengen, emotioneel en rationeel, maar heel tijdelijk. Een inzicht voor twintig jaar vasthouden, is saai. Want je maakt er alles van, en uiteindelijk is het niets. Zo ook in het theater: je doet er alles voor, maar uiteindelijk stelt het zo weinig voor.

Ik heb het geluk gehad dat Müller ooit naar een van onze voorstellingen, De Opdracht (Kaaitheater, 1992, adw), is komen kijken. Na die voorstelling maakten we kennis en bleven we napraten. Regelmatig kwamen mensen naar hem toe, om te melden dat het zo mooi was en ontroerend. Voor hem was dat een openbaring, want in Duitsland kreeg hij regelmatig te horen dat hij een koude, hermetische en afstandelijke auteur was.

Toen ik hem zei dat ik zijn Kwartet ooit wou doen, reageerde hij: ‘De twee spelers naakt en mijn taal is jullie kleed.’ Je zag de glitter in zijn ogen. Hij zag echt zijn eigen taal als iets dat een ander mooi kan maken. Ik zeg ook altijd tegen acteurs: ‘Ga maar gerust achter de tekst staan, het stuk zal jullie wel mooi maken. Je moet jezelf dienstbaar opstellen, de tekst zal zijn werk doen.’ Wat dat betreft, is acteren niet echt heel moeilijk.

Vind je acteurs die vóór hun tekst gaan staan dan te ijdel?

Roofthooft: Als je vóór een tekst gaat staan, gebruik je die om jezelf te profileren, op een saaie, afstotelijke manier. Ik vind dat te veel acteurs theater reduceren tot toneelspelen. Maar toneelspelvirtuositeit is te vrijblijvend: je moet met diverse lagen bezig zijn. Ik ga straks Richard II doen in de KVS. Het stuk bevat heel wat scènes waar ik niet in voorkom. Wel, dan blijf ik op die repetitiedagen niet thuis, maar ga ik gewoon kijken naar de collega’s. Ik wil gewoon mee dat stuk helpen creëren en in mij voelen.

Dat is een andere soort gedrevenheid dan de gedrevenheid die acteurs weleens koesteren als ze de hoofdrol in een koningsdrama spelen en al dromen van hun aparte buiging, los van de hele cast, om het applaus in ontvangst te nemen.

Je gaat me niet vertellen dat applaus jou ongevoelig laat.

Roofthooft: Ik kan er heel moeilijk mee om. Bij applaus word ik zelfs verlegen over wat ik net gedaan heb en denk ik: is het dáárvoor dat ik het doe? Ik vind het natuurlijk prettig dat mensen goed vinden wat ik doe, en dat bestendigd te zien in applaus, maar de elektriciteit voel ik wel terwijl ik bezig ben. Vaak valt het me niet eens op of het een goed of slecht applaus was. Je kunt op een bepaalde manier spelen dat je meer applaus krijgt, maar dat vind ik hypocriet. Als ik een voorstelling speel, zit ik zo in een trip, dat ik me niet bewust ben of ik scoor of niet. Ik vind het al moeilijk genoeg om voor mezelf te scoren. Ik ben op dat vlak zelden tevreden. Een goed applaus kan ook een in mijn ogen slechte voorstelling niet wegnemen. Zo heb ik eens een discussie gehad met een vriend, Huub Stapel. Hij was naar een voorstelling van mij komen kijken en was in de wolken. Ik vond ze niet zo goed die avond, en zei: ‘Kom eens terug.’ Hij antwoordde: ‘Dirk, ik had een goeie voorstelling, ik kom niet terug.’ En inderdaad, ik moest hem daar vrij in laten.

Het zou natuurlijk pijnlijk zijn, mocht er na de voorstelling niet worden geapplaudiseerd ( lacht). Maar we zijn in die zin wat geconditioneerd: een heleboel mensen applaudisseren ook gewoon, als een soort ritueel. Ik vind het prettig als ik voel dat ik mensen heb geraakt. En ik herinner me toch ook meer de gesprekken na een voorstelling, de ontroering van een man of een vrouw. Of de sensatie, terwijl ik speelde, dat het muisstil was in de zaal. Het gevoel van: hier is iets gebeurd. Als ik mag kiezen tussen een heel aandachtig publiek, dat daarna gewoon applaudisseert en een publiek dat kucht en draait en doet en dan enthousiast klapt, dan kies ik voor het eerste. Ik zal ook nooit het applaus rekken. Na een voorstelling kom ik in een soort cocon, in een soort eenzaamheid. Ik ga graag in de loge zitten, drink water en denk na over wat goed was en wat niet. De voorstelling speelt zich als een film af. Dat is een individueel proces. Het is zoals de eenzaamheid na een orgasme. Zo van: wat is hier nu gebeurd? Je bent even opgestegen en dan land je weer. Applaus verhindert dat op mezelf terugvallen.

Je zoekt die eenzaamheid wel vaker op. Nu zit je hier bijvoorbeeld alleen in dat appartement, om te werken.

Roofthooft: Ik kan het gewoon niet anders, en soms vind ik het erg. Ik heb een mooie vrouw en een mooi kind, en nu woon ik acht maanden, behalve in het weekend dan, in Brussel. Ik heb ook heel flauw gedaan toen ik drie weken geleden hierheen vertrok. Ik zou liever werken met vrouw en kind in de buurt, maar ik kan het niet. Ik word te veel afgeleid. Als ze in de buurt zijn, wil ik bij hen zijn: samen in de zetel zitten, mekaar strelen, een taart eten, gaan wandelen. Ik heb nochtans een bureau thuis, maar ik geraak daar niet. Hier verblijven, is een discipline die ik mezelf moet opleggen. Ik ben hier helemaal alleen, met water en thee en zonder whisky en wijn, en met weinig eten. Ik kan hier maar één ding doen: werken. Het is een truc, veeleer dan iets waar ik bij zweer.

Dat werk omvat niet alleen de repetities: ik zie hier een stapel Müller-lectuur liggen.

Roofthooft: Dat stapeltje is het resultaat van drie weken. Alles wat ik lees, elke bedenking, associeer ik met het stuk of de film waar ik mee bezig ben. Dat kan een essay zijn van Müller zelf, maar evengoed iets van iemand die niks met theater te maken heeft. Ik vond hier bijvoorbeeld een uitspraak van Marc Uytterhoeven ( neemt een notitieschriftje). Ik ken hem niet persoonlijk, maar associeer hem toch niet meteen met Heiner Müller. In een interview met hem, lees ik dat hij zegt: ‘De mens is een sukkelaar over de gehele lijn. We kunnen alleen maar proberen gelukkig te zijn, maar telkens botsen we weer op de beperktheden van de mens.’ Dit vond ik zo Mülleriaans, dat ik het aan mijn acteurs heb laten lezen.

Wordt er tijdens de repetities veel gepraat?

Roofthooft: Ik ben iemand die graag alles uitpraat. Ik wil niet faken en ik kan niet verdragen dat anderen het doen. Een acteur kan zeggen dat hij iets begrijpt, maar als ik zie dat dat niet zo is, dan wordt erover gepraat. Ik laat dingen nooit sudderen. Privé ben ik dan weer een binnenvetter en heb ik iets van: wie ben ik om mensen lastig te vallen met mijn groot verdriet of mijn problemen? Dat verdriet houd ik voor mezelf, of ik laat het via voorstellingen naar buiten komen.

Ik denk soms dat je dat failliet van jezelf, datgene waar je soms mee wordt geconfronteerd als je jezelf in de spiegel ziet, alleen maar kunt vertellen aan een soort zwerver die je ergens op reis tegenkomt, iemand wiens naam je niet kent, en van wie je zeker bent dat je die nooit meer zult zien. Als je dat allemaal vertelt aan iemand die je wél goed kent, maak je jezelf soms heel kwetsbaar en geef je die een wapen om bij je binnen te dringen en je klein te krijgen. Dan kan de manipulatie pas goed beginnen. Nochtans is kwetsbaarheid iets waar ik naar streef, maar het is ook iets waarvoor je moet oppassen of je gaat onderuit. In dat verband een mooie anekdote van Müller zelf: hij staat op, wil zich wassen, kijkt in de spiegel, en zegt: ‘Ken ik niet, was ik niet.’ ( lacht) Daar heb ik ook heel veel last van.

Jezelf een spiegel voorhouden, vind ik belangrijk. Niet om in een onwaarschijnlijke triestheid te belanden, wel om je eigen failliet zijn te analyseren. Dat is ook de paradox: in je streven naar alles, naar schoonheid, stel je eigenlijk niks voor.

Jij bent 42, een topleeftijd waarop alles kan, zo lijkt het wel. Ik las dat je graag tot je 60ste zou spelen als dat kan. Ben je niet bang voor de afwijzing, op een bepaald moment?

Roofthooft: De gedachte dat ik mijn hele leven theater of film zal moeten spelen, benauwt me soms. Ik ben wel passioneel met de zaak bezig, maar soms heb ik het gevoel dat ik compleet naast het leven leef, dat er nog zoveel andere dingen zijn. Ik zou perfect boswachter kunnen worden. Die gedachte overvalt me vooral als ik een beetje afstand neem van waar ik nu mee bezig ben. Soms hoop ik dat op een bepaald moment niemand me nog hoeft in het theater. Omdat ik twijfel of ik zelf de moed zal hebben om ooit de big change te maken naar een ander beroep. Dan moét ik wel iets anders doen. Ik weet dat ik dan zeker geen dingen ga aannemen die me nu ook niks zeggen: in soaps spelen of reclame.

Je hebt nu natuurlijk de luxe om te weigeren.

Roofthooft: Er zijn mensen die zeggen: je hebt geluk gehad. Maar die luxe creëer je ook zelf door het engagement en de passie waarmee je het allemaal doet. Onlangs belandde ik toevallig in het nieuwe decor van de Roovers ( Vertezucht, decor van Stef Stessel, adw) en daar voel je direct: hier hangt kwaliteit in de lucht, hier worden dingen serieus genomen. De acteurs waren er nog niet, en ik dacht: ‘Woaw, wat een wereld.’ Of dat geluk is, wil ik nog wel eens horen. Ik vertel het jou, jij weer iemand anders. En mensen komen naar De Roovers kijken en ontdekken die kwaliteit in dat scènebeeld.

Een actrice vroeg me ooit of ik haar niet kon helpen om opnieuw interessante dingen te doen. Dat wou ik wel, want ik meende dat ze tot mooie dingen in staat was. Tot ik haar een paar maanden later weer zag opduiken in een populair spelprogramma. Dat klopte niet voor mij, ik voelde me belazerd. Haar profiel en engagement is me dan te vaag.

Je kunt niet begrijpen dat mensen soms soap of reclame doen om den brode, omdat ze bijvoorbeeld een gezin moeten onderhouden?

Roofthooft: Ik kan het begrijpen, maar dan ga ik liever in een café werken, of brood bakken. Het heeft te maken met levenskwaliteit: ik voel gewoon geen sensatie als ik in een spelprogramma zit. Ik voel geen sensatie als ik, ook al verdien ik er 400.000 frank per dag mee, reclame doe. Ook dat geld geeft me geen kick. Al ben ik soms jaloers op mensen die commerciële dingen doen. Die komen ’s avonds thuis en hebben misschien geen twee seconden last van hun werk. Ik slof als een zombie door het huis, mag niet worden lastiggevallen en lig ’s nachts wakker. Zie me hier zitten in dit appartement: zou het niet kwaliteitsvoller zijn dat ik soaps doe en me ’s avonds aan vrouw en kind kon wijden? Ik weet het niet.

Het is de aard van het beestje, wellicht: je bent een onrustige ziel.

Roofthooft: Ik streef heus naar rust, alleen: het lukt me niet. Ik voel me al slecht van een voorstelling die ik wél wil doen en die mislukt, laat staan van dingen die ik niét wil doen. Doen wat je graag doet, en met wie je het graag doet, vind ik een grote rijkdom. Ik heb hetzelfde als ik speel: als ik voel dat een acteur niet echt met me wil, dan wil ik dat liever nu horen dan twee maanden later. Anders ontplof ik. Daarom zit ik misschien in veel fijne producties: omdat ik voluit ‘ja’ zeg en als een FBI’er nakijk of alles wel klopt. Ik kijk of iemand even geil is op mij als ik op hem of haar, én even geil op de tekst én op de decorbouwer, en of er geen irritaties zijn in de groep. Dan kan het nog altijd mislopen, maar als die gedrevenheid om samen te werken groot genoeg is, is de kans groot dat het een goeie productie of film wordt. Je moet gewoon zien dat de mensen rondom jou je genoeg prikkelen. Ik kan het niet alleen, niemand kan dat, geen enkele acteur is daarvoor groot genoeg.

Alles of niets, geldt dat ook buiten je beroepsleven?

Roofthooft: Ik denk dat ik het makkelijker kan toepassen in het theater dan in mijn privéleven. Kwartet gaat ook over het echt kunnen zijn in het onechte. Dat is net wat acteurs moeten kunnen. Een engagement in een voorstelling, is een engagement van een paar uur. Met vrienden of partners is dat een levenslang engagement. Dan wordt het moeilijker om dat alles of niets door te drijven. Ik denk dat ik daarin consequenter ben op de scène dan in mijn privéleven.

In welke mate heeft die onrust van jou te maken met angst, bijvoorbeeld voor het einde?

Roofthooft: Ik heb altijd meer aan de dood gedacht dan aan seks. En ik denk al vrij veel aan seks. ( lacht) Toch heeft de dood het altijd gehaald. Tijd is het zwakste element in de schepping van God, natuurlijk. Anderzijds: mochten we eeuwig leven, zou de intensiteit fel verminderen. Mijn indruk is dat vele mensen die dringendheid niet snappen. We worden gemiddeld maar 72 jaar, het schiet voorbij.

Ik ben ook heel erg bang voor het einde van het geluk, of voor het einde van mooi. Ik vind het erg dat mijn dochter groot wordt, hoewel ze mooi groot wordt, en ik kan me al helemaal niet voorstellen dat ze ooit zal moeten sterven.

Het veel weten maakt me ook onrustig. Het niet-weten vind ik een gezegende toestand. Ik houd me graag van den domme. Misschien daarom ook dat ik niet graag interviews doe, omdat ik dan mijn weten moet uitdrukken. Ik doe nu Kwartet met heel jonge mensen ( Steve Geerts en Katrien De Ruysscher, adw) , en ik weet veel over Müller, maar daar krijgen ze weinig van. Het niet-weten over Heiner Müller is het vertrekpunt, hun jong zijn en onwetendheid is van veel grotere waarde dan wat ik wél weet.

Alain De Halleux, regisseur van ‘Pleure pas, Germaine’, waarvoor je in Gent nog een prijs kreeg, zei over jou dat je een wild paard bent dat niet te temmen valt.

Roofthooft: Ja. Ik vind het schoon dat hij dat zei. Maar ik lees er ook in dat ik me meer had moeten openstellen, dat ik een koppige Roofthooft ben, terwijl ik daar eigenlijk niet naar streef. Dan denk ik: misschien had ik bij die en die scène toch iets beter naar hem moeten luisteren. Nochtans heb ik heel gepassioneerd die film samen met hem gemaakt. Er moet wel een sterk iemand tegenover mij staan, zoals een Jan Fabre. Ik werk ook graag mijn interpretaties uit. Soms doe ik iets op repetities waarvan ik al weet dat de regisseur dat niet goed zal vinden. Toch wil ik dat doen, omdat ik denk dat het iets zal opleveren. De regisseur moet dan uit zijn hok komen. Uit de afwijzing kan iets anders ontstaan. En het helpt me scherper te stellen wat wél en niet kan binnen een voorstelling.

Jij gaat nu ook met Roland optreden: weer eens iets anders.

Roofthooft: Ik ben heel nieuwsgierig en wil niet bevestigd worden in wat ik al kan. Ik wil voor mezelf een zo breed mogelijk spectrum beslaan. Muziek heeft zo’n ‘je m’en foutisme’. Acteurs zijn jaloers op muzikanten. Theater is een stroever medium. Ook al kennen Josse De Pauw en ik elkaar door en door, we kunnen niet ineens al improviserend met een paar zinnen goed theater maken. Muzikanten kunnen dat wel: die beginnen te jammen, en er ontstaat iets. Dat heb ik gemerkt tijdens Larf.

Muzikanten stellen zich ook dienstbaarder op tegenover de muziek dan acteurs tegenover hun tekst. Als je naar een concert gaat, word je eerst geraakt door de muziek, dan door het instrument, en dan pas door de muzikant. Vandaar dat je in theater ook eerst die partituur moet hebben. Die moet als een tweede huid op jou kleven.

Ach, soms voel ik me een missionaris of een pater, die nog iets wil doorgeven. Maar het blijft toch maar een klein spotje. Vergelijk het aantal toeschouwers van Kwartet maar eens met die van Thuis. Ik ben nog altijd gefrustreerd dat de VRT Terug naar Oosterdonk niet durfde te programmeren na De Schalkse Ruiters op zondagavond op TV1. Dat heeft ons 700.000 kijkers gekost! Met Bert De Graeve heb ik daar eens eindeloos over gediscussieerd, tijdens een prijsuitreiking voor Terug naar Oosterdonk nota bene. Hij was ervan overtuigd dat het te moeilijk was voor de zondagavondkijkers. Jaren later kwam ik in de Antwerpse Schippersbuurt een vol café binnen. De mensen herkenden me er van Pietje de Leugenaar en vertelden me hoe mooi ze het wel vonden, en hoe jammer het is dat de VRT niet meer zulke dingen maakt. Ik antwoordde: ‘De patron vindt het te moeilijk voor het gewone volk.’ Buldergelach in de zaal. ‘Hier in dit café is niemand na zijn 14 jaar nog naar school geweest. Er zitten zelfs analfabeten tussen’, klonk het. ‘En die verstonden het ook, en vonden het ook fantastisch.’ Of als ik op het platteland rond Damme ga fietsen, zwaaien boeren naar me, houden me tegen en vertellen hetzelfde verhaal met dezelfde spijt in hun hart. Dan wenste ik dat De Graeve erbij was.

De beste restaurants hebben het minste volk: tegenwoordig gaan de mensen op zondag in meubelzaken eten en ze vinden het nog lekker ook.

Soms hoop ik dat niemand me nog hoeft in het theater. Omdat ik twijfel of ik zelf de moed zal hebben om ooit de big change te maken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content