HET ANTHRAX-ALARM

© © Alex Vanhee

Als ik een weekend lachen, rusten en genieten wil, dan ga ik naar Graspop. Ik ben niet zo’n festivalganger, maar Graspop is mijn vaste prik: ieder jaar trek ik drie dagen naar de wei van Dessel, ongeacht wie er speelt – want meestal zijn dat toch dezelfde. Wie staat er dit jaar? Aero-smith, Kiss, Soulfly, Slayer, Kill-switch Engage, Slash, Saxon, Hatebreed, Paradise Lost, Cannibal Corpse, Exodus… Allen heb ik al minstens een keer gezien. Metal is geen genre dat voort-durend nieuwe toppers baart. Nog een geluk dat Iron Maiden dit jaar – vrij verrassend – voor Pukkelpop kiest, of het zou de – wat? – vijfde of zesde keer zijn dat ik ze aan het werk zie.

Maar da’s niet erg. Het is de sfeer, die ongedwongen, hartelijke, vrolijke sfeer van een metalfestival, waar het me om gaat: op de trein stappen en de groepjes aandoenlijk puberende goths zien, die in heerlijk Kempisch over de belwaarde van hun gsm praten terwijl hun T-shirt een of andere slachtpartij celebreert. Zo opgewonden zijn ze, dat ze hun ostentatief tentoongespreide somberheid vergeten lijken. Vervolgens uit het volgepropte busje stappen dat je van Mol naar het terrein heeft gebracht en je bij die eindeloze rij slenterende dertigers, veertigers en vijftigers voegen, allen in hetzelfde afgewassen jasje met nostalgische herinneringen aan Castle Donningtons of Monsters of Rocks van 30 jaar geleden, waar toen dezelfde bands afsloten die dat ook hier zullen doen. En dan: de wei zelf, waar alweer te veel onnatuurlijk bleke meisjes zich in paars en zwart hebben gehuld, zelfs al zijn ze dikwijls nog te jong om hun erg blote outfit ook écht sexy te doen lijken. Het heeft iets gênants, iets schattigs en iets opbeurends, zoals dat hoort bij metal. Maar iedereen lacht naar elkaar, met alle liefde en solidariteit van een subcultuur die zich onbegrepen weet, en waarvan vele leden zich door het jaar verborgen hebben moeten houden.

Ik heb al veel fantastische concerten beleefd op Graspop: concerten die het king of the world-gevoel oproepen dat een echt grootse metalsong in zich draagt, concerten die de ironische glimlach van de halve buitenstaander, de poe-poe-intellectueel die koketteert met zijn guilty pleasures en tijdens de apocalyptische herrie van pakweg Immortal onverstoorbaar kan zitten lezen als ware hij de Rik Torfs of Doom, van mijn gezicht vagen en vervangen door de gelukkige grijns van de fan. Slayer, altijd weer. Suicidal Tendencies vorig jaar. Monster Magnet. Children of Bodom in 2007. System of a Down in 2005. Maar de grootste verrassing, een groep die me haast tot tranen toe ontroerde, in die mate dat ik achteraf sprak van ‘de grootste comeback, de strafste heruitvinding van jezelf sinds die van Kylie Minogue met Can’t get you out of my head was een wat weggemoffeld optreden van Anthrax, vorig jaar, ergens halverwege de dag, in een van de tenten.

Anthrax is een tragisch geval. Ooit waren ze een van de ‘grote vier’ van de trashmetal, samen met Metallica, Slayer en Megadeth. In 1990 heb ik ze nog zien optreden in Vorst Nationaal, in een double bill met Iron Maiden, op dat moment een supergroep die nog maar net aan haar artistieke achteruitgang begonnen was. Mijn eerste concert was dat: ik was veertien. Anthrax was toen haast even groot als Maiden, en trash stond op het punt de nieuwe hiphop te worden. Maar terwijl het Metallica was die even later haar grote sprong voorwaarts maakte en trash salonfähig werd, raakte Anthrax wat op de dool. Ze wisselden een paar keer van zanger en verloren het talent om volwaardige cd’s te maken. Ik had ze nog wel eens gezien, op een reünietournee: niet meer in Vorst maar, tekenend, in het minuscule Hof ter Lo in Borgerhout. Wat toen opviel, was dat zelfs de klassiekers iets net-níéts gekregen hadden. Alsof je een filmklassieker uit je kindertijd opnieuw bekijkt. The Never Ending Story, ik zeg maar wat. Ooit opnieuw bekeken? Niet doen.

Ik verwachtte dus niet al te veel, toen ik vorig jaar naar de Marquee slenterde om te kijken wat Anthrax ervan zou bakken. Vooral omdat ik gehoord had dat ze wéér een nieuwe zanger gestrikt hadden – het is een bizarre traditie in de metal, ik ken geen enkel ander genre waarin het zo vaak gebeurt, en het betekent meestal het begin van het einde voor een band. Wat kon dit meer zijn dan een coverband van zichzelf? Wie rekt er in godsnaam zo lang vrijwillig zijn eigen doodstrijd? Is er dan niemand uit hun entourage die een zin kan vormen met de woorden ‘het’, ‘is’ en ‘voorbij’? Wat is de volgende stap in hun zelfgekozen publieke vernedering? Anthrax met Peter van Idool achter de microfoon?

Maar kijk.

Dan Nelson heette hij. Een jonkie. Een nu-metalzanger in een oldmetalband. Kon grunten als Chuck Schuldiner, uit-halen als Bruce Dickinson, gillen als Rob Halford, snijden als James Hetfield, rappen als Mike Patton. En deed het allemaal in één song. Nooit een zanger geweten die een overledene zó uit het graf kon doen wippen en onmiddellijk de horlepiep laten dansen. Het was als die scène in Pulp Fiction, wanneer Uma Thurman weer tot leven gewekt wordt doordat John Travolta een spuit adrenaline door haar borstbeen in het hart ramt. ‘That was fucking trippy’, jazéker. Ik krijg nog tranen in de ogen als ik eraan denk. Was ik Korn, ik zou beschaamd denken: o ja, dít is hoe wij geklonken hadden, als we betere songs hadden leren schrijven.

Enkele weken later was Dan Nelson alweer uit de band gezet. Misschien houden doden niet van dansen. Niettemin, hulde, omdat hij het lijk weer swingen liet. Hulde, omdat hij een van mijn jeugdhelden in ere hersteld heeft. En als hij ooit een Anthraxcoverband begint: ik kom kijken. Op Graspop.

‘Het is die ongedwongen, hartelijke, vrolijke sfeer van een metalfestival waar het me om gaat: de groepjes aandoenlijk puberende goths die in heerlijk Kempisch over de belwaarde van hun gsm praten terwijl hun T-shirt een of andere slachtpartij celebreert. ‘

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content