‘IK BEN DE WANDELENDE TEGENSTRIJDIGHEID’

Als chemisch mengsel zou Sam De Bruyn (23) van het explosieve type zijn, een emulsie van onmogelijke ingrediënten. Een lik Lady Gaga, een snuif elektro en een toef poëzie. Als hij al een boodschap heeft, dan wel dat hij er geen wil hebben. Of toch, houd je geest open. ‘Geef het onbekende op z’n minst een kans.’ Als ze al geloven dan is het in het mysterie en in zichzelf. Niemand zit op hen te wachten en net daarom doen ze het. Een zomer lang portretteren wij jong en opgemerkt talent. Een dichtende zangeres, een reclamemaker met humor, een radioman zonder grote boodschap, een tekenares die schrijft, een broederpaar in de film en een stand-upcomedian die ook iets te vertellen heeft.

Sommige eerste keren zijn er om te onthouden, andere om zo snel mogelijk te vergeten. De eerste keer dat ik Sam De Bruyn hoorde, moest ik aan meringue denken, het mierzoete gebak. Licht, schuimig en een tikje naïef. Om maar te zeggen: ik houd niet zo van meringue. Het is een gebak van de overdrijving. Het was dat superlatief te veel, vermoed ik. Of het enthousiasme dat soms net iets te luid als opgeklopt eiwit klonk. De wereld als een schitterend spiegelpaleis en Sam De Bruyn als uitbater van de tent. Of neen, kaartjesverkoper, want toen was hij nog de sidekick van Siska Schoeters. Om het over kansen te hebben, ik heb hem er veel gegeven. En toen, met zijn eigen programma, werd het ineens een heel stuk beter.

‘Dolle pret hadden we. Het was er soms wat over, ja’, grijnst hij nu. ‘Ik begrijp heel goed dat mensen aan mij moesten wennen. Ik moest ook aan mezelf wennen. Het fijne aan Studio Brussel is dat je het nu en dan eens flink mag verknallen. Je krijgt de tijd om jezelf te leren zijn in plaats van een slechte kloon van een andere presentator. Dat is niet evident, want op de radio zijn de meeste mensen vooral niet zichzelf. Die eerste keren heb je nauwelijks enig besef van waarmee je bezig bent. Het is een bliksemschicht in je hoofd. En een stormwind. Je stapt op een trein en opgefokt door de adrenaline gier je door en door. Ik besefte vaag: ‘Sam, dimmen, dit is te veel.’ Maar het is heel moeilijk om ineens gas terug te nemen. Je denkt dat het wel meevalt en dat het voor iedereen even dolletjes is als voor jou. Tot iemand je een week later vriendelijk voorstelt samen naar de uitzending te luisteren. ‘Gewoon luisteren, ik zal niets zeggen.’ Na vijf minuten zink je door de grond van schaamte. Het enige wat je hoort, is jij die vooral heel hard op die en die probeert te lijken. Dat imitatiegedrag moet eruit groeien.’

Gewoon jezelf zijn, dat kan toch niet zo moeilijk zijn?

Sam De Bruyn: Dat dacht ik ook, tot er een microfoon voor mijn neus stond. Het gekke is dat het ook mijn belangrijkste opdracht was tijdens mijn opleiding aan het Herman Teirlinck Instituut. Ik studeerde Woordkunst, maar bij de theateropdrachten kreeg ik constant te horen dat ik mezelf moest durven te zijn. Blijkbaar was ik altijd een of ander typetje aan het spelen. Eigenlijk wilde ik vooral de crowd pleaser zijn. Zolang de mensen lachten, was het voor mij goed. Niet voor de leraren. Drie jaar lang heb ik geworsteld om op een podium mezelf te zijn. Toen het me eindelijk lukte, dacht ik: ‘Ik ben er. Vanaf nu ben ik in alle omstandigheden mezelf.’ Tot ik voor de radio begon te werken en ik weer van nul moest beginnen. In plaats van rustig mezelf te zijn, hing ik de lastige kerel uit.

Verliefd op Van de Veire

Iedere presentator moet zijn grote voorbeeld verbannen. Bij Sam was dat Peter Van de Veire. Ook al had hij tot voor een paar jaar nog nooit van hem gehoord. Op radiovlak was Sam een volledige maagd. Thuis luisterden ze al eens naar Radio 1, toch zolang er gesproken werd. Klonk er muziek, dan ging de radio stiller. ‘Dit jaar hebben we een kanjer voor jullie aan de haak geslagen’, zeiden ze op het Herman Teirlinck Instituut. De afdeling Woordkunst was benieuwd. In de hoofden klonk tromgeroffel. ‘Peter Van de Veire.’ De studenten reageerden niet zomaar enthousiast, ze gingen door het dak. Behalve Sam. Hij dacht dat hij de naam verkeerd begrepen had. Dat moest wel, want hij had geen flauw idee waarom de anderen zo opgewonden deden. Maar hij begreep wel vaker dingen niet op die school. ‘Ik heb dan toch maar eens naar zijn show geluisterd – hij presenteerde toen nog de ochtend op Studio Brussel – en ben als een blok voor hem gevallen. Als dat radio maken was, dan wist ik wat ik vanaf nu wilde doen. Er leek zo veel mogelijk op de radio wat elders niet kon. Je kon er creativiteit, gekte en waanzin insteken en het mooiste was: de mensen gingen erin mee. Die ochtend ben ik verliefd geworden.’

Jij wilde Peter Van de Veire zijn?

De Bruyn: Absoluut. Hij was de God van Studio Brussel. Ik wilde het doen zoals hij. Dat is niet onlogisch. Het belangrijkste is dat je niet in die bewondering blijft steken. In het begin hoor je bij elke radiomaker wie zijn grote voorbeeld is. Om door te groeien en zelf goed te worden, moet je dat loslaten en proberen te vergeten. Van de Veire heeft wel op veel vlakken mijn ogen geopend. Plots begon er van alles te klikken en te tollen in mijn hersenen. Voor het eerst in mijn leven besloot ik: en nu gaan we ons amuseren. Al de artistieke ballast buiten.

Sleurde je dan zo veel artistieke ballast met je mee?

De Bruyn: Ballast tout court, eigenlijk. Ik was niet bepaald een zorgeloze puber. Ik studeerde geen Woord om iets in de media te doen, zoals dat dan heet. Neen, ik wilde op het theater staan en zware, moeilijke teksten brengen. Hoe donkerder, hoe beter. Ik heb altijd een vreemde nostalgie in mij gehad: een dromerig verlangen naar andere tijden toen het allemaal nog in orde was. Vraag me niet waar het vandaan kwam. Ik genoot van alles dat rook naar lijden en hartzeer. Op tv keek ik liever naar zwaarmoedige probleemfilms dan naar frisse komedies. Ik kon me ook met alle ellende van de wereld vereenzelvigen. Een alleenstaande moeder van veertig jaar? Ik begreep dat helemaal. Haar pijn was mijn pijn. Ik denk dat ik net iets te graag een kunstenaar wilde zijn. En bij een kunstenaar hoort nu eenmaal diepe, diepe pijn. Niet dat ik daarmee te koop liep. Geen van mijn vrienden zag mij als de droevige, eenzame denker, maar ik voelde me wel zo. Ik had ook een gigantisch slaapprobleem. Dat was evenmin bevorderlijk voor de gemoedsrust.

In de naam van de vader

Het was een tijd waarin De Bruyn enigszins bizarre fascinaties koesterde. De dood in al zijn melancholische en droefgeestige aspecten, bijvoorbeeld. ‘Alles wat ik schreef, eindigde in de dood. Het is pas veranderd toen ik echt met de dood geconfronteerd werd. Na de begrafenis van een familielid is die vreemde artistieke obsessie verdwenen. Misschien omdat ik toen zag dat er weinig romantisch is aan sterven?’

Ook het lijden van Jezus Christus stond hem wel aan. ‘Ik vind de bijbel nog steeds een schitterend boek. Het lijden, en daar de schoonheid van inzien. Geloof boeit me sowieso. Het idee van naastenliefde overstijgt bijvoorbeeld alle andere politieke idealen. Naastenliefde, meer moet dat niet zijn. Al erger ik me wel dood aan de hele organisatorische structuur van zo’n geloof. Met de kerk heb ik niets, maar ik kan me ook niet bekeren tot het puur rationeel beleven van dit leven. Geloof – hoe je het ook inkleurt – is toch een verrijking. Mijn ouders waren hierin complete tegenpolen. Mijn moeder kwam uit een zeer strenge katholieke familie, mijn vader was de vleesgeworden antichrist. Hij spuwde op alles wat geloof was.’

‘Ik heb altijd tussen die twee opvattingen geschipperd. Op mijn twaalfde heb ik heel bewust besloten mijn plechtige communie niet te doen. Tot grote ontgoocheling van mijn moeder, die nog geprobeerd heeft mij te verleiden met de cadeaus die ik allemaal zou krijgen. In een dorp als Sint-Brixius-Rode en in de ruime familie was dat toch een klein schandaal. Ik ben nog steeds trots dat ik toen mijn been heb stijf gehouden, maar ik deel niet het diepe antigeloof van mijn vader. Ik heb iets meer nodig dan de kille, wetenschappelijk bepaalde realiteit. Daarom heb ik zo lang poëzie gelezen. Ik hoopte op meer in het leven.’ Hij grinnikt. ‘Nu zal ik sneller een beetje op de Playstation spelen.’

Waar droomde je van: wilde je schrijven, acteren, mensen ambeteren?

De Bruyn: Ik wilde voor anderen schrijven. Hoewel ik aan woordkunst begon om zelf op het podium te staan, ontdekte ik gaandeweg dat ik veel liever naast dat podium stond en theaterteksten schreef. Ook daar ben ik echter mee gestopt. Al moet ik toegeven dat het verlangen blijft sluimeren. Voorlopig ontbreekt me de tijd om er iets mee te doen. Hetzelfde met de piano, die staat hier te verstoffen.

Plots was je in je hoofd kunstenaar af. Hoe kwam dat?

De Bruyn: Ik was het beu: dat alternatieve gedoe en dat voortdurend proberen zo artistiek mogelijk te zijn. Ik zat op een school vol mensen die kunstenaars wilden zijn, maar van wie er maar weinig het echt waren. Nachtenlang werd er op café doorgeboomd over de belabberde toestand van het hedendaagse theater en hoe wij het zouden veranderen, verbeteren en heruitvinden. Elke dag opnieuw. En niemand die er daadwerkelijk iets aan deed. Het was praat, praat, praat. Alles werd ontleed, gedissecteerd en be- of veroordeeld. Al naargelang. Op een gegeven moment kwam dat zo mijn strot uit. Ik herinner me nog dat iemand voor de zoveelste keer zei: ‘Oh neen, weer dat nummer van Justin Timberlake. Ik kan dat kaknummer niet meer horen.’ Ik ben recht-gestaan. ‘Ik vind dat een geweldig nummer.’ Het was even stil rond de tafel, maar ik voelde me bevrijd. ‘En weet je wat?’, ging ik verder. ‘Ik kijk ook eens graag naar een actiefilm. Het hoeft niet altijd Almodóvar te zijn.’ Ik had er genoeg van, van dat wereldje waar de regels van wat goed en slecht was veel te duidelijk getrokken waren. Na drie jaar ben ik er vertrokken. Ik ben naar Gent verhuisd om psychologie te studeren.

Psychologie? Zat daar een logica achter of viel het boek met studierichtingen toevallig op die bladzijde open?

De Bruyn: Dat was wel degelijk een zeer bewuste keuze. Na drie jaar kunstige kak wilde ik het eindelijk eens wetenschappelijk bekijken. Ik was veel met literatuur en poëzie bezig en dat zijn toch vooral pogingen om op een artistiek verantwoorde manier het menselijke brein door te lichten. Psychologie is daar de wetenschappelijke variant van. Heel droog. Zonder zever. Sindsdien heb ik nog amper een boek gelezen. Ik mis het soms enorm, maar ik ben even blij dat ik nu een veel ruimere blik op de wereld heb. Toleranter, ook. Want al die kunstenaars mogen dan linkse rakkers zijn, hun vooroordelen zijn minstens even robuust als aan de rechterzijde. Nu, die psychologie heeft verder niet zo veel te betekenen gehad. Twee maanden later werkte ik voor Studio Brussel.

Voor je eindwerk Woordkunst trok je naar Salamanca op zoek naar de enige echte liefde van je moeder. Je maakte er de bekroonde radioreportage ‘Todo Sobre mi Madre’ over. Was dat ook een psychologisch experiment?

De Bruyn: Het was mijn laatste stuiptrekking als tobbende, in zichzelf gekeerde puber. Ik heb zo weinig met mijn ouders gemeen dat het bijna verdacht is. Ik heb een enorme manifestatiedrang. Ik wil gehoord en gezien worden, vandaar mijn keuze om na Grieks-Wiskunde in het middelbaar Woordkunst te studeren. Voor mijn ouders was dat onbegrijpelijk. Muziek, nog zoiets. Het is een van de belangrijkste zaken in mijn leven. Mijn ouders hadden – met uitzondering van wat klassiek – nul komma nul interesse in muziek. Er stond een dertigtal cd’s in de kast, waarvan de helft nog in de cadeauverpakking zat. En dan zijn er de uiterlijke verschillen. Mijn vader is bijvoorbeeld bleker dan een wit blad papier, ik ben duidelijk een mediterraan type. Bovendien waren mijn ouders en ik karakterieel niet bijzonder compatibel. Kortom, ik heb me wel vaker afgevraagd of ik niet geadopteerd was. Tot ik op een dag met mijn moeder en haar nieuwe man op restaurant zat en zij in een hevige discussie uitriep: ‘De enige man van wie ik ooit gehouden heb, woont in Spanje.’ En dat was dat. Ze wilde er niets meer over zeggen. Om de een of andere mysterieuze – maar vooral puberale – reden vond ik dat ik die man moest zoeken. Als dat de enige man was van wie mijn moeder had gehouden, dan wilde ik hem leren kennen.

En heb je hem gevonden?

De Bruyn: Neen. Ik weet dat hij Roberto heet, dat hij apotheker is en dat hij naar Madrid is verhuisd. Verder ben ik niet geraakt: het geld en de tijd waren op. Mijn moeder vond het trouwens absoluut niet kunnen waarmee ik bezig was. Al loste ze toch nu en dan wat informatie. Alsof ze stilletjes hoopte dat ik dat spook uit haar verleden opdook. Het is typisch voor mijn moeder. Ik kijk heel erg naar haar op, ze is mijn godin, maar ze zal sneller voor haar verstand kiezen dan voor haar hart. Negatieve gevoelens of dingen die niet stroken met wat algemeen aanvaard wordt, stop je volgens haar beter in de doofpot. Ook ik heb dat lang gedaan. Voor de buitenwereld was ik de vrolijke jongen, terwijl in mij duizend onverenigbare emoties woedden. Ik deelde dat niet, maar ik was wel degene bij wie iedereen met zijn problemen aanklopte. Zelf loste ik niets over mijn onzekerheden en twijfels. Ik wilde daar niemand mee lastigvallen.

In ‘Sound of Sam’, je eigen universum op de radio, kies je ook heel duidelijk voor het lichte en het leuke. Hoe zorg je ervoor dat zo veel positiviteit niet oppervlakkig wordt?

De Bruyn: De vraag is of de luisteraar absoluut naar diepgang snakt. Op dit moment wil ik vooral mezelf en de luisteraar amuseren. Als ze entertainment willen, dan bied ik hen dat graag aan. Hetzelfde geldt als ik op fuiven draai. Ik wil dat de mensen een fijn feestje hebben, dankzij mij. Meer moet je daar niet achter zoeken.

Ik doe toch een poging. Door de breedheid van je muzikale smaak te etaleren, hoop je de enge hokjes en heilige huisjes van de cultureel correcte mens te doorbreken?

De Bruyn: Oké, als ik al een boodschap heb, dan die van de absolute openheid. Verruim je blik, dat is alles wat ik verlang. Ik zeg niet dat iedereen Lady Gaga goed moet vinden, maar je moet ze wel een kans geven. Ik krijg de kriebels van dat elitaire gedrag waarbij je iets slecht moet vinden omdat een onkritische massa het goed vindt. Ja, Lady Gaga doet wat Madonna voor haar deed. En dan? Kan – of neen: mag – je er dan niet meer van genieten?

Thuis was er nauwelijks muziek, vertelde je. Wie of wat heeft bij jou dan de liefde opgewekt?

De Bruyn: Oasis. Ik zat in de lagere school en net als iedereen luisterde ik naar boysbands à la Get Ready en Backstreet Boys. Ik verjaarde en mijn beste vriend, Pieter-Jan – die nu bij Willow zingt – stopte me een cadeautje toe. ‘Hier moet je eens naar luisteren.’ Het was Oasis en ik was verkocht. Het was ons stille verzet tegen al dat plastic van die boysbands. Wij luisterden vanaf toen enkel naar echte muziek, met echte instrumenten, en met teksten over het echte leven. Natuurlijk droomde ik ervan zelf in een band te spelen. Het is me echter snel duidelijk geworden dat ik daarvoor niet het nodige talent had.

Was je onmiddellijk benieuwd naar alle soorten en stijlen van muziek?

De Bruyn: Oh neen, wij waren absoluut sectair. De voorwaarde voor goede muziek was heel strikt: geen beats, veel gitaren, drums en teksten met een boodschap. Het moest over iets gaan. Ik wilde mezelf herkennen in de teksten. De misbegrepen poëet, de kunstenaar van de pijn. Al kenden we ook stiekem, verborgen genot. Sash was mijn eerste verboden vrucht. Ik vond dat echt toffe muziek, tegelijk wist ik: dat mag niet. Sash was te commercieel om tof te zijn, en wij waren alternatief, toch? Op Herman Teirlinck werd dat nog enger. Daar golden de pure singer-songwriters als het summum van de muziek. Man, ben ik blij dat ik dat achter me heb.

Voor ‘Sound of Sam’ krijg je muzikaal carte blanche. Je mag het hebben over alles wat jij geweldig vindt. Eigenlijk ben je waar je altijd wilde zijn en je bent nog geen dertig. Wat nu?

De Bruyn: Dat is misschien wel de meest beangstigende gedachte. Als je me vijf jaar geleden had gevraagd: wat is je droom? Dan had ik zeker en vast geantwoord: een programma waarin ik mijn liefde voor muziek kan koppelen aan al het andere waarmee ik graag bezig ben. Mode, gadgets, trends, computerstuff. En kijk, het is precies wat ik doe en blijkbaar slaat het aan. Gelukkig is het programma nog verre van perfect. Zoals het in mijn hoofd zit, is het de beste show van de wereld. Maar daarvoor hebben we op dit moment te weinig tijd. In tegenstelling tot wat sommige mensen denken, zit er geen gigantisch leger aan redacteurs achter elk programma. Het zijn er wat minder, waardoor de weg naar perfectie trager gaat dan je vooraf had gehoopt.

Ondertussen treed je ook op als Samtex. Wat moet ik me daarbij voorstellen?

De Bruyn: Loeiharde elektro. Heel trashy, heel vuil. Als Sam De Bruyn draaide ik op scouts- en studentenfuiven een breed genre, zoals dat van de compilatiecd’s van Studio Brussel. Met Samtex ga ik voor het hardere, elektronische geweld. Het is de muziek waarop ik zelf uit mijn dak ga.

Nog een aspect van je persoonlijkheid?

De Bruyn: Ik ben de wandelende tegenstrijdigheid. Vroeger was dat nog extremer. Overdag was ik Sam die naar rock luisterde en ’s nachts trok ik een heel ander register open. Overdag de kunstzinnige aap, ’s avonds de glamqueen. Ook qua kleding. Ik herinner me een feestje waarop ik een knalblauwe, blinkende skinny broek aan had, puntige, groen-blauw geblokte schoenen en een fuchsia vestje met gouden pinnen. Een echte topoutfit. Dat vonden vier gasten op straat blijkbaar ook. Ik ben behoorlijk beschonken naar huis gewankeld en ben prompt in elkaar geslagen. Mijn neus gebroken en mijn oogkas verbrijzeld. Het is het moment waarop ik besloten heb Antwerpen te verlaten.

Ze vielen je aan omdat je homo was?

De Bruyn: Dat vond ik het moeilijkste om te verwerken. Die gasten kenden me niet. Het was voldoende voor hen om mij te zien om zo veel haat te voelen dat ze me in elkaar ramden. Ik wilde en kon niet geloven dat die haat bestond. Het is een vreselijk gevoel: gehaat worden om wie je bent. In Antwerpen hing dat wel vaker in de lucht. Er wonen waarschijnlijk de meeste homo’s van België en tegelijk is de haat er ook het grootst. Een beetje te dicht tegen elkaar aan over de Meir wandelen en de scheldwoorden vlogen je naar het hoofd. Hier in Gent kijken ze nauwelijks op als je hand in hand loopt. Maar zoenen op straat, neen, dat zal ik nooit meer doen. Het is het risico van een mep in je gezicht niet waard. Ook als ze me naroepen – de werkmannen hier in de straat vinden dat iedere ochtend weer grappig – moet ik me heel hard inhouden om niet terug te schelden. Ik doe het niet omdat het niets verandert en je jezelf waarschijnlijk nog meer in de hoek duwt, maar het doet me wel steigeren. Is het echt nodig om iedere ochtend ‘Hé janet!’ te gillen? Ik roep dat ook, maar nooit om een homo te kleineren.

Heeft je roep om openheid ook te maken met een roep om verdraagzaamheid?

De Bruyn: Ik predik mijn homoseksualiteit niet. Ik maak er geen geheim van, maar ik zal er niet voor strijden. Als ik de vraag krijg om peter te worden van die of die homovereniging, zeg ik neen. Ik geloof daar niet in: homo’s samen in een club. Je wil gelijke rechten en dan ga je je toch weer afzonderen? Voor mij is homoseksualiteit iets gewoons en niets bijzonders. Het zijn de fijnste mails die ik van jonge gasten krijg: dank je om het gewoon te maken. Graag gedaan.

Wat doet aandacht met je?

De Bruyn: Dat is heel dubbel. In het begin was ik zeer gevleid, maar er is een duidelijke keerzijde. Als ik uitga, moet ik al eens oppassen wat ik doe. Ladderzat op een tafel staan dansen, is niet langer een goed idee. Bovendien is het ook vreemd om te merken dat een groep mensen je sowieso een loser vindt omdat je een beetje bekendheid geniet. Wat hen betreft, mag je alleen al daarom keihard branden in de hel. Ze zijn ook niet te beroerd om je dat openlijk in je gezicht te gooien. Om eerlijk te zijn: dat doet pijn. Ik ben niet de kerel met het grootste zelfvertrouwen van de planeet. Ik ben een twijfelaar. Constant. Dus ja, als mensen vinden dat ze hun gal over mij mogen uitstorten, dan verschrompel ik vanbinnen een klein beetje. Al zal ik dat niet laten merken. Nooit. Focus

Volgende week: EVA MOUTON

tekst Tine Hens / Foto’s Jurgen Rogiers

‘Gewoon jezelf zijn, kan niet moeilijk zijn, dacht ik. Tot er een microfoon voor je neus staat.’

‘Ik wilde niet geloven dat die homohaat bestond. Het is een vreselijk gevoel: gehaat worden om wie je bent.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content