Negen jaar na ‘A la française’ keert Arno op ‘French Bazaar’ terug naar het Franse chanson, met één missie: mensjes kijken. De ‘Bathroom Singer’ is een ‘voyeur de charme’ geworden. Door Bart Cornand en Ann Peuteman

Hij is incontinent, meneer. Je moet hem eten geven, verschonen, wassen. Enfin, het is een plant.’ De verpleegster van rusthuis Doux Repos duwt de rolstoel van Roger wat verder. Tot voor kort had hij alles wat hij wou: blikken Jup, een mobilette, zijn maats van café L’Astrid in La Louvière en een geblondeerde vrouw die hem geld gaf om naar de hoeren te gaan. Chic et pas cher! Nu drupt er een kwijldraadje tot op de plaid op zijn schoot, en dat is niet erg. ’t Leven is wat het is en als het wat mager uitvalt, is dat ook goed.

Berusting en loutering, de nieuwe cd van Arno, French Bazaar, zit er vol van. ‘ J’aime l’été, mais j’accepte l’hiver‘, is de nieuwe lijfspreuk in het nummer La vie est une partouze. Jawel, voor het eerst in negen jaar weer helemaal in het Frans – op twee bonustracks na -, met minder nadruk op de groove en des te meer op het schone lied. Het lijkt wel alsof the boy who wouldn’t grow up met zijn 26e plaat volwassen is geworden en met de handen in de zakken naar de wereld staat te kijken. Maar maak u geen zorgen: er mag best nog eens gelachen worden, zoals met zijn alter ego Roger in de clip van de eerste single Chic et pas cher, met rappers en met de tragiek van oude vedetten. ‘Eigenlijk ben ik heel introvert. Alleen als ik gedronken heb of op tv kom, heb ik een grote mule. Maar da’s om me tegen mezelf te beschermen’, zegt hij vanachter een ’thé au lait met een beetje melk’. ‘Da’s soms nodig .’

De teksten van ‘French Bazaar’ lijken wel ‘het leven zoals het is volgens Arno’.

Arno: Ik word in elk geval meer en meer een voyeur. Ik vind het leven dat ik rond me zie niet zo plezant. Ofwel zitten we vandaag veel meer in de shit dan vroeger, ofwel valt het gewoon meer op. Er is ook zoveel: internet, vijfduizend channels op tv, honderd soorten cornflakes in de winkelrekken. Mensen die dat allemaal niet hebben, worden daar constant mee geconfronteerd. Dat is hard, hé. Van die miserie profiteer ik: dat is mijn blues. Als alles rozenschijn zou zijn, kon ik geen platen meer maken. Zelf ben ik met mijn gat in de boter gevallen: ík moet niet elke dag om zeven uur opstaan om met de tram naar de fabriek te rijden. Ik ben een popster, versta je? ( vettig lachje) Een vedette!

De hilarische videoclip van ‘Chic et pas cher’ lijkt wel een docusoap over de kansarme wijken van La Louvière. Je amuseert je zichtbaar te pletter in de rol van de verlopen Roger.

Arno: Ik ben eigenlijk tegen clips, maar de platenfirma bleef aandringen. En wat doe je dan? Ik heb wel van het begin gezegd dat ik iets helemaal anders wilde dan die gladde clips van tegenwoordig. Zelfs mijn kinderen, gasten van zestien jaar, klagen dat het altijd van hetzelfde is. Ze vinden al die clips op MTF en TMF bullshit, en ik ook. Wat ik wél de moeite vind, zijn die reclames voor radio Klara. Die Duitser die Beethoven een proces wil aandoen omdat hij zijn melodietje gestolen zou hebben. Om je ziek te lachen. Of die reclame voor De Morgen: ‘ Chef, il a chié un homme‘. Weet je van wie die filmpjes zijn? Van Amerikanen? Nee, van twee gasten uit Harelbeke die zich samen Leonard Goldstein noemen. Vlamingen dus – pas op, ik ben Filip Dewinter niet hé, maar dat mag toch eens gezegd worden. Met hen zijn we naar La Louvière getrokken om daar mensen van de straat te halen – met acteurs zou je nooit hetzelfde resultaat kunnen hebben. We hadden zoveel band dat we er meteen ook een kortfilm van hebben gemaakt. Voor niets: chic et pas cher.

Dat je met echte buurtbewoners hebt gewerkt, maakt de clip wel érg schrijnend.

Arno: Ik ben een fan van regisseurs als Ken Loach, mensen die in hun films de realiteit vertellen. Dat doe ik ook: ik toon hoe ik de wereld zie. In het filmpje zie je hoe zwaar het leven in La Louvière is. Dat is vlakbij Brussel hé, niet de andere kant van de wereld. Maar het is ook om te lachen, en die mensen relativeren dat allemaal.

Aan je eigen rol te zien, kun je jezelf ook goed relativeren.

Arno: Gelukkig, anders zou ik zwaar in de shit zitten. Dat is just het probleem met veel jonge groepen: ze kunnen niet meer om zichzelf lachen. Ze hebben nog geen plaat opgenomen of ze eisen al kaviaar in hun kleedkamer. Dat is toch over the top? Zelfs politiekers denken tegenwoordig dat ze rocksterren zijn. Belachelijk. Ik heb tien keer meer respect voor Louis Tobback of Leo Tindemans dan voor die pipo’s van nu.

Je lacht op ‘French Bazaar’ ook met de charmezangers van je eigen generatie.

Arno: Dat zijn nog grotere pipo’s dan die jonge gasten ( gnuift). Ze vergeten dat het maar entertainment is, niet meer en niet minder. De mensen hebben hun liedjes niet nodig om te kunnen eten. Maar dat zien die mannen niet en als het dan verkeerd gaat, vallen ze van hoog. Door de crisis in de business heeft mijn platenfirma vijfentwintig chanteurs de charme aan de deur moeten zetten. Weg platencontract. Maar wat wil je? Die gasten zaten voor één plaat acht maanden in een studio met een zwembad en maakten daarna een videoclip die meer kostte dan de hele plaat samen.

‘Chanteur de charme’, over een zanger op leeftijd die alles doet om jonger te lijken, heb je eigenlijk voor Johnny Halliday geschreven. Het verbaast je toch niet echt dat hij dat nummer niet heeft opgenomen?

Arno: Twee jaar geleden kwam de vraag vanuit de entourage van Halliday om een nummer voor hem te schrijven. Dus heb ik hen Chanteur de charme opgestuurd, en er nooit meer iets van gehoord. Misschien vonden ze het niet gepast. Iedereen denkt dat ik in dat nummer met Halliday lach, maar dat is niet waar ( grijnst breed). Ik heb respect voor die man, en ik wou hem gewoon een liedje geven waarin hij zichzelf relativeerde. Dat is voor iedereen gezond, zeker voor een grote vedette.

Hoe lang kan een rocker doorgaan zonder zichzelf belachelijk te maken?

Arno: John Lee Hooker is 83 geworden. Was hij belachelijk? Of Bob Dylan: hij brengt altijd weer dezelfde nummers, maar altijd anders. Zoals ik hem de laatste keer heb zien bonken op een piano… Dat was bijlange niet goed, maar ik kreeg er toch tranen van in mijn ogen. Hetzelfde met The Rolling Stones. Ze hebben het allemaal al gezien, het allemaal al meegemaakt en toch amuseren ze zich op het podium met een smile op hun oude mule. Toen Keith Richards zich voor een solo door zijn knieën liet zakken, dacht ik dat het slecht zou aflopen, maar hij geraakte weer recht! Fantastisch gewoon!

Is dat het criterium voor oude rockers: weer kunnen opstaan?

Arno: Lach maar. Ik zie dat niet veel jonge gasten doen. Tijdens die alternatieve optredens staan jonge muzikanten met een vies gezicht te doen alsof ze het warm water hebben uitgevonden. Terwijl ze muziek maken die in de jaren tachtig al bestond, en dat is verdomme al dertig jaar geleden. Techno en house? Niets dat Kraftwerk nog niet heeft gedaan. Ik heb het allemaal al een keer gehoord – en ik wéét dat ik nu als een oude zak klink. Het is zoals een vent van veertig met een midlifecrisis die met een meisje van achttien begint: hij is overal al geweest en heeft alles al geprobeerd, maar voor haar is het allemaal nieuw. Dus genieten ze er alletwee niet van.

Ook de hiphopscène krijgt ervan langs. Wat hebben die jongens je misdaan?

Arno: Al die hiphoppers zitten verdomme aan het zwembad van hun dikke villa terwijl hun vrouw in een string rondparadeert, natuurlijk opgespoten van tetten. Ze dragen kleren die het vel van hun gat kosten, hangen vol gouden kettingen en zingen dan een beetje over het harde straatleven. Yo, motherfucker! Dat vind ik te gemakkelijk. Hetzelfde met die alternatievelingen: allemaal grote woorden en ondertussen alleen geïnteresseerd in hun alternatief haar en hun alternatieve piercings. Is dat rock-‘n-roll? Me vinger in under gat! Ik heb nog meer respect voor een meisje dat aan Idool meedoet en ervoor uitkomt dat ze beroemd wil worden. Dat is echter dat zo’n MTV-pipo die cool loopt te doen, maar eigenlijk hetzelfde wil.

De song ‘Vide’ is geschreven door Stef Kamil Carlens van Zita Swoon. Wat heeft hij dat andere jonge muzikanten niet hebben?

Arno: Hij is écht. Stef Kamil is een van de grootste artiesten van België. Hij had lang geleden beloofd dat hij een nummer voor me zou schrijven, maar hij was een beetje benauwd. Toen hij het me uiteindelijk toch gaf, heb ik het meteen gezongen. En het klonk. We hebben het in twee takes opgenomen: hij op piano en ik achter de micro, that’s it.

Er zijn dus nog jonge gasten die goeie dingen maken. Ik hoor ook graag wat de Dewaele Brothers met 2 Many DJ’s doen. Of de rappers van Starflam, gasten uit Brussel en Luik die weten waarover ze zingen. Hetzelfde met ’t Hof van Commerce: die beats zijn werelds. Ik hoor dat het niet fake is – al versta ik geen kloten van wat ze zeggen.

Over Dylan heb je ooit gezegd: ‘I didn’t understand the words but I got the picture’. Is dat ook jouw motto?

Arno: Eigenlijk wel. Het is het gevoel dat telt. Toon vijf mensen een songtekst en ze zullen er allemaal iets anders in lezen. Veel belangrijker dan die woorden is hoe je ze uitspreekt, hoe je ze zingt. Ik wil in de eerste plaats een gevoel overbrengen, maar het is natuurlijk meegenomen als het ook een goeie tekst is. Dat is een van de redenen waarom het niet evident is om in het Frans te zingen: de Fransen luisteren naar de teksten. Daarom wordt er in Franse chansons altijd meer aandacht aan de woorden besteed dan in Engelse liedjes. Zelf kom ik ook van ver: in de tijd van TC Matic schreef ik à la Paul van Ostaijen.

‘French Bazaar’ is misschien wel je meest melodieuze plaat. Hangt dat samen met het feit dat je verhalen wil vertellen?

Arno: Voor een stuk wel. Maar het heeft er ook mee te maken dat ik veel nummers samen met mijn muzikanten heb geschreven. En we zijn allemaal sterk beïnvloed door ons optreden in de grote zaal La Cité de la Musique in Frankrijk. Elk jaar worden daar twee artiesten uitgenodigd die mogen doen wat ze willen, zolang ze maar een semi-akoestische set brengen met nummers die in functie van de zaal zijn gekozen. Twee jaar geleden zijn Stevie Wonder en ik gevraagd. Ik heb toen echt gezocht hoe we de mensen twee uur lang zouden kunnen pakken, en daarvoor moest ik wel al mijn meest melodieuze nummers bovenhalen.

De groepssound is een stuk naakter geworden. Heb je je gitarist, Geoffrey Burton, kunnen temmen?

Arno: ( lacht) Mm, dat zal hij niet graag horen. Maar kom: natuurlijk hebben we elkaar sterk beïnvloed. We zijn drie jaar lang samen op tour geweest; 150 optredens per jaar. Als je zoveel samen voor een publiek staat, is het niet te vermijden dat je muzikaal naar elkaar toe groeit. Bij mij is Geoffrey meer akoestisch gaan spelen, en hij geeft een nummer nu meer ruimte. Vroeger speelde hij een song meestal van het begin tot het einde. Nu luistert hij eerst, en speelt dan waar hij moet spelen. Zo komt hij er zelf beter uit en het resultaat – let op: nu ga ik klinken als Jan Hoet – is ar-tis-tie-ker. Geoffrey is gewoon een groot muzikant. Bij andere mensen speelt hij anders dan bij mij, en dat is maar goed ook.

Je zei ooit dat de taal waarin je een nummer schrijft, afhangt van de taal die op dat moment in je leven overheerst. De laatste tijd is het dus vooral in het Frans te doen?

Arno: Eigenlijk heb ik de plaat vooral in het Frans geschreven om mezelf een kloot af te trekken. Want dat is veel moeilijker dan in het Engels. Ik vind dat er in Europa veel te veel in het Engels wordt gezongen, en meestal met betere accenten dan de Amerikaanders zelf. Ik begrijp wel dat een groep die pas begint Engelse teksten schrijft; ik ben zelf ook zo begonnen. Maar het is wel jammer. Neem An Pierlé: als zij Franse liedjes zong, zou ze het dak van de Olympia blazen. Zij alleen op haar bal achter haar piano. Dat begint ze nu zelf ook in te zien. Alle Belgen die ooit een internationale hit hebben gehad, zongen in het Frans: Plastic Bertrand, Jacques Brel en vooral: Soeur Sourire. Check it out, motherfucker! ( schatert)

In Frankrijk word je met Brel vergeleken. Is dat niet wat makkelijk?

Arno: Ik weet het, en ik ga er niet mee akkoord. Het enige wat we echt gemeen hebben, is dat we allebei Belgen zijn. Ik heb bijvoorbeeld geen Franse plaat gemaakt zoals de Fransen dat zouden doen. Ik ben een Bélg: ik zing nu in het Frans, maar ik ben sterk beïnvloed door blues, door Angelsaksische muziek. Ook Brel zou nooit hebben gezongen zoals hij deed als hij niet als Belg was geboren. Die mens wordt nu uitgemolken, maar hij was échte rock-‘n-roll. Heel tegendraads, op zijn eigen manier een anarchist.

Tijdens het Brel-jaar was hij overal. Waarom heb je dan toch ‘Voir un ami pleurer’, een van zijn bekendste nummers, op de cd gezet?

Arno: Ik heb daar lang over getwijfeld. Ik vind het een fantastisch nummer, maar het is ook moeilijk en lang. Eigenlijk heb ik het opgenomen om mijn muzikanten een plezier te doen, zonder dat ik van plan was om het op de plaat te zetten. Zelfs nu weet ik nog niet goed of ik erin geslaagd ben een goeie versie te maken.

Waar moet een nummer aan beantwoorden voordat jij het wil coveren?

Arno: De song moet onder mijn vel kruipen. Bij mij kan dat lang duren: soms hoor ik een liedje, vergeet het dan weer, tot het me jaren later weer opvalt en ik er iets mee probeer. Het moet gisten. Ik ben vaak erg impulsief, maar niet als het op covers aankomt. Dat Abba-nummer dat nu als bonustrack op de cd staat, heb ik jaren gezongen terwijl ik door Brussel liep. Op het ritme van mijn stappen: knowing me, knowing you, a-haa. Ik ben tegenwoordig een echte Abba-fan, hé. Maar het heeft toch nog lang geduurd voor ik er iets mee heb gedaan. Ik ben natuurlijk een rare vent: nooit content.

Door Bart Cornand en Ann Peuteman

‘Dat ik een hele plaat in het Fransheb geschreven, was eigenlijk om mezelf een kloot af te trekken.’

‘Ik profiteer van de miserie van een ander: dat is mijn blues.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content