‘Bigmouth strikes again’, kopt de Britse pers nu Morrissey, de verloren gewaande zoon, na zeven jaar het stilzwijgen doorbreekt. Een gesprek met de dichter-zanger over de split van The Smiths, leven in L.A., en ‘Britney Whoevers’. ‘Hier ben ik terug, sterker dan ooit, ha!’

YOU ARE THE QUARRY, UIT BIJ VIRGIN SANCTUARY / BMG

FOCUS TRAKTEERT: Win tien vinyl-singles van ‘ENGLISH BLOOD’, ‘IRISH HEART’, zie pagina 6.

EXTRA OP WWW.FOCUSKNACK.BE: INTERVIEW MET SMITHS-GITARIST JOHNNY MARR EN HOE HET DE ANDERE BANDLEDEN NA DE SPLIT IS VERGAAN.

Op de hoes van zijn nieuwe album You Are the Quarry staat hij opgedirkt als een maffiosi van de oude school, compleet met antiek machinegeweer in de hand. Hij oogt arrogant en zelfverzekerd, klaar om de stilte waarin hij zich sinds zijn laatste, geflopte soloalbum Malajusted zeven jaar geleden hulde, definitief te doorbreken. In het poepchique Londense Dorchester Hotel, waar hij voor enkele weken promo is neergestreken, zit Morrissey er minstens even gedistingeerd bij. Hij oogt echter anders. Hij zou onopvallend opgaan in de zakenlui in dit etablissement, mocht hij niet zo herkenbaar zijn als de excentriekeling die in de jaren tachtig en negentig de grijze brij van de indierock opvrolijkte, eerst als zanger van The Smiths, later als soloartiest. Morrissey schenkt zichzelf en ons een kopje Ceylon-thee in, biedt een koekje aan en zakt dan schijnbaar ontspannen onderuit op de bank van zijn suite, maar het duurt even voordat hij ons ook echt aankijkt. In een van zijn nieuwe songs zingt hij over ‘ a wild man in my head‘, maar vandaag laat die zich in elk geval niet zien. Zelden zo’n verlegen, bescheiden popster ontmoet. Of is het een gimmick, bedoeld om ons, het journaille, even van slag te brengen?

In 1997, ten tijde van Maladjusted, leek hij buitenspel gezet, knocked out door Oasis en de rest van de Britpop. Nu, na jaren van hoon, staat hij weer in het centrum van de belangstelling. Een jaar geleden noemde het Britse muziekblad NME The Smiths, meer nog dan The Beatles, de meest invloedrijke Britse band ooit, en gaf hij in zijn thuisland de meest bejubelde concerten van zijn carrière. De 18.000 tickets voor het openingsconcert van zijn nieuwe tournee op 22 mei in Manchester – de dag van zijn 45e verjaardag – waren in anderhalf uur de deur uit. Als we hem complimenteren met zijn geslaagde comeback, reageert hij typisch tegendraads. ‘ I’m not coming back to anything‘, zegt hij hooghartig, ‘ but a lot of people might be coming back to me.

Op You Are The Quarry haalt hij als vanouds uit naar vriend en vijand, de politici voorop. Opener America Is Not The World is een rabiate sneer aan het adres van de regering-Bush, en op Irish Blood, English Heart geselt hij de Britse leiders in weinig bedekte fraseringen als I’ve been dreaming of a time when / The English are sick to death of Labour, and Tories. ‘Margaret Thatcher deed tenminste geen moeite de gruwelijke kanten van haar immens slechte inborst te verbergen’, legt hij gelaten uit, zonder ook maar een keer zijn stem te verheffen. ‘Zij wilde niet aardig gevonden worden. Blair wel. Ik heb hem een keer ontmoet, per toeval, en ik was overweldigd door die hagelwitte tandenrij die in slagorde op me af kwam. Ik dacht even dat hij een aardige vent was, maar ik moest snel mijn mening herzien. Die enorme grijns is slechts deel van een strategie. Hij is net zo geobsedeerd door zichzelf als George W. Bush. Die lui kijken neer op hun eigen volk, maar ach, zo is het altijd geweest. Interessante en belangwekkende mensen gaan niet in de politiek. En als ze dat wel doen, worden ze vermoord. Het zijn toch altijd de goedmoedige presidenten die worden doodgeschoten?’

De misantropie, zijn lyrische handelsmerk ten tijde van The Smiths, is hij de afgelopen jaren niet kwijtgeraakt, zoveel is duidelijk. ‘Ik ben dan wel meer geïnteresseerd geraakt in de wereld om me heen, maar het lukt me niet van de mensheid te gaan houden. Waarom niet? We zijn niet erg aardig voor elkaar, toch?’

Hij kan het weten. Een van de redenen waarom hij naar de States vluchtte, was de slechte pers die hij over zich heen kreeg nadat Mike Joyce, de drummer van The Smiths, hem medio jaren negentig voor de rechtbank had gedaagd. Joyce beweerde dat hij recht had op meer dan de tien procent royalty’s waar hij twintig jaar lang genoegen mee had moeten nemen. De zaak beleefde in 1996 een dramatisch hoogtepunt, toen de rechter de drummer prees als ‘uitermate rechtschapen en eerlijk’, Morrissey de grond inboorde als ‘onoprecht, onbarmhartig en compleet onbetrouwbaar als zijn eigen belangen op het spel stonden’ en de zanger vervolgens sommeerde om 1 miljoen pond op te hoesten. Morrissey ontkent dat hij Engeland verliet om het voor Joyce moeilijker te maken om zijn geld te krijgen, maar spreekt wel van een vlucht. ‘Ik moest eruit, weg van mijn verleden. De rechtszaak had me gebroken. Alles aan die zaak was onwettig. Mike Joyce vond dat hem vijfentwintig procent van The Smiths’ royalty’s toekwam, maar hij kon zijn claim niet hard maken. Hij had geen bewijzen. Hij loog voortdurend of hij kon zich niks herinneren. Terwijl ik, die me alles precies voor de geest kon halen, voor leugenaar werd uitgemaakt. Toen de rechter zo tegen mij tekeerging, hadden de andere leden van de band kunnen opstaan en zeggen: ‘Zo is het niet gegaan.’ Maar nee, iedereen hield zijn mond. Vooral van Johnny Marr, die als coauteur toch net dezelfde belangen te verdedigen had als ik, had ik steun verwacht. Die hele zaak was er alleen maar om mij te kleineren en te beschimpen. Want had die Morrissey geen nare dingen over Thatcher gezongen? En was die niet tegen de vossenjacht gekant? Jazeker! En dus kwam er een door Thatcher aangestelde rechter, tevens voorzitter van een vossenjachtclub, die eindelijk Engeland van die ellendeling zou verlossen. Maar het is ze niet gelukt, hier ben ik, sterker dan ooit, ha.’

Zijn de wonden dan geheeld? ‘Nee, het beeld van Mike Joyce die liegt tegen een rechter die daarop zegt: ‘Ik geloof je’, dat kwetst me nog altijd. Met The Smiths hebben we zoveel bereikt, en de muziek lijkt alleen maar relevanter te worden, maar de anderen zien er geen andere waarde in dan geld. Wat voor mij een deel van mijn leven is, is voor hen een bron van inkomsten. Triest. Nee, ik zweer het je: nooit zullen we nog met zijn vieren in een studio kamperen. Tenzij elk in onze eigen doodskist.’

Blijft de vraag waarom hij precies naar Amerika is getrokken. Had hij niet jarenlang volgehouden nergens anders te willen wonen dan in good old England? Hij beaamt. ‘ Morrissey goes LA: ik was de laatste om dat te geloven. I’m hopelessly British! Maar plots zat ik er; ik werd er blij van het weer en ik woon er nog altijd. Natuurlijk is alles nep en onecht aan die stad, maar de mensen daar pretenderen ook niet anders dan nep te zijn. Dat moet je ze wel nageven.’ De verlokkingen van Hollywood laten hem stoïcijns koud (‘als ik alleen al het hoofd van Jim Carrey zie, word ik onpasselijk’), de muziekscene kan hem niet beroeren (‘ik maak geen deel uit van de harde rockscene daar, en al zou ik willen, de jongens van System Of A Down zouden me vast niet accepteren’), de strandcultuur interesseert hem ook al niet en hij is nog altijd niet met golfen begonnen. Als je hem mag geloven, dan leeft hij als een kluizenaar: alleen in zijn huis, met weinig bezoekers, geen geluidsinstallatie (‘ik houd van stilte’) en een televisie (‘in mijn slaapkamer’) waar hij nauwelijks naar kijkt.

In Engeland volgt hij het nieuws gretig, thuis in LA niet. ‘De Amerikaanse presidentsverkiezingen ook niet, neen. Laat maar. Al fascineert het me nog dagelijks hoe zo’n aantoonbaar domme kerel dankzij de televisie de machtigste man op aarde kan worden. Zegt dat iets over onze intelligentie of over het medium televisie? Dat tv in de States niet bepaald appelleert aan onze intelligentie lijkt me evident.’ Want als Morrissey iets mist in zijn zelfgekozen ballingschap, dan is dat vooral het gemeenschapsgevoel dat tv kan creëren. ‘In Engeland was er een tijd dat iedereen naar dezelfde programma’s keek en daar de volgende dag over praatte. In LA moet je lang zoeken naar iemand die hetzelfde programma heeft gezien. Met als resultaat dat ik niks te bespreken heb met mijn buren, wat uiteraard zeer spijtig is.’ Maar verder heeft Morrissey het er dus best naar zijn zin. Wat hij op een dag zoal doet? ‘Fietsen op een hometrainer,’ grapt hij, ‘in een zwembroek, 24 uur per dag. Nee echt, er is niet zo veel veranderd.’

Een aspect van het leven in LA dat hem misschien wel het meest aanspreekt, is de levendige homoscene. Van Morrissey wordt al lang beweerd dat hij homo is, maar hij heeft zich nooit geout. Indicaties zijn er anders genoeg. Hij werd herhaaldelijk gesignaleerd aan de zijde van verschillende mannen – lange tijd was fotograaf Jake Walters zijn favoriete compagnon – maar geen van hen heeft ooit uit de biecht geklapt. En in LA woont hij in wat filmkenners the gayest house in Hollywood noemen, een stek waar de geur van filmlegendes en wilde party’s is blijven hangen. Het werd ontworpen in de jaren twintig door William Haines, en de meest bekende eigenaar ervan was Clark Gable, die het voor zijn vrouw, Carole Lombard, kocht. Maar ook F. Scott Fitzgerald en meer recent de Britse homoseksuele regisseur John Schlesinger hebben er hun sporen nagelaten. Voor iemand die als tiener naar eigen zeggen een ‘ziekelijk verzamelaar was van obscure foto’s, vaak van Hollywoodsterren’ en die vlak voor hij The Smiths vervoegde aan een boek over filmidolen werkte, moet het een droomhuis zijn. ‘Ik bewaar het in dezelfde staat als toen ik er voor het eerst binnen ging’, liet Morrissey ooit optekenen. ‘Het is wat vervallen – de verf bladert af en het regent binnen – maar daar houd ik net van.’

The girl of my dreams / Well there never was one, een frase uit de nieuwe song I’m Not Sorry, komt misschien nog het dichtste bij een openlijke outing, al wil Morrissey dat niet gezegd hebben. Hij leeft nog altijd alleen, verder reikt zijn commentaar niet, maar op You Are the Quarry koestert hij in elk geval nog dezelfde verlangens naar liefde en geborgenheid als in de grote dagen van The Smiths. En al even vergeefs. ‘Liefde geven en nemen gaat mij nog altijd moeilijk af. Ik stel onmogelijk hoge eisen aan mensen, maar geniet daardoor wel het privilege alleen te mogen leven’, zegt hij ontwijkend. ‘Echt, zo zie ik dat. Alleen zijn is iets anders dan je eenzaam voelen. Ik roep het al veertig jaar en geloof er nog steeds in: uiteindelijk zijn we allemaal alleen. Ik ontleen mijn geluk niet aan het al dan niet hebben van een partner, maar aan heel andere dingen. Aan mijn nieuwe album, bijvoorbeeld. Sinds dat af is, leef ik in een roes. Ik geniet ervan er ’s avonds in het donker naar te luisteren. Meer heb ik niet nodig. Ik geloof echt dat platen kameraden voor het leven kunnen worden, die je altijd bij je wilt hebben. Met die intentie maak ik ze ook, en wil ik dat ze worden beluisterd. Om eerlijk te zijn, betekenen mijn platen meer voor mij dan mensen.’

Zijn ballingschap in Los Angeles heeft hem naar eigen zeggen een tijdlang losgeweekt van wat hij als zijn belangrijkste levensdoel zag: muziek maken en zo het alledaagse leven wat draaglijker maken. ‘Los van wat je tien jaar geleden van het verschijnsel Britpop vond: het had zijn momenten, en er gebeurde tenminste wat. Pop werd weer belangrijk. Helaas was die opleving zo voorbij. Wat volgde, waren afschuwelijke tijden, en ik was dolblij dat ik er voor even niet bij betrokken was. Overal werd je overstelpt door troep, erg vernederend voor iemand die pop zo serieus pleegt te nemen.’

Hoezeer de popindustrie hem heeft geërgerd, blijkt uit de song The World Is Full Of Crash- ing Bores: ‘ No, it’s just more lock jawed pop stars,/ Thicker than pig shit / Nothing to convey / They’re so scared to show intelligence / It might smear their lovely career‘, zingt hij. ‘Er is een gebrek aan artiesten die iets willen uitdragen dat verder gaat dan: hier is mijn nieuwste liedje, ik hoop dat u het mooi vindt. Niemand neemt risico’s. Neem nu zo’n programma als Top Of The Pops. Dat lijkt wel een eliteclub geworden met een levenslang lidmaatschap voor pseudo-sterretjes die niets, maar dan ook niets te melden hebben. Iedere week zie je er dezelfde Britney Whoevers opdraven. Ik vind dat grotesk. Pop wordt niet meer au sérieux genomen. Neen, ik ben niet te oud geworden om mij daaraan te ergeren. Pop zoals ik die beleef, heeft niks met leeftijd te maken.’

Ook sterren als Robbie Williams kunnen hem niet bekoren. ‘Die bevestigt alleen maar mijn these, dat het tegenwoordig volstaat jong, mooi, saai en nietszeggend te zijn om het als popster te maken. Williams ontleent zijn populariteit alleen aan zijn looks. Niet erg, hij maakt mensen blij en dat mag volstaan, maar hij zal beslist beamen dat hij in zijn muziek weinig statements kwijt kan. En hij zal net zo verbaasd zijn over zijn succes als ik.’

En wat met de muzikanten van zijn eigen generatie en vroeger? Hij twijfelt even en herhaalt mijn vraag: ‘Heeft iemand zijn oorspronkelijke zeggingskracht behouden?’ David Bowie misschien, opperen we? Hij trekt een gezicht vol afgrijzen. ‘Bowie? Good God, no!‘ Nee, vroeg of laat verliezen zelfs de allergrootsten uit de popmuziek hun geloofwaardigheid, omdat ze vergeten wat ze werkelijk groot maakte. Het is een cliché dat een popster zichzelf opnieuw uitvindt – de meesten hebben trouwens nooit iets uitgevonden, laat staan zichzelf.’ Hoe zit het dan met zijn eigen muziek? ‘Eigenlijk is er na twintig jaar weinig aan veranderd. Zeker niet aan mijn thematiek. Ergens in mij zit een permanent stuk onvrede en ontevredenheid verborgen. Daar kan ik voortdurend uit putten, het maakt niet uit waar ik ben.’

Het was Bowie die hem destijds naar de muziek heeft gebracht, beaamt hij. ‘Bowie en Marc Boland. Dertig jaar geleden raakte ik verrukt toen ik hun muziek hoorde. Datzelfde gevoel van gelukzaligheid dat ik toen ervoer – een gevoel dat alleen een song kan geven -, zoek ik nu nog altijd in de muziek. Al duurt het jaren, het is het wachten waard.’ Wanneer heeft het hem het laatst gepakt, wil ik weten. ‘Nog niet zo lang geleden,’ geeft hij toe, ’tijdens een concert van Damien Rice. Ik werd als vanouds betoverd. Heerlijk!’

Later, als hij ons uitgeleide doet, verontschuldigt hij zich voor zijn gekanker, bezweert hij ons dat ze enkel te wijten is aan zijn continue verslaving aan popmuziek en prijst hij ook nieuwe gitaarbands als The Libertines en Franz Ferdinand. ‘Eigenlijk ben ik op dit moment extreem gelukkig’, voegt hij eraan toe. ‘Ik heb helemaal geen probleem met ouder worden. ‘ Still very British, indeed!

Door Gijsbert Kamer

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content