Het had helemaal anders kunnen lopen. Zeven bekende medemensen vertellen over het carrièrepad dat zich aanvankelijk voor hen uitstrekte. Tot het podium, het scherm of de tekentafel daar anders over besliste. Deze week: journalist Gui Polspoel.

‘In mijn jeugd had ik eigenlijk maar één droom: journalist worden. Mijn beste vriend op school destijds was Frank Clicteur, de zoon van Louis Clicteur, destijds de chef sport van Het Laatste Nieuws. Ik kwam vaak bij hen thuis, en had een enorme bewondering voor die man: hij was enorm belezen, een echte intellectueel. Zo kom je ze bij de sportjournalisten tegenwoordig niet meer tegen, maar dit geheel terzijde. (lacht)

‘Maar om journalist te worden, waren er wel een paar problemen. Ten eerste was ik heel erg goed op school: niet alleen was ik altijd de eerste van de klas, ik was ook nog eens goed in alles, en zat een jaar vooruit. Toen ik op mijn zeventiende uit de humaniora kwam, was de vraag dan ook: wat ga je nu verder studeren? Behalve die jongensdroom had ik daar geen flauw idee van.

‘Een journalistenopleiding bestond toen helemaal niet. Bovendien kwam ik uit een heel bescheiden milieu: mijn vader – een elektricien – was maar tot zijn twaalfde naar school geweest, en mijn moeder had alleen lager middelbaar gedaan. Journalist worden, dat zag men thuis niet zitten: dokter, advocaat, ingenieur… dát was sociale promotie.

‘Op aanraden van het PMS ben ik toen aan een ingenieursstudie begonnen, zonder goed te weten wat een ingenieur precies was. Die ingenieursstudie boeide mij op zich wel, alleen kreeg ik al snel door dat ik met dat diploma in een bedrijf of fabriek zou terechtkomen, en dat was absoluut niet mijn ding. Gelukkig was er een uitwijkmogelijkheid: de architectuur. En ik ben dus burgerlijk ingenieur-architect geworden.

‘Maar toch bleef die jongensdroom om journalist te worden doorspelen. Tijdens mijn studententijd, in 1967, organiseerde Piet Theys (de toenmalige chef sport van de BRT-radio, nvdr.) een soort talentenjacht, omdat hij volk zocht om vanaf elk veld telefonische voetbalverslagen te brengen. Ik won die wedstrijd – vóór Ivan Sonck, overigens, iets waar ik hem nog altijd graag aan herinner (lacht) – en deed dus al allerhande opdrachten voor de radio toen ik aan mijn drie jaar stage als architect begon.

‘Ik heb die stage wel afgemaakt, omdat ik een vangnet wilde voor het geval het niet zou lukken in de journalistiek. Maar ik had toen voor mezelf al wel beslist dat ik ooit in de journalistiek zou landen.

‘Bovendien ontdekte ik al snel dat ergens een diploma voor hebben absoluut níét garandeert dat je er ook talent voor hebt: ik merkte dat ik het nodige creatieve talent miste. En als je dat niet hebt, ben je als architect eigenlijk alleen maar een soort van veredeld technisch tekenaar in een bureau, zo ondervond ik aan den lijve. En dat vond ik absoluut niet boeiend, in tegenstelling tot de architectuur op zich, want die interesseert me nu nog. Alleen kon ik het zelf niet goed genoeg om er voldoening aan te beleven.

‘Toen ik in 1975 slaagde voor het journalistenexamen van de BRT heb ik dan ook de overstap gemaakt, en de architectuur definitief achter me gelaten, ook als journalist. Ik heb ooit voor Humo samen met Herman De Coninck architect Renaat Braem geïnterviewd, een oude communist die dat soort filosofie ook doortrok in zijn werk. Boeiende man, maar dat is bij mijn weten ongeveer het enige journalistieke stuk dat ik over architectuur gemaakt heb. Verder ben ik als journalist altijd bij de combinatie van sport en politiek gebleven. Ik moet zeggen: geen moment spijt van gehad.’

VOLGENDE KEER PASCALE PLATEL

DOOR GEERT OP DE BEECK – FOTO KAAT PYPE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content