Recente (schandaal)biografieën van filmlegenden lezen als epische tabloids. Van sappige rozenknoppen, medische hellevaarten en een scabreus Sneeuwwitje.

Brando Unzipped

Darwin Porter (Nederlandse vertaling: ‘Marlon Brando. Met de billen bloot’; Houtekiet)

Wie? Als de animale bruut Stanley Kowalski uit A Streetcar Named Desire zette Marlon Brando (1924-2004) in 1947 de toneelwereld in vuur en vlam. Zijn sexy rebel was grof, ongemanierd, geraakte moeilijk uit zijn woorden. Maar met zijn sterk lichamelijke vertolking en verschijning in een vuil, strak T-shirt en een nauwsluitende spijkerbroek, bracht hij Broadway in vervoering. Later exporteerde Brando het psychologische naturalisme van de method acting (je eigen emoties gebruiken om verborgen gevoeligheden te uiten) naar Hollywood, waar hij samen met James Dean en Montgomery Clift de stijl van acteren voorgoed veranderde.

In een latere fase van zijn carrière groeide de grote mompelaar ook uit tot de grote kameleon die zijn persoonlijkheid en fysiek volledig liet opgaan in zijn diverse en uiteenlopende personages, die hij als een beeldhouwer boetseerde.

Onthullingen? Waar haalde Brando in godsnaam de tijd en de energie vandaan om ook nog te acteren, vraag je je af bij het lezen van deze 700 pagina’s dikke turf, waarin roddeltante Darwin Porter beduidend minder woorden vuilmaakt aan Brando’s schitterende prestaties dan aan de niet te stillen biseksuele honger van Mr. ‘I can’t keep my pants up’.

Kennelijk was Brando niet alleen een beest op het podium. ‘Hij gebruikte zijn portrettering van Stanley Kowalski als een excuus om zoveel mogelijk truckdrivers op te pikken en te pijpen. Dat is de manier waarop hij zichzelf met het zaad van Stanley bezielde,’ schreef een getuige. Een andere beweert dat hij er een harem van mannen en vrouwen op na hield. ‘Het was niet ongewoon dat hij de ene nacht met een teef rampetampte en de volgende nacht geneukt werd door een of andere rouwdouw op een motorfiets.’

Brando Unzipped leest dan ook minder als een biografie dan als een waslijst van Marlons veroveringen. Nu eens is de opsomming lyrisch obsceen (Tennessee Williams versierde Marlon tijdens een strandwandeling en zei daarover: ‘Ik ben erin geslaagd twee offergaven van dit magnifieke apparaat te krijgen voor ik de schat uit mijn mond verwijderde’). Maar veelal lijkt het meer op een inventaris, zoals bij het afdreunen van de vele beroemdheden die Brando na de voorstelling van A Streetcar Named Desire in zijn kleedkamer kwamen verleiden. De auteur lardeert zijn lijstjes wel met pikante details over de sekspraktijken van Brando’s scharrels (Nancy Davis – later Reagan – was oraal heel onderlegd, Ingrid Bergman zou het met deurknoppen doen, terwijl James Dean bij voorkeur met de vuist geneukt wilde worden) en hij maakt er een sport van om zelfs de meest verstokte hetero’s gelijkslachtige faux pas toe te dichten, zoals Roger Vadim die John F. Kennedy op fellatio zou hebben getrakteerd (Of was het andersom? Aangezien het boek geen index heeft, zal ik wel nooit weten hoe de vork precies in de steel zat). Zelfs Humphrey Bogart stelde Brando half schertsend voor ‘dat hij één keertje met zijn sappige rozenknop mocht spelen’. Nog volgens Porter werd Marlon als kleine jongen door zijn moeder misbruikt en zou hij zijn hele leven de incestueuze wens koesteren om haar te onteren.

Must read? Porter noemt de in 1994 verschenen memoires van Brando, waarin de acteur een einde maakte aan de stroom van geruchten die al zo lang over hem de ronde deden, onbetrouwbaar. Zal wel, maar wat gedacht van zijn ‘ontmaskering’ (zijn eigen woorden), een opeenstapeling van horen zeggen, vage herinneringen en dubieuze getuigenissen zonder enige serieuze bronvermelding. Bovendien valt het boek in herhaling, is het lukraak opgebouwd en gaan de tabloidlitanieën niet verder dan de jaren 50. Porter raast in sneltreinvaart door de rest van leven en werk van Brando; belangrijke titels als The Godfather en Last Tango in Paris worden afgehaspeld in enkele luttele paragrafen. Kennelijk hield het roddelcircuit waarvan Porter zich bedient, plotseling op te bestaan. Tenzij Brando vanaf 1960 radicaal van koers veranderde en zijn broek aanhield.

Nee, dan toch liever, ondanks de zelfcensuur, Brando. De Autobiografie (De Kern).

JAMES Stewart: A Biography

Marc Eliot (Harmony)

Wie? ‘Probably the best actor who’s ever hit the screen’, zei Frank Capra over de acteur uit enkele van zijn grootste hits ( Mr. Smith Goes to Washington, 1939; It’s a Wonderful Life, 1946). Met zijn slungelachtige verschijning en langzame manier van praten incarneerde James Stewart (1908-1997) als geen ander de bescheiden en schuchtere country boy. In de jaren 50 verkenden Alfred Hitchcock (in Rear Window en Vertigo) en Anthony Mann (in een onovertroffen cyclus klassieke westerns) de neurotische schaduwzijde van de acteur die de verpersoonlijking werd van een idealistisch Amerika van rechtschapenheid, integriteit en onbaatzuchtigheid.

Onthullingen? Marc Eliot, die in Hollywood’s Dark Prince Walt Disney van zijn voetstuk stootte, heeft het heel wat moeilijker om het blazoen van deze door iedereen geadoreerde all-American hero te bezoedelen. Er zijn speculaties over jeugdzondes met jonge starlets, hij zou op aandringen van MGM een bordeel bezocht hebben, Cary Grant was een tijdje verliefd op hem en op latere leeftijd was hij somber en gedesillusioneerd. That’s it. Tenzij u van uw stoel valt bij het vernemen (op pagina 21) dat ook de jonge Jimmy wel eens placht te masturberen.

Must Read? Ondanks de onderhoudende anekdotes over het filmvak en de gedetailleerde informatie over zijn ervaringen als piloot van een B-24 tijdens WO II, heeft dit boek niet veel te bieden. Eliots poging om Stewarts gedachten te lezen (met te veel ‘Jimmy was thinking’-zinnen) is irriterend en het overzicht van zijn bijna honderd films bevat heel wat lacunes (zo wordt The Far Country, een van zijn essen-tiële Anthony Mannwesterns, niet eens vernoemd). Wil je meer te weten komen over de betekenis van Stewart in de Amerikaanse film, lees dan James Stewart: Leading Man van Jonathan Coe (Bloomsbury Publishing).

Kate: the Woman Who Was Katharine Hepburn

William J. Mann (Faber & Faber)

Wie? De gevierde Katharine Hepburn (1907-2003) die vier Oscars won (een record) wordt door velen beschouwd als een van de beste actrices en sterkste persoonlijkheden uit de filmgeschiedenis.

Onthullingen? Haar oudere broer Tom, met wie ze als jonge tomboy ravotte en die op zijn vijftiende overleed, pleegde waarschijnlijk zelfmoord.

De androgyne seksualiteit die Hepburn vaak in haar rollen projecteerde (het meest frappant in George Cukors Sylvia Scarlett uit 1935, waarin ze een jonge vrouw speelt die als jongen door het leven gaat), brengt Mann in verband met haar lesbische aanleg. De meest controversiële onthulling betreft echter de liefde van haar leven, Spencer Tracy, haar co-ster uit de verrukkelijke blijspelen Woman of the Year,Adam’s Rib en Pat and Mike. Decennia lang werd de jarenlange liaison tussen Hepburn en de getrouwde Tracy die maar niet kon of wilde scheiden van zijn labiele vrouw, opgehemeld als een van de meest aandoenlijke liefdesgeschiedenissen uit Tinseltown. Er werden zelfs boeken over schreven en documentaires aan gewijd. Volgens Manns revisionistische kijk waren Hepburn en Tracy hooguit minnaars aan het begin van hun relatie. Daarna waren ze gewoon dikke vrienden, maar hielden ze zelf de mythe van het romantische sprookje jarenlang in stand. Tracy was echter een verdoken homo die zijn toevlucht zocht in alcohol en geregeld hustlers inhuurde om in zijn seksuele noden te voorzien. In het gezelschap van miss Kate was hij meestal zo dronken dat hij impotent was.

Must read? Ondanks de ontluisterende kijk op de affaire met Tracy offreert deze biografie geen goedkope sensatie, maar verschaft Mann boeiende inzichten in een complexe persoonlijkheid en onderzoekt hij Hepburns moeizame relaties met de pers en de Hollywoodstudio’s. Hepburn legde er altijd de nadruk op dat ze de roem en het succes niet zelf had gezocht, maar dat haar showbizzinstinct gewoon aangeboren was, zoals haar fameuze hoge jukbeenderen. Mann toont deskundig aan dat Hepburn wel degelijk een filmster wilde zijn en blijven, dat ze het filmbedrijf door en door kende en dat ze ontzettend bekommerd was om haar imago van rebelse en feministische Hollywoodster.

Olivier

Terry Coleman (Bloomsbury)

Wie? Aan zijn naam wordt meestal in één adem toegevoegd: grootste Shakespeare-acteur uit de twintigste eeuw. Na zijn triomfen met de Londense Old Vic veroverde deze predikantenzoon ook Hollywood. Twintig jaar lang werd Laurence Olivier (1907-1989) gekweld door zijn tweede huwelijk met de manisch-depressieve Vivien Leigh. Toen hij haar toch losliet, knaagden de schuldgevoelens, die hij alleen dankzij een hels werkritme kon verwerken.

Onthullingen? ‘Every member of the audience, both male and female, should want to fuck you’, zo vatte Laurence Olivier zijn streefdoel samen toen hij het podium beklom. Ofschoon Coleman dieper ingaat op de androgyne uitstraling van Olivier, weerlegt hij met klem de speculaties rond Oliviers vermeende biseksualiteit. Coleman, die als eerste kon putten uit Oliviers persoonlijke papieren, liefdesbrieven en dagboeken, zegt geen enkele aanwijzing te hebben gevonden voor Spoto’s twee voornaamste revelaties: dat Olivier in 1950 een langdurige affaire had met de komiek Danny Kaye en dat zijn derde echtgenote Joan Plowright uit de eerste versie van zijn autobiografie Confessions of an Actor alle verwijzingen naar zijn homoseksuele escapades liet schrappen.

Must read? Colemans epische biografie doet deze titaan uit het acteursgild alle eer aan. Zijn acteerprestaties op het podium en op het doek worden niet echt ontleed, maar Coleman beschrijft meeslepend de heroïsche werklust van Olivier (ook als hij op latere leeftijd door de ene na de andere kwaal geveld wordt) en de intriges achter de schermen, vooral tijdens zijn periode als directeur van het National Theatre ( ‘I think that bloody old National nearly killed me’). Deze schitterende biografie leest dan ook als een insidersrelaas van zestig jaar Engelse toneelkunst.

Elizabeth

J. Randy Taraborrelli (Sidgwick & Jackson)

Wie? Het leven van glamourqueen Elizabeth Taylor (1932), de eerste Hollywoodster die voor één film een gage van 1 miljoen dollar opstreek, trekt voorbij als een hoogglanzende soap: acht huwelijken (met slechts zeven mannen, want Richard Burton mocht twee keer eeuwige trouw zweren), twee Oscars, diverse zenuwinzinkingen en zelfmoordpogingen, levensbedreigende ziekten die op hun beurt tot alcohol- en pillenverslaving leidden en haar tot de eerste showbizzberoemdheid maakten die incheckte in de Betty Fordontwenningskliniek. Op rijpere leeftijd vond ze naast het aan de haak slaan van echtgenoten (er werd beweerd dat ze trouwde met elke vent met wie ze het bed deelde) en het verzamelen van diamanten een derde passie: aidsambassadrice.

Onthullingen? Na 52 boeken over E.T. vallen nog maar weinig schokkende feiten te melden. De auteur delft hoofdzakelijk oude roddels op en zoekt krampachtig naar psychisch-emotionele motieven achter de superstergrillen. Hij probeert vooral niet venijnig te doen: zijn fanproza lijkt geschreven door een kleine jongen die met knikkende knieën over zijn onbereikbaar idool fantaseert. Taraborrelli is wel de eerste om ook uitgebreid Elizabeths ambitieuze moeder te portretteren, een manipulerende bitch die zodra ze haar kersverse baby in de armen sloot, al meteen haar carrière begon te plannen.

Must read? Voor Taraborrelli, die zich eerder al op prinses Grace, de Kennedy ladies en Madonna stortte, zijn de films van Taylor niet meer dan koffiepauzes tussen de vipglitter, de medische hellevaarten en de stormachtige passies. Wil u meer te weten komen over haar beste filmwerk (in A Place in the Sun van George Stevens ) en haar betekenis als jetsetfenomeen, lees dan Elizabeth van Alexander Walker of A Passion For Life van Donald Spoto.

Mae West: It Ain’t No Sin

Simon Louvish (Thomas Dunne Books)

Wie? Seksgodin, Hollywoodster en provocerende comédienne Mae West (1892-1980) is dezer dagen minder bekend om haar te verwaarlozen rolprenten dan om de suggestieve dialogen die ze ook off-screen gretig debiteerde. Uitspraken in de stijl van: ‘It’s not the men in my life that counts – it’s the life in my men.’ Of: ‘I used to be Snow White… but I drifted.’

Onthullingen? Louvish is de eerste biograaf die toegang kreeg tot de archieven van West, waar hij naast 2000 pagina’s grappen ook op talrijke versies botste van de twaalf toneelstukken, acht scenario’s en drie romans die Mae West schreef. Blijkt dat haar nachtleven niet gevuld was met gelegenheidsminnaars (zoals haar imago het dicteerde), maar met het herwerken en polijsten van haar schrijfsels.

Must read? Louvish schetst een levendig beeld van Wests lange carrière, van haar vaudevilletriomfen tijdens de Eerste Wereldoorlog tot haar kroning als campidool en gay-icoon in de jaren zeventig. Hij brengt ook uitgebreid verslag uit over Wests aanhoudende aanvaringen met censors, kwezels en moraalridders. Het lijkt wel of haar hele leven in het teken stond van het verleggen van grenzen en het bestrijden van preutsheid en seksuele hypocrisie.

Door Patrick Duynslaegher

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content