Voor een zelfverklaarde man zonder doel heeft Josse De Pauw het ver gebracht. In 2010 is januari Jossemaand in KVS, Théâtre National en Cinematek. En zo behoort De Pauw prompt tot het slag van kunstenaars dat zijn eigen eerbetoon live beleeft.

En zo’n eerbetoon betekent in de eerste plaats: stof van teksten blazen en ze uit het hoofd leren. Ook al was er een tijd dat er nauwelijks een Vlaamse film zonder hem gedraaid werd, De Pauw is altijd een man van het theater gebleven. Niet als de acteur die zich in een rol verschuilt zoals roos in het haar van een blonde vamp, maar wel als de verteller die opvallend zichzelf blijft. En dat nog voor het een trend werd. Zijn moeder durfde het bij wijze van ontgoocheling wel eens te ventileren: ‘Moet ik komen? Ik zie daar alleen maar Josse.’ Hij nam zelfs niet de moeite om een ander kostuum aan te trekken. Altijd Josse. Overal Josse. Allemaal Josse. De rode draad door zijn werk is hijzelf. Hij en zijn vele vrienden. Want daar begint het mee. En met een idee. Ook nu weer.

‘We zochten een manier om te vieren dat KVS en Théâtre National me vier jaar lang een podium zouden bieden om mijn werk te tonen. Bovendien betekende het mijn terugkeer naar Brussel. Het idee was om een aantal stukken van vroeger opnieuw te spelen. Maar plots werd het grootser dan het oorspronkelijk bedoeld was, zeker toen Cinematek met een filmluik uitpakte. We zijn uitgekomen bij een mooi aantal voorstellingen die me na aan het hart liggen.’

Plots word je verplicht terug te blikken op wat je tot nu gedaan hebt. Ligt dat jou?

Josse De Pauw: Met de leeftijd komt dat vanzelf. Er worden meer mensen ziek die dicht bij je staan en er gaan meer mensen dood die je goed kent. Dan beland je al pratend sneller in dat verleden. Alsof je wandelt in de tijd – de tijd die je gedeeld hebt en de dingen die je samen beleefd hebt. Nu ik door al die werken moest bladeren om eruit te pikken wat me nog paste, merkte ik dat er in essentie niet zo veel veranderd is. Wel in hoe je iets vertelt of op scène brengt, maar niet in wat je daar staat te doen. Wat Dirk Pauwels, Pat Van Hemelrijck en ik deden bij Radeis is de basishouding van waaruit ik al de rest gemaakt heb.

Ondertussen zijn er twee generaties groot geworden zonder ooit van Radeis te hebben gehoord. Hoe zou je jullie levenshouding omschrijven?

De Pauw: Het begint bij een vrijheid die je voor jezelf opeist. Het theater waarvoor wij werden opgeleid, was het soort theater waarin ik niet goed was. Het interesseerde me niet om de dienstbare acteur te zijn met zeer veel metier die uitbeeldde wat een ander voorschreef. We wilden spelen, maar niet acteren. We wilden reizen en dus zochten we een spel dat begrijpbaar was zonder woorden. Maar: we wilden ook geen mime brengen. En zo belandden we bij een absurdistische, maar zeer ritmische vorm van lawaai, iets wat zowel in Noorwegen als in Hongkong te volgen was. Plots groeide een bewustzijn dat ik tijdens mijn jaren aan het conservato-rium nooit had gehad: als dit spelen is, dan doe ik het graag.

Hoe ben je dan op dat conservatorium terechtgekomen?

De Pauw: Ik wist niet wat ik wilde worden, toch niet duidelijk. De grote stad trok me aan. Het kunstenaars-milieu voelde aan als mijn milieu. En ja, als kind beleefde ik ieder jaar veel plezier aan het schooltoneel. Toen het ernstig werd, bleek ik echter niet zo’n begenadigd acteur. Maar ik worstelde daar niet mee. Wat theater genoemd werd, was niet het theater dat ik beoogde. Ik vond het belangrijk de dingen dicht bij mezelf te houden en uit mezelf te halen. Het ging me meer om het contact met het publiek, om het overdragen van waarnemingen en gedachten. En dat heb ik waarschijnlijk altijd wel gehad. Ik was zo’n jongetje dat er geen moeite mee had om met zijn vader kathedralen en kerkhoven te bezoeken, vooral omdat mijn vader daar altijd weer boeiende verhalen over had. In onze familie heerste het woord. Er werd gediscussieerd, gepraat en het mocht er hard aan toe gaan. Het was een sfeer die je stimuleerde je gedachten aan te scherpen.

En die je verplichtte om maatschap-pelijk betrokken te zijn?

De Pauw: Ja, maar niet op een politieke manier. Bernard Dewulf heeft het ooit formuleerdrift genoemd en dat is waarschijnlijk de beste omschrijving. Neem nu het project van KVS en Théâtre National. Het is in de eerste plaats een artistieke verademing om vier jaar lang een plek te hebben waar ik met mijn werk terechtkan. Maar ik vind het net zo belangrijk dat het om de verbinding van twee taalgemeenschappen gaat. Ik leef in dit land en zie ook hoe het er op dit moment voorstaat, maar dat zal nooit het thema van mijn werk worden. Engagement in de kunst is het sterkst als het niet uitgesproken wordt. Ik kijk, denk na en formuleer. Dat is wat ik doe. Dat is het theater dat ik maak, dat zijn de teksten die ik schrijf. Uiteindelijk ben ik beginnen te spelen om vorm te geven aan mijn gedachten en die hangen altijd vast aan wat ik om me heen zie gebeuren.

In een land dat met Pritt en een koning aan elkaar hangt, dreigt iedere vorm van samenwerking in een politiek statement uit te monden.

De Pauw: En dus wil ik daar niet de nadruk op leggen. Ik speel in het Frans omdat ik dat graag doe. En ja, het valt op dat we de laatste jaren wel op tournee gaan in Frankrijk, maar nog nauwelijks in Wallonië optreden. Ben ik daardoor lid van een uitstervende generatie? Ben ik de laatste die in het Frans en het Vlaams mijn stem laat horen? Ik hoop dat het een slingerbeweging is, dat er anderen zijn die het voortzetten, maar ik moet toegeven dat ik weinig tekenen van beterschap zie.

Arne Sierens zei onlangs: ‘De mensen over wie ik theater maak, zitten niet in de zaal.’ Geldt dat voor jou ook?

De Pauw: Dat was het schitterende van Radeis. We speelden op straat, op pleinen, overal waar het kon. Het was theater zonder drempel, erg universeel en vooral grappig. Op het einde – toen we een wat officiëlere status hadden en ook in zalen optraden – moesten we maar opkomen of de mensen begonnen te lachen. ‘Fantastisch’, denk je dan. En toch, na een tijdje begon het te knagen. We waren dertig jaar en ons leven lag twee jaar op voorhand vast. In 1982 wisten we waar we in maart 1983 zouden zijn. Waarschijnlijk is het de aard van het beestje om dan te denken: ‘Hebben we het niet een beetje gehad met elkaar?’ Onze wegen zijn gescheiden. Niet radicaal, want we zijn elkaar daarna nog heel vaak tegengekomen in leven en werken. Toch hebben we met die ervaring van Radeis elk iets anders gedaan. De mensen raken, hoorde daar zeker bij. Maar ik wilde niet meer op die pure lach spelen. Ik ben geen grapjas. Ik kom vaker via ernst bij humor terecht. Of er dan veel of weinig mensen luisteren: ik weet niet of het er echt toe doet. Ik deel graag mee en het belangrijkste is dat mensen willen delen in die mededeling.

Je bent de voorbije jaren duidelijk naar de scène teruggekeerd. Geen zin meer in film?

De Pauw: Zoals veel in mijn leven zijn die films begonnen als vriendendienst. Marc Didden, Dominique Deruddere en ik zouden Brussels by Night samen maken, als een nieuw avontuur. Nu ja, bij film heeft ‘samen’ een heel andere betekenis dan in het theater of in het gewone leven. Film kent een duidelijke hiërarchie, waarin de acteur zichzelf ten dienste stelt van verhaal en beeld. Een acteur wil niet gestopt worden in zijn spel als hij op dreef is, maar film leeft van de ‘cuts’. Filmen gaat over de camera en dus wring je je als acteur in posities die weinig natuurlijk aanvoelen, maar die wel kloppen als ze in beeld zijn. Ik vond het best aangenaam om op die manier mijn spelen te onderzoeken. Al heb ik nooit grootse filmdromen gekoesterd. Na Crazy Love was er een Franse dame die me contacteerde: ze wilde mijn agente zijn. Ik vond dat prima. Na een jaar of drie heeft ze het opgegeven. Ik was nooit vrij, want ik zat altijd in het theater. Groot worden in het buitenland, was geen ambitie van mij. Een keer heb ik met Peter Van Kraaij een film gedraaid, Vinaya. Het was fantastisch om te doen, maar het heeft me vier jaar van mijn leven gekost en er is geen kat naar komen kijken. Toen wist ik: ik wil geen vier jaar van mijn leven aan een film geven. Op die tijd maak ik misschien acht voorstellingen.

Zou je vier jaar van je leven aan het schrijven van een boek kunnen geven?

De Pauw: Het is een stap die ik graag wil zetten, al hoop ik de klus op zes maanden te klaren. Wat ik tot nu geschreven heb, was in functie van het spreken. Ik schreef om de tekst zelf te zeggen en dan wist ik wel hoe ik de woorden en zinnen moest draaien om ze het gewenste effect te geven. Schrijven om gelezen te worden is iets helemaal anders. Dan heb je de vertolking niet in de hand.

En is het publiek minder tastbaar.

De Pauw: Al mag je het publiek van de schrijver niet onderschatten. Ik heb het een beetje meegemaakt na de publicatie van Werk in 2000. Plots dook er overal publiek op. Ik herinner me dat ik om 6 uur ’s ochtends een koffie dronk in Zaventem. Er kwam een dame voorbij met een grote koffer op wieltjes achter haar aan. Ze zag me zitten, stopte en zei: ‘Vorige week zat je in mijn tas, nu zit je hier echt.’ En plots hadden we een gesprek. Dat onverwachte heb je met theater minder. In de foyer na de voorstelling praat je wat na, maar daarna wordt er nog weinig over gezegd.

Worden schrijven en spelen gemakkelijker met de leeftijd?

De Pauw: Dat is niet eenduidig. Een mens wordt niet zelfzekerder, maar kritischer. Bovendien bekruipt me vaker het gevoel dat ik mezelf herhaal. Ik ken natuurlijk beter mijn valkuilen, mijn stokpaardjes en mijn voorkeuren. Het is een kennis die zeer dienstig kan zijn, maar die je ook aan het wankelen brengt. Om te creëren heb je een zekere jeugdige overmoed nodig. Om daar in het licht op de scène te gaan staan, moet je een beetje gek zijn. Het is belangrijk om dat te behouden, zonder dat het potsierlijk wordt. Zo is er bijvoorbeeld een tekst, Ward Comblez, die ik in 1989 speelde. Het zou werkelijk belachelijk worden, als ik die nu nog zou brengen. Hij bevat een sentimentaliteit die niet meer bij mijn leeftijd past – op je vijftigste moet je het niet meer hebben over de gevoeligheid van je ziel. Ik wil dingen brengen die belangrijk genoeg zijn en die een plek verdienen in de maatschappij.

En dus reis je naar Oeganda en Congo om kindsoldaten te interviewen – een reis die op scène komt in de nieuwe voorstelling ‘Strange news, a work for actor, orchestra or ensemble, surround sound and video screen’?

De Pauw: De Noorse componist Rolf Wallin droeg het thema aan om er een muziek- en theatervoorstelling van te maken, en eventueel een film. Ik vond het zeer interessant op voorwaarde dat we echt naar die landen zouden reizen om kindsoldaten te ontmoeten. Ik had geen zin een tekst bijeen te knutselen op basis van krantenartikelen en internetteksten. Wat ik zou schrijven, wilde ik stutten door de rauwheid van de werkelijkheid. Het was een onnoemelijke werkelijkheid, enkel te beschrijven in de eenvoud van hun taal. De fouten, de haperingen: ze zitten er allemaal in. Zij maken het geheel onthutsend en ontluisterend.

Muziek is een andere constante in je werk. Zelfs je woorden worden vaak muziek. Was je niet liever muzikant dan acteur geweest?

De Pauw: ‘Eigenlijk ben jij muzikant’, is het mooiste compliment dat je me kunt geven. Ik weet dat het nergens op slaat. Ik kan met veel geluk een paar noten lezen en met evenveel geluk pers ik wat geluid uit een saxofoon. Maar ik ben altijd enorm getroffen door muziek. Ook in de taal is het de muziek die me raakt. Woorden loskoppelen van hun betekenis en hen enkel proeven voor de ritmiek en de klank. Ik ben trouwens veel alerter als ik met muzikanten op scène sta. Als je alleen bent, loop je rond, je last denkpauzes in en je steekt er zelf vaart in als het je uitkomt. Muzikanten drijven je vooruit. Er is geen tijd om te rusten, tenzij zij gas terugnemen. Met muzikanten om me heen bereik ik een hoger niveau.

Philip Roth beschrijft in zijn nieuwste boek ‘De Vernedering’ de aftakeling van een acteur. Ben jij soms bang om het gewenste niveau niet meer te bereiken?

De Pauw: In het theater ken ik weinig angst. Het is in het echte leven dat ik geen grote held ben. Daar zie ik op voorhand zowat alles wat eventueel fout kan lopen. Onheil is overal in mijn wereld buiten het theater. Mijn vrouw heeft me echt moeten terugfluiten of ik had onze dochter opgevoed tot een bange vogel. Spelen is dat onheil bezweren. Net zoals een kind speelt om zijn grootste angsten te verwoorden. Ik was bijvoorbeeld heel blij dat ik ten tijde van de grote verkiezingsoverwinning van – toen nog – het Vlaams Blok Het kind van de smid speelde, een verhaal over migratie door de eeuwen heen. Ik weet niet hoe ik anders met die werkelijkheid had moeten omgaan. Ik ben niet bang dat er op scène iets fout zou lopen. Het theater mag instorten, ik red de meubelen wel.

Met het indrukwekkende aantal voorstellingen die je deze maand speelt en het lijstje films voor mij kan ik enkel denken: om dit allemaal te maken, moet je behoorlijk wat zelfdiscipline hebben.

De Pauw: Het is geen discipline van de regelmaat. Ik weet meestal zeer goed wat ik moet doen en ik zorg gewoon dat ik het haal. Het klopt ook dat ik op gezette tijdstippen graag in de drank vlieg, maar ik zal nooit dronken een voet op een podium zetten. Ik ben nogal een liefhebber van de relatieve chaos. Ik geloof dat het de omstandigheid is waarin een mens het best functioneert en floreert. Bij mij helpt het dat ik wat ik doe ook graag doe.

Josse De Pauw in KVS, Théâtre National en Cinematek (Brussel)

De hele maand januari staan er theaterstukken, muziekvoorstellingen en films van en met Josse De Pauw op de affiche. Zijn alvast te bekijken: ‘Iedereen beroemd!’, ‘Hombres Complicados’, ‘Sailor’s don’t cry’, ‘Just Friends’, ‘Vinaya’, ‘Moi den o’ en ‘Wildschut’.

Het volledige programma vind je op www.kvs.be, www.theatrenational.be en www.cinematek.be

Win 5 duotickets voor de voorstelling Übung op 16/1. Zie pagina 6.Trakteert op

FOCUSKNACK .BE

Door Tine Hens

‘Op je vijftigste moet je het niet meer hebben over de gevoeligheid van je ziel. Ik wil dingen brengen die een plek verdienen in de maatschappij.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content