‘Ik ben een angsthaas’

Als ze al geloven dan is het in het mysterie en in zichzelf. Niemand zit op hen te wachten en net daarom doen ze het. Een zomer lang portretteren wij jong en opgemerkt talent. Een dichtende zangeres, een reclamemaker met humor, een radioman zonder grote boodschap, een tekenares die schrijft, een broederpaar in de film en een stand-upcomedian die ook iets te vertellen heeft.

”Waarom teken je?’ vragen mensen dan. Weet je wat ik raar vind? Dat er mensen zijn die niet tekenen, nooit.’ Anderen hebben psychotherapie nodig om de wereld rond hen te begrijpen, Eva Mouton (22) tekent en schrijft. Ze doet dat vanuit het egelperspectief: even schattig als stekelig.

Ze hebben me verteld dat wij nu op café gaan en heel veel moeten drinken. Wijn, of zo. Naar het schijnt doen journalisten dat?’ Ze heeft nog maar net de deur opengedaan of ze gooit me de vraag in het gezicht. ‘Doen journalisten dat?’ Ik ben minstens even verwonderd door de zelfzekerheid van haar vraag als zij door de twijfel van mijn antwoord. Ze wipt van het ene been op het andere en we besluiten even aan de keukentafel te gaan zitten. Om de mogelijkheden te overlopen. Ze schenkt iets dat lijkt op biologisch vruchtensap. Het smaakt beter dan het eruitziet. Ze zucht en pulkt afwezig aan een velletje op haar bovenlip dat er eigenlijk niet is. Voor ik mijn eerste officiële vraag stel, wil ze me nog even waarschuwen. Ze is hier niet goed in. Ze wordt hier zenuwachtig van. Ze begint dan aan velletjes te pulken die er niet zijn. Hetzelfde grote ongemak schemert in haar teksten en tekeningen door. Ze zijn ontwapenend grappig omdat ze het gevoel van permanent onbehagen bij het nekvel grijpen. Bambi’s met manke pootjes en brandwonden. Een konijn op het weinig glorieuze moment waarop het van Waterschapsheuvel in het licht van de kop-lampen van een voorbijrazende auto springt.

‘Mooi en lelijk, lief en agressief, schattig en gruwelijk liggen in mijn leven heel dicht bij elkaar’, vertelt ze. ‘Het ziet er allemaal aardig en onschuldig uit. Leuke kleurtjes, wat vogeltjes, een boompje – met nadruk op die verkleinwoorden. Mensen die mijn tekeningen in een flits zien of mijn teksten diagonaal lezen, zeggen: ‘Oh, maar dat is leuk geschreven.’ Waarschijnlijk omdat ik zelden moeilijke woorden gebruik. Of: ‘Werkelijk keurig getekend.’ Dat keurige slaat op het feit dat ik mooi binnen de lijntjes blijf. Maar als je er net iets langer bij stilstaat, bekruipt je het gevoel dat er iets niet klopt, dat er meer aan de hand is. Een vriend van mij zei ooit: ‘Als ik goed gezind ben, word ik vrolijker van wat je schrijft en tekent. Maar als ik in de put zit, stampen jouw teksten mij er grijnzend nog wat dieper in.’ Dat vat het goed samen, denk ik.’

Voel je je ook permanent ongemakkelijk in het leven?

Eva Mouton: God, ja. Het zijn natuurlijk die dingen die ik op papier zet of moet zetten. Een algeheel gevoel van geluk, zal ik niet snel proberen te benoemen. Waarom zou je dat doen? Het zijn de gekke dingen, dat onderhuidse gekriebel, de ‘man-wat-gebeurt-er-nu’-gevoelens die ik wil schrijven en tekenen. Verleden jaar moest ik voor De Standaard columns schrijven over muziekfestivals. Ze dachten: ‘Zo’n jong meiske, die zal dat wel fijn vinden.’ Ze zagen het als een cadeau, en dat was het natuurlijk ook. Maar dan stond ik op zo’n festival en kon ik enkel denken: ‘Oké, en wat moet ik hier nu precies weer doen? Oh ja, ik moet me amuseren, mijn haar moet in de war en ik moet een beetje high worden.’ Dat was voor mij al voldoende reden om in het gras te blijven zitten en een sigaret te roken. Een soort tribale verbondenheid voeldeik niet echt opborrelen, neen.

Goden uit de kunstgeschiedenis

Leven is vooral observeren en minder beleven?

Mouton: Soms ben ik keihard een kind van mijn generatie, hoor. Gamen. Leuteren over niets wat belangrijk is. Maar ik heb altijd heel intens om me heen gekeken. Ik heb verhoudingsgewijs veel meer herinneringen uit mijn kindertijd dan om het even wie. Als kleuter en ook later op de lagere school liep ik bijna gênant vaak te zingen. Zelf-gemaakte liedjes. Over de meest oninteressante dingen om me heen. ‘Op de kast staat een varken en daarnaast een porseleinen kip.’ Ik zoog mijn omgeving in mij op. Eigenlijk doe ik nu niet veel anders. Onlangs vond ik een doos met kinder-tekeningen terug. Die verbeeldden allemaal de meest saaie, doodgewone huiselijke taferelen. Een breiende oma met een poes op haar schoot. Een meisje op een schommel. Terwijl een van mijn vriendinnen toen al aan het pikdonkere spul zat. Haar meisjes en oma’s werden meestal bloederig aan het kruis genageld. Bij mij was het vrolijk, luchtig en huiselijk. Wat ik schrijf en teken, situeert zich nog altijd in de huis-tuin-en-keukenafdeling van het leven. Dat inspireert me het meest. Op Sint-Lucas moesten we ieder jaar opnieuw onze inspiratiebronnen mee naar school nemen. De halve klas staat dan met een Van Gogh in zijn handen, of een andere God uit de kunstgeschiedenis. Puik werk, zeker en vast. Maar om eerlijk te zijn: ik haal veel meer uit ontmoetingen, gesprekken of een avondje dronken worden op café. Als ik dan thuiskom, kan ik niet wachten om te schrijven. Het is ongetwijfeld goed om naar grote kunst van anderen te kijken of om je een weg te eten door de klassiekers uit de wereldliteratuur, maar het is een wonder wat een half uur op de gameboy spelen met je hersenen doet. Of per ongeluk verdwalen in de stad.

Intermezzo. Over dat verdwalen (en ook een beetje over dat ongemak)

Gisteren met de fiets naar Barbra. Aan het verdwalen, uiteraard aan het verdwalen.

Ik vraag de weg. Eén keer, twee keer, aan nog iemand anders. Niemand weet de Tarbotstraat zijn.

Deus ex machina: een oude lelijke man met een geruite trolley. Oude lelijke mannen met geruite trolleys kennen altijd de weg; die lopen niet ver, die blijven in hun eigen buurt.

Ik doe hem stoppen. Glimlach ongevaarlijk.

‘Meneer, weet u waar de Tarbotstraat is?’

‘De WEH’

‘De Tarbotstraat!’

‘De Zelfmoordstraat?’

Ik kijk hem aan. Hij kijkt mij aan. Wat scheelt eraan, lelijke oude man, wil ik vragen. Moet ik u in huis nemen? Zijt ge eenzaam misschien? Wilt ge mij iets vertellen? Lukt het niet meer, jong? Is het genoeg geweest? Zullen we samen de euthanasiewetgeving eens googelen? He, wat denkt ge ervan? Ik kijk even naar de grond en dan weer naar hem. Hij heeft zijn linkeroor wat meer in mijn richting gedraaid.

‘Ja, de zelfmoordstraat!’ zeg ik. Het experiment domineert de beleefdheid af en toe. ‘Weet u die zijn?’

Hij trekt zijn wenkbrauwen op en zijn mondhoeken naar beneden.

‘Ghoh,’ zegt hij, ‘nee jong, meiske.’ En dan: ‘Gaat het niet goed met u? Wilt ge mij iets vertellen misschien?’

Ik kijk hem aan. Hij kijkt mij aan. Zo blijven wij nog wel even staan.

Roze suikereitjes

De realiteit fictionaliseren, zo noemt ze het. Het gaat over de grensgevallen, het tuimelen over de lijn tussen echt en vals, tussen waarheid en leugen. Over vriendinnen van haar moeder die dan erg ongerust opbellen omdat ze op haar blog schreef dat ze in het park in een spuit trapte. Of dat al haar tanden zijn uitgevallen.

‘Ik durf weinig tot niets. Een regelrechte angsthaas. Onlangs stond ik bij de bakker. Ik wilde paaseitjes. ‘Gewoon paaseitjes’, zei ik. Wist ik veel dat je dat moet specificeren. Die vrouw laadde dat zakje vol met de meest weerzinwekkende paaseitjes die je je kunt voorstellen. Suikereitjes in roze, paars en groen. Eitjes met avocadovulling. Alle eitjes die niemand ooit koopt en daar waarschijnlijk nog van de vorige Pasen lagen, propte ze voor mijn ogen in een zakje. Denk je dat ik dan uit mijn vel spring en zeer verontwaardigd ‘Stop!’ roep? Niets van. Ik betaalde – veel te veel voor die viezigheid – en ging met die smerige eitjes naar huis. Mijn lief kwaad natuurlijk.’

‘Sindsdien heb ik me voorgenomen een beetje meer te zijn zoals in dat liedje van Baz Luhrmann, Everybody’s free (to wear sunscream). ‘Do one thing everyday that scares you’, zingt hij. Met die zin in mijn hoofd gaat het beter. Vergaderen in een stad die ik niet ken. Oké, ik ben bang en ja, ik zal rood aanlopen van mijn kruin tot in mijn decolleté. Ik zal hoogstwaarschijnlijk stotteren en niet weten wat te zeggen, maar ik doe het tenminste.’

Haar vingers glijden over haar gezicht en blijven dromerig op haar bovenlip hangen. Ze pulkt. Aan het velletje. Dat er niet is. ‘Op papier gaat het veel beter. Dan kan ik in stilte bezig zijn. Misschien is het dat wel: de stilte van het schrijven en het tekenen. Het besef dat mensen het pas achteraf zien en dat je zelf niet zichtbaar bent. Niemand die over je schouder meekijkt. Dan blokkeer ik helemaal. Ik volg nu rijlessen. Die instructeur naast mij: dat komt nooit goed. Het is voldoende dat hij zijn mond opendoet en ik val stil. Zeer vervelend. Zouden er rijinstructeurs voor doven bestaan? Misschien dat het in gebarentaal wel lukt.’

Ben je dan ook bang dat het nooit wat wordt met dat tekenen en dat schrijven?

Mouton: Zeker als er weer iemand op me afstapt om te vragen: ‘Wat doe jij nu eigenlijk? Tekenen of schrijven?’ Alsof een ‘en’ tussen die twee bezigheden ondenkbaar is. Mensen plaatsen je graag in een hokje met een duidelijk label, waarop dan netjes staat wie je bent en waar je vandaan komt, het liefst met een stip op een landkaart en een verspreidingszone. Ik bengel er blijkbaar ergens tussen. Op een literair festival ben ik de tekenaar van de hoop en als ze me dan met veel goede wil bij de schrijvers plaatsen, duikt er weer een categoriek probleem op. Schrijvers, dat zijn romanschrijvers, of columnisten, of dichters. Ik ben geen van de drie. Ik doe wat op een blog. En ik schrijf fictieve liefdesbrieven naar de auteur Ivo Victoria. Waarschijnlijk produceer ik ooit wel eens een boek waarbij mijn teksten in mijn tekeningen overvloeien. Wat dat dan weer is? Ondertussen begin ik van dat hermafrodiete trekje te houden. Ik omarm mijn tweeslachtigheid. Net als mijn voortdurende bevreemding. Het zijn organen die in mij zitten en ik ben niet van plan ze onmiddellijk te amputeren. Als ik denk dat het genoeg geweest is en normaliteit even mijn streefdoel wordt, overspoelt me een nog grotere golf van paniek. Wat moet ik dan doen? Een kantoorbaan? Poetsvrouw worden? Eindelijk eens Ikeameubelen kopen? En een deux-pièceske?

Het grappige is dat die netjes getrimde wereld met kort geschoren gazons en piekfijn uitgedoste kinderen wel in je tekeningen terugkomt.

Mouton: Oh, maar ik heb jaren naar Ikeameubels verlangd. Ons interieur thuis was een samenraapsel van spullen die niet bij elkaar pasten. We woonden in het oude centrum van een gehucht in de knieholte van Waasmunster. Aan de overkant van de steenweg woonden de kinderen van de nieuwe wijk. In huizen met lichte baksteen, automatische kantelpoorten en vaders die een elektrische snoeischaar hadden. Als kind wilde ik vooral normaal zijn. Ik wilde ook de Hitbox van Donna in ons cd-rek. Die meisjes waren toen al meer vrouw dan ik ooit zal zijn. Het verschil is dat ik toen nog kon hopen dat ik ooit het rijk van de echte vrouwen zou betreden. Ondertussen begin ik te beseffen dat kennis over seizoens-dekbedden, aardappelpuree en de nieuwste geur van Chanel niet aan mij besteed is. Mijn vrouwelijkheid zal nooit mijn grootste wapen zijn.

In een stukje over je jaren op Sint-Lucas schrijf je: hier proberen de docenten de meisjes te neuken. De vrouwelijkere meisjes vermoed ik?

Mouton: Er zijn heel veel dronken feesten op Sint-Lucas. Als je dronken wil worden, kun je maar beter naar de kunstschool gaan. Ik heb er zelfs een lief aan overgehouden. Een leeftijdsgenoot, welteverstaan. De eerste keer dat ik mebewust werd van seksuele spanningen tussen klasgenoten en docenten, was op mijn eerste kerstfeest op school. Ik vond kunstschool echt top. Supercool. Plots zag ik twee meisjes van achttien bij twee praktijkdocenten op schoot zitten. Wel euhm, dat waren behoorlijk oude venten. Het bracht me een beetje in de war.

Heeft kunstschool je veel bijgebracht?

Mouton: Oh ja, ik kan nu een pak beter tegen de drank. Neen, ik heb er vooral ontdekt wat ik niet wil. Schilderen, want daar heb ik het geduld niet voor. Olieverf is veel te traag. Als ik iets voel of iets denk, moet het húp op papier.

Jef met de sigaret

Je vader is beeldhouwer, je moeder heeft fotografie gestudeerd. Was creatief bezig zijn bij jullie thuis een morele plicht?

Mouton: Oh ja, als we niet tekenden of schilderden werden we gestraft. Langdurig, langzaam en pijnlijk.

(Een grijns en een glimp van de Eva die ze op papier is)

Neen, ben je gek? Ik ben natuurlijk enigszins genetisch bepaald. Het huis waarin ik opgroeide, was een creatief huis. Zo creatief dat ik me soms zelfs te normaal voelde. Nu nog denk ik: ‘Het wordt hoog tijd dat ik een zeer persoonlijke, lichtjes excentrieke kledingstijl ontwikkel.’ Dan sta ik weifelend voor mijn kleerkast en trek ik toch maar weer mijn trui van Garfield aan. Los daarvan, heb ik altijd gekribbeld. Zodra ik een potlood kon vastnemen, zat ik te tekenen of te schrijven. Zelfs toen ik nog geen letters kende. In de kleuterklas feliciteerden de juffen me altijd met mijn fijne motoriek. Ik wist niet eens dat ik een motor had, maar het klonk als een gigantisch compliment, dus ik was er fier op. Bij ons thuis waren er altijd wel genoeg potloden, scharen en plakband om me rustig te houden. Als ik had gegeten, kroop ik meestal op schoot bij mijn moeder, nam ik een blad en begon ik te tekenen. Vaak was dat dan een portret van mijn vader die aan de overkant van de tafel zat. Jef met de sigaret in zijn mond. Ik vind het vreemder om niet te tekenen dan om wel te tekenen. Ik denk eigenlijk dat ik teken zoals andere mensen kiekjes nemen. Foto’s neem ik nooit, maar ik heb wel mappen vol getekende herinneringen.

Ze trekt zo’n schriftje uit een stapel. ‘Tof schrift’ staat er netjes onderlijnd op en daaronder een sticker van een dinosaurus.

‘In het vierde leerjaar kregen we dit. Om verhalen in te schrijven, gedichten, dingen die je wilde onthouden . Ik was het type strever dat het schriftje in minder dan geen tijd vol wilde en dus pende ik het ene gedicht na het andere erin neer. Met een bijpassende tekening. Van het genre: ‘Mijn oma had zo veel pit, ze kroop in de kolenkit.’ Pure bladvulling. Als het maar rijmde. Toen dat schriftje vol was, ben ik gestopt met schrijven. Zo bezeten was ik nu ook weer niet. Er zijn periodes geweest waarin ik heel weinig tekende of schreef en dat de Spice Girls veel belangrijker waren. Er zijn ook periodes geweest waarin ik mezelf een geniaal supertalent vond. Dat was vooral toen ik niet naar de tekenschool ging. Tussen mijn twaalfde en zestiende ben ik behoorlijk de mist in gegaan. Ik zat constant elfjes te tekenen en schreef er de vreselijkste gedichten bij. Dat dichten heb ik trouwens veel te lang gedaan. Sinds ik mijn blog heb en korte stukjes schrijf, lukt het me ook niet meer om een gedicht te schrijven. Dat komt heel snel stroef en gekunsteld over. Vrienden schrijven op tien minuten een gedicht en krijgen daar dan 100 euro voor. Bij mij duurt het allemaal wat langer.

Het lijken anders heel snel, spits en kort geformuleerde gedachten. Een beetje zoals propjes die uit een blaaspijp schieten.

Mouton: Om vijfhonderd woorden op papier te zetten, heb ik een dag nodig. Sommige schrijvers razen maar door en schaven dat achteraf bij. Ik wil dat het onmiddellijk klopt. Soms verschuif ik eens een paragraaf of schrap ik een woord te veel, maar als het af is, is het af. Als ik het een jaar later opnieuw lees, zal ik waarschijnlijk wel denken: ‘Nou, nou, dat was wat knullig.’ Dat moet ook. Dat heet: jezelf verbeteren. Vroeger kon ik daar absoluut niet tegen.Ik vond het meer dan voldoende om een ideete hebben. De uitwerking hoefde niet. Waarschijnlijk omdat ik bang was dat het niet perfect of meesterlijk zou zijn. Intussen heb ik me erbij neergelegd dat ik geen Hugo Claus ben. Ik moet vooral mezelf nu en dan kunnen luchten, het ventiel opendraaien. Als mensen dat graag lezen: fijn. En als ze het niet willen lezen: spijtig, maar ik doe voort.

Ook als je er geen geld mee verdient?

Mouton: Er zal altijd wel een of andere stomme baan zijn waarvoor zelfs ik geschikt ben, niet? Ik hoop halftijds werk te vinden om dan halftijds de vrijheid te hebben om te doen wat ik wil: een boek maken. Als ik daarvoor in een schoenenwinkel moet werken, prima. Ik zal me absoluut ongemakkelijk voelen als ik weer eens een oude vrouwenvoet te hard in een ergonomische schoen prop, maar ik denk ook dat er de heerlijkste verhalen voor het rapen liggen. Verleden jaar heb ik zes weken als suppoost gewerkt in een galerie voor kunst die zo hedendaags is dat niemand ze begrijpt. De suppoost die normaal in de kleine ruimte zat, stelde nu zelf tentoon en vroeg of ik zijn baan wilde overnemen. Geen probleem. Tot ik die tentoonstelling zag. Nu ja, tentoonstelling. Er hing niets. Het was een hagelwitte ruimte, zonder ramen, met enkel een paar TL-lampen en ik als vreemd voorwerp op mijn stoel. Soms stak er eens een verdwaalde bezoeker zijn hoofd om de deur om dat zeer snel terug te trekken. De eerste dagen werd ik daar triestig van, daarna borrelde er een bijna destructieve woede in mij op en op het einde was ik paranoïde. ‘Dit is geen kunstwerk. Dit is een wetenschappelijk experiment. En ik ben de menselijke rat van dienst.’ Toen die kunstenaar op een dag met wat vrienden langskwam om zijn installatie te tonen, wilde ik hem keihard op zijn gezicht timmeren onder het scanderen van ‘Dit is zooo slecht!’. Ik heb me ingehouden. Maar hoe hondsvervelend die dagen ook waren, het is schitterend materiaal om iets mee te doen.

Virtuele woede

‘Nou ja, dat huilen, dat ben ik een beetje afgeleerd. In plaats daarvan laat ik de borden dramatisch in de wasbak kletteren’, schrijf je op je blog.

Mouton: Ik was zo’n verschrikkelijke bleiter dat ik wel iets anders moest vinden om mijn onmacht en mijn moeilijk hanteerbare emoties te uiten. Een slechte jury? Ik begon te huilen. Een goede jury? Ik begon te huilen. Ik moest nog maar de suggestie van stress voelen, of ik voelde de tranen in mijn ogen prikken. Alsof ik in een permanent stadium van menopauze zat. Nu ben ik vaker gewoon woest. Ik stamp eens goed tegen de salontafel, gooi een glas kapot en voilà, ik voel me helemaal opgelucht. Mijn lief is meestal zo begrijpend me na zo’n uitbarsting heel stilletjes de stoffer en het blik toe te schuiven.

Op je blog besluit je nooit meer lid te worden van een Facebookgroep omdat ze ons ‘een vals gevoel van verbondenheid en macht geven’. In stilte verlang je naar een goede, oude betoging. Kan de wereld je ook zo kwaad maken?

Mouton: Waarom zijn wij niet vaker collectief en openlijk kwaad? Ik mis soms die kwaadheid bij de mensen. Iedereen is zo op zichzelf gericht. Ik ook, hoor. Mijn stukjes en mijn tekeningen zijn niets anders dan egoïstische spielereien. Bezigheid. Ik hoop wel vaker op dat collectieve, niet-virtuele protest. Wat kan BHV me schelen, als ik hier steeds meer daklozen in de stad zie? We weten alles van de wereld op elk moment van de dag, maar het raakt ons amper en dus weten we eigenlijk helemaal niets. We zijn zo gewend aan die berichtenstroom dat informatie een soort entertainment is geworden. En om de tijd te doden, kopen we ons een breuk in een shoppingcenter.

Ze glimlacht.

‘Boulemie en obesitas zijn echt de ziekten van deze tijd. Niet alleen eten we te veel, we proppen onze huizen ook nog eens vol met spullen die we niet nodig hebben. Zelfs onze interieurs moeten nu en dan eens goed kotsen om de indigestie te voorkomen. Na weer een rit naar de Ikea, kieperen we het gerief van verleden jaar er langs de achterdeur weer uit. Mijn geheime verlangen naar Ikea ben ik al lang kwijt. Ik vind veel liever dan te kopen. De voldoening van een mooie vondst is zo veel groter dan het genot van een duur object.’

Heb je het?

Ze kijkt me aan alsof het biologische sap dat ik braafjes opdronk er langs mijn oren uitspuit.

‘Wat heb ik?’

Het velletje aan je bovenlip?

Ze lacht.

‘Er is geen velletje. Nooit geweest.’

Volgende week: Dimitri & NicolAs Karakatsanis

tekst Tine Hens / Foto’s Jurgen Rogiers

‘Ik begin van mijn hermafrodiete trekje te houden.’

‘Ik vond kunstschool echt top. Ik kan nu veel beter tegen de drank.’

‘Ik heb me erbij neergelegd dat ik geen Hugo Claus ben.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content