Voor Quentin Tarantino, Jim Jarmusch en John Woo is hij een leermeester, maar bij het grote publiek is Seijun Suzuki een nobele onbekende gebleven. Sinds kort liggen twee van zijn grensverleggende gangsterthrillers, ‘Tokyo Drifter’ uit 1966 en ‘Branded to Kill’ uit 1967, in de dvd-winkel. Een gesprek met de sensei van de Japanse cultcinema.

Zuurstofbuisjes in de neus, gelooide huid en een pr-jongen die hem zorgzaam uit zijn rolstoel hijst: het is even slikken als Seijun Suzuki bij ons aan tafel schurkt. Maar de Japanse grootmeester is dan ook al 82. Al van in de jaren zestig is Suzuki de goeroe van de Japanse cinema, de man die het land van de rijzende zon kennis liet maken met popart en de yakuza-gangsterthriller tot kunst verhief, met een voor die tijd taboedoorbrekende cocktail van seks en geweld, een kinetische montage en een blits kleurenpalet. Veel glorie heeft Suzuki met zijn beeldenstorm nooit kunnen rapen. Een kassucces bleef uit, en Suzuki is altijd in de obscuriteit gebleven. Zijn laatste film Princess Raccoon werd op het jongste filmfestival van Cannes – waar dit interview plaatsvond – uitstekend onthaald maar raakte in België nooit tot in de buurt van de bioscoop. Al betekent het gebrek aan succes bij het grote publiek allerminst dat Suzuki geen bekende fans heeft. Toen de gangsterfilm begin jaren negentig aan een comeback begon, lieten jonge goden als Quentin Tarantino, John Woo, Jim Jarmusch en Takashi Miike zijn naam graag vallen in interviews als hun voorbeeld, de meester die hen heeft laten zien hoe leuk groteske killers in zonnebril en maatpak wel kunnen zijn.

Hoe voelt het om op je 82e te worden bejubeld door jonge wolven?

S eijun Suzuki: Het houdt me jong. En het is een mooie revanche, want indertijd werd mijn werk amper serieus genomen. Niet dat ik mezelf als een kunstenaar zie – ik noem mezelf liever een vakman met ambitie – maar lovende woorden doen een mens altijd deugd, zeker als je een dagje ouder wordt. (lacht)

Jim Jarmusch heeft zijn ‘Ghost Dog: The Way of the Samurai’ zelfs aan jou opgedragen.

S uzuki: Een grote eer. Ik heb hem ondertussen een paar keer ontmoet: aardige jongen, maar helaas geen vlotte prater. Hij spreekt geen woord Japans en bovendien stijgt de sake hem razendsnel naar het hoofd (lacht).

Volg je het werk van Jarmusch, Woo en Tarantino?

S uzuki: Voor zover ik kan en durf, want ik moet bekennen: hun films vind ik eigenlijk veel beter. Ik ben hooguit een amateur die de weg heeft geëffend; zij hebben het genre naar een hoger niveau getild. Af en toe herken ik een element dat ze uit mijn werk hebben geleend: de killers in maatpak en zonnebril bijvoorbeeld of het gebruik van popdeuntjes als contrapunt bij gewelddadige scènes. Maar zij springen daar veel vindingrijker mee om dan ik. Ik vraag me soms af of mijn films hun bewondering wel waard zijn. Overdrijven ze niet een beetje?

Geef daar zelf maar een antwoord op: wat heb je in je carrière willen bereiken?

S uzuki: Ik wou geld verdienen, punt. Veel ambitie kwam daar in het begin niet bij kijken. Vergeet ook niet dat ik jarenlang voor de Nikkatsu-filmstudio heb gewerkt, waar ik twee à drie genrefilms per jaar moest maken, met steeds weer dezelfde studioacteurs en met een scenario dat me door de directie was opgelegd. Toen ik toch een eigen stijl begon te ontwikkelen en meer aandacht kreeg voor thema’s die als pikant werden beschouwd, duurde het dan ook niet lang vooraleer ik het aan de stok kreeg met de directie. Nikkatsu bleef mainstreamfilms produceren en die vervelende Suzuki werd op straat gezet, net toen hij eindelijk een beetje had leren filmen (lacht).

Dat was net toen je je meesterwerk had gemaakt, ‘Branded to kill’. Hoe frustrerend was dat?

S uzuki: Dat was erg natuurlijk, maar alle Japanse regisseurs zaten in hetzelfde schuitje. Toen Nagisa Oshima persoonlijke films begon te maken, werd hij door zijn filmstudio ook meteen ontslagen. Nederig buigen, zwijgen en vlijtig verder werken: dat was in die tijd het motto van de Japanse industrie en dus ook van de filmindustrie.

Wat verweet de directie je toen eigenlijk?

S uzuki: Simpel gezegd? Dat ik onbegrijpelijke, elitaire, gewelddadige en immorele onzin had gemaakt (lacht). Simpele verhaaltjes en brave personages hebben me nooit geïnteresseerd. Ook genres niet trouwens. Wat me écht boeide, waren figuren die in de marge leefden, zoals huurmoordenaars: kerels die zwalpen tussen leven en dood, tussen zonde en eerbaarheid. Bovendien heb ik zaken als verhaal, tijd en setting altijd als volkomen bijkomstig beschouwd. Goede cinema maak je door je persoonlijkheid te gebruiken, niet door een scenario regel voor regel te verfilmen. Helaas kon de directie zich daar niet in vinden.

Maar je was toch ook een beetje de rebel die een flinke dosis seks en geweld in de Japanse cinema wou stoppen.

S uzuki: Een rebel is veel gezegd. Bij Nikkatsu kon en mocht er gewoon niks. Ik wou niet bewust keet schoppen, maar ik vond het gewoon abnormaal dat je in een film geen naakte vrouw mocht tonen, toch iets wat elke man interesseert. Hetzelfde voor al te expliciete geweldscènes. Wees eerlijk: ben je filmliefhebber geworden omdat je als jongetje graag naar loodzware familiedrama’s keek of omdat je het spannend vond om schaars geklede dames te zien of een knallende schietpartij? Het laatste natuurlijk, alleen mocht dat kennelijk niet worden gezegd. Nu is het helaas wat anders.

Hoe bedoel je?

S uzuki: Te veel is te veel. Als ik sommige geweldfilms van nu zie, vraag ik me af wat het nut er nog van is. Het gaat niet meer om prikkelen of storen, maar om je zenuwen inbeuken. Niet mijn ding, maar goed: ieder zijn meug. Had men dat principe indertijd trouwens maar gebruikt. Had ik tenminste niet zo vaak om geld moeten schooien en had ik nog veel méér films gemaakt (lacht).

UIT BIJ TOTAL Film

Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content