Suede is dood, lang leve The Tears! Brett Anderson schoof de coke aan de kant, belde zijn oude kompaan Bernard Butler op en maakte een dijk van een plaat – naar eigen zeggen de eerste die hij niet onder invloed van drugs heeft geschreven. ‘Ik sta zelden stil bij de gevolgen van wat ik doe.’

‘HERE COME THE TEARS’ : UIT BIJ INDEPENDIENTE/V2 – ROCK WERCHTER: 2 JULI

Aan de foto is het niet te zien, maar Brett Anderson en Bernard Butler hebben elkaar meer dan tien jaar lang rauw gelust. Samen vormden ze begin jaren negentig de spil van Suede, de glamrockgroep die met albums als Suede en Dog Man Star het vuur aan de lont van de Britpoprage stak. Even waren ze de hipste muzikanten van Groot-Brittannië, tot hun ego’s het overnamen. Nog tijdens de opnames van Dog Man Star werd Butler uit de groep gegooid, na – afhankelijk van wie het verhaal vertelt – geruzie over zijn onuitstaanbare perfectionisme of Andersons door drugs gevoede megalomanie. Suede ging verder zonder haar gitarist en scoorde nog een paar hits. Na Coming Up (1996) viel de band echter in ongenade: Blur en Oasis, die de voortrekkers eigenlijk dankbaar hadden moeten zijn, maakten er een sport van om de groep te bespotten, de fans lieten zich meeslepen en de platenverkoop tuimelde de dieperik in. In 2003 zou de groep uiteindelijk een stille dood sterven.

Beide muzikanten hebben nooit de vraag kunnen ontwijken: wat als ze samen waren gebleven? Waren zij dan geen apart hoofdstuk geworden in het boek over de geschiedenis van de rockmuziek, in plaats van een alinea bij ‘Britpop’? Vandaag krijgen we daar gedeeltelijk een antwoord op, want met The Tears maakt de tandem Anderson-Butler een eclatante comeback. Na méér dan tien jaar geen woord met elkaar te hebben gewisseld, belde Anderson zijn vroegere compagnon – die aan het werk was als anonieme studiomuzikant – op met het voorstel om weer samen de rockarena in te stappen. ‘Ik wilde achterhalen of we weer samen konden werken’, vertelt hij, ‘en het risico dat hij ‘fuck off’ zou zeggen, nam ik erbij.’ Butler zei niét ‘fuck off’ maar ‘graag’, en gelukkig maar, want debuutplaat Here Come The Tears staat als een huis. De tijd heeft blijkbaar de wonden geheeld. Dat Anderson, zoals blijkt uit volgend gesprek, een ander mens is geworden, zal ook wel een gunstige invloed op de verzoening hebben gehad.

‘The Asylum’, een van de songs op ‘Here Come The Tears’, is geïnspireerd op het gevecht van je vader met een depressie. Als ik op de tekst mag afgaan, heeft hij héél diep gezeten.

Brett Anderson: Hij heeft inderdaad mentale hulp moeten zoeken, al wil ik daar niet te veel over uitweiden. The Asylum gaat over paranoia, iets wat me altijd al heeft gefascineerd. Dat komt door de wijk waar ik ben opgegroeid. We woonden in de schaduw van een krankzinnigengesticht en heel mijn jeugd was er die dreiging: als je ooit ontspoort, dan kom je dáár terecht. Ik heb ook last gehad van paranoia, door mijn drugsverslaving. Als je dagen na elkaar aan het spul zit, zonder slaap, krijg je vanzelf waanvoorstellingen. Dan hoor je constant de politie voor je deur.

Kamp je nu nog wel eens met achtervolgingswaanzin?

Anderson: Soms, als ik té veel tob, ga ik wel eens twijfelen aan mijn mentale stabiliteit. Ik denk dat het daarom gezond is om je verstand af en toe af te zetten. Waarom drinken mensen zoveel of kijken ze naar tv-realityshows? Om te stoppen met denken.

Greep je daarom destijds naar de drugs?

Anderson: Ik weet niet precies waarom ik dat deed. Wellicht, zoals de meeste mensen, om te vergeten. Je neemt drugs omdat je het gevoel hebt dat je het echte leven en de stress die het met zich brengt niet aankan. Roesmiddelen zijn de gedroomde ontsnappingsroute. Als je in een rockgroep zit, hoort het bovendien bij de levensstijl. Er is moeilijk aan te ontkomen, al mag dat geen excuus zijn: er zijn genoeg muzikanten die er kunnen afblijven. De discussie over drugs is ook niet zwart-wit. Ze zijn destructief, maar ze stimuleren vast en zeker het creatieve proces. Je mag iemand die slikt niet zomaar veroordelen. Here Come The Tears is mijn eerste plaat waarop drugs geen enkele invloed hebben gehad. Op de laatste Suede-albums was ik ook al clean, maar zinderde mijn verslaving nog na. Nu ben ik er helemaal van verlost.

Geen toeval dus dat ‘Here Come The Tears’ zo opgewekt klinkt?

Anderson: Er zit veel vreugde in, inderdaad. Maar toch ook pijn. Het album is zeker a celebration of life: ik ben vooral blij dat ik in deze tijd van airbrushed people met Imperfection een ode aan de onvolmaaktheid op plaat heb gezet. Je wordt constant bestookt met ideaalbeelden, het is bijna fascistisch: alsof Pamela Anderson de vleesgeworden definitie van schoonheid is. Terwijl fouten een mens net mooi maken.

Zegt hij die zelf vaak als een ijdeltuit en een narcist werd omschreven.

Anderson: Of je me nu ijdel vindt of niet: I don’t give a shit. Je hebt er tóch geen controle over hoe mensen over je denken, dus hoef je je daar ook niet druk in te maken. Wat niet wegneemt dat ik me bewust ben van mijn voorkomen: als publieke figuur kan je niet anders.

The Tears staan mijlenver van het opzichtige melodrama waar je bij Suede mee koketteerde.

Anderson: Met de volgende plaat wil ik daar nóg verder van afwijken. Mijn jeugd, het verlies van dierbaren…, dat zijn allemaal onderwerpen waar ik destijds in een wijde boog omheen liep. Ik had toen niet het lef om ze aan te snijden, maar nu wil ik ze helemaal uitdiepen. De tijd is stilaan rijp om me af te vragen: ‘Wat voor mens ben ik?’ ‘Waar wil ik naartoe?’ De gevoelens die ik in een vergeten hoekje in mijn psyche heb gemoffeld, moeten eindelijk naar buiten. Uit pure noodzaak, want die verdrongen ervaringen uit je verleden vreten aan je. Echt, het volgende album wordt pure therapie. Veel goedkoper dan een psychiater. (lacht)

Waarom ben je daar nu pas klaar voor?

Anderson: Vroeger kon het bij mij niet op. Ik smeet met geld, ik nam drugs om alles wat me niet aanstond te negeren, I fucked life, basically. Totdat ik me afvroeg wat ik daarmee wou bereiken. In deze consumptiemaatschappij word je constant ingepompt dat je gelukkiger wordt naarmate je meer bezit. Dat is een grote leugen. ‘Hoe meer je bezit, hoe gefrustreerder je wordt’, zo heb ik ondervonden. Maar beschouw me nu niet als een rockster op een spirituele queeste, hé, muzikanten die in een boeddhistisch klooster tot bezinning komen, dat is al even fake. Ik geloof niet in religie. Ik vind dat je zelf de antwoorden moet zoeken.

Ik hoor vriendinnen van rockmuzikanten vaak over hun lief zeggen: ‘In zijn muziek doet hij zich romantischer voor dan in het echte leven’. Pleit jij schuldig?

Anderson: Zou ik eens bij mijn vriendin moeten checken, maar ik vrees van wel. Het leven zelf is te grillig en ongrijpbaar om onder controle te houden, maar je songs kun je makkelijk kneden tot de romantische beelden die je koestert. Dat maakt het net zo aantrekkelijk. Een kind maken, is ook een vorm van creëren. Een baby is volmaakt, toch? Het is pas als zo’n kleintje opgroeit en jaloezie, seksuele impulsen, bitterheid en ga zo maar door om de hoek komen kijken dat de perfectie door het leven wordt besmet.

Over jaloezie en bitterheid gesproken: waarom heb je besloten om Bernard Butler na tien jaar weer te bellen?

Anderson: Niet uit nostalgie, integendeel, ons verleden interesseerde me niet. Vergis je niet, ik hou van Suede, but we had to put that behind us. Ik was ervan overtuigd dat we in 2005 een straf album zouden kunnen maken. We hebben destijds slechts twee platen samen opgenomen: ik heb altijd gevonden dat onze wegen zich te vroeg hebben gescheiden. Bernard verliet Suede net op het moment dat we ons creatieve hoogtepunt beleefden.

Vergde het veel moed om hem opnieuw te contacteren?

Anderson: Oh ja. Maar angst mag je niet tegenhouden. Als ik niet tot de actie was overgegaan, had ik me wellicht mijn hele leven blijven afvragen: ‘Hoe zóu hij gereageerd hebben?’ Ik sta zelden stil bij de consequenties van wat ik doe. Er zijn veel belangrijker dingen in het leven dan je trots. Het was de moeite waard omdat ik absoluut wilde achterhalen of we weer goed samen konden werken. Het risico dat hij ‘fuck off’ kon zeggen, nam ik erbij.

Was je verrast dat hij nauwelijks aarzelde om het een kans te geven?

Anderson: Niet echt. De jongste jaren had ik uitspraken van hem gelezen die kleine hints gaven. Ik kreeg de indruk dat de Koude Oorlog voorbij was en hij weer zin had om met me in zee te gaan.

Het openingsnummer ‘Refugees’ is een liefdesliedje. Toch zou de eerste regel – ‘You are the dust and I am the rain’ – over jou en Bernard kunnen gaan.

Anderson: Had gekund. Veel mensen zien in songs van The Tears verwijzingen naar Bernard en mij, al zijn die er niet bewust in gestopt. Die eerste regel van Refugees slaat op van die hete zomerdagen waarop je voelt dat er een storm op til is. Ik hou enorm van de geur die je krijgt als door de droogte de lucht vol stof zit en het plots begint te regenen. Stof en regen zijn ieder apart vervelende dingen, maar op zo’n moment krijgt de combinatie van de twee iets sensueels. Zo’n onweer dat losbarst: heerlijk.

Bernard en jij zijn tegenpolen. Wat bindt jullie?

Anderson: We verschillen minder van elkaar dan de buitenwereld denkt. Het is heel verleidelijk om mij als de extraverte en hem als de introverte af te schilderen, maar zó simpel zit het niet in elkaar. Er is meer dat ons bindt dan ons scheidt. De rol die we binnen de groep spelen, bepaalt ons gedrag. Als frontman eis ik méér de aandacht op dan Bernard als gitarist. Wat we zeker gemeen hebben, is dat we allebei uit de working class komen. Muziek werd al heel vroeg een obsessie voor ons, het was het middel om ons uit dat milieu los te rukken. We keken ook op naar dezelfde bands: The Smiths en Pet Shop Boys hebben veel voor ons betekend. Door die achtergrond zijn we beiden cynical, miserable and sarcastic bastards. (lacht)

In het prille begin droegen jullie zelfs dezelfde kleren, zo las ik ergens.

Anderson: Ja. Op de een of andere manier leef je in een band volgens een dress code. Vooral in de beginjaren, als je nog geen succes hebt. Je leent kleren van elkaar omdat je zo goed als geen geld hebt. Onze hemden en broeken haalden we in kringloopwinkels. Toen Suede de kop opstak, kregen we overal te horen hoe origineel onze outfits waren. Al snel deed het gerucht de ronde dat we een stylist in dienst hadden. De waarheid was iets prozaïscher: we droegen tweedehands, het enige wat we ons konden permitteren.

Heb je, nu jullie weer op tournee trekken en dag in dag uit op elkaars lip zullen zitten, geen schrik dat de oude spanningen weer zullen oplaaien?

Anderson: Op tournee is er zelden een vuiltje aan de lucht, dan voel je net een grote verbondenheid. Pas als je zakelijke beslissingen moet nemen en misverstanden in het spel komen, wordt het gevaarlijk. Wees gerust, we zullen nog wel vechten. Het hééft intussen alweer gebotst, om eerlijk te zijn. Het komt erop aan verstandig met ruzie om te gaan. Ik hoop dat we deze keer niet zo idioot zullen zijn om die onenigheden onze werkrelatie te laten aantasten. Er is die mythe – in de pers aangedikt tot een soap opera – dat Bernard en ik elkaar eigenlijk haten. Onzin: we kunnen best met elkaar opschieten. Het laatste wat we zullen doen, is nu op eieren lopen om te voorkomen dat het weer tot een breuk komt. Zo’n voorzichtige houding zou de inventiviteit in de weg staan. Als je songs schrijft, mag je je op geen enkele manier geremd voelen. Ik heb het niet bijgelegd om weer vrienden te worden, anders had ik beter eens met hem in de pub afgesproken. Dat we weer samen muziek creëren: dáár is het mij om te doen. Onze vriendschap komt op de tweede plaats.

De eerste jaren na de breuk hebben jullie in de pers met slijk naar elkaar gegooid. Is dat nu vergeten en vergeven?

Anderson: Dat is zeker niét vergeten. Toen we akkoord gingen om weer samen een groep te beginnen, trokken we een duidelijke lijn: ‘Oké, we hebben onze conflicten gehad, maar nu kijken we enkel nog vooruit.’ De handen in elkaar slaan óm met ons verleden in het reine te komen, zou een absurd en zinloos uitgangspunt geweest zijn. We beseffen heus wel dat we allebei schuld dragen voor wat er vroeger is misgelopen. We wéten dat we destijds kleine kinderen zijn geweest: daar hoeven geen woorden meer aan vuilgemaakt.

Alle smeekbeden van de fans ten spijt weigeren jullie live oude Suède-songs te brengen. Waarom eigenlijk?

Anderson: We willen geen karaokeact zijn. De gedachte dat we op ons verleden zouden teren, vind ik deprimerend.

Wat is het vreemdste concert dat je ooit hebt gegeven?

Anderson: Op een Sony-conferentie in Florida. We moesten om elf uur ’s ochtends het podium op, voor een zaal vol tafelende mensen. Vooraan zaten Tommy Mottola (vroegere grote baas van Sony én de ex van Mariah Carey; nvdr.) en Billy Joel hun ontbijt naar binnen te werken. Intussen speelden wij Sleeping Pills. Behoorlijk surrealistisch.

Ooit zei je: ‘Het is het toppunt van arrogantie om een podium op te kruipen en niét te proberen om buitengewoon en briljant te zijn’. Sta je daar nog steeds achter?

Anderson: Toch wel. Maar nu zou ik daar graag aan willen toevoegen dat je niet noodzakelijk als een gek moet rondspringen om buitengewoon en briljant te zijn. Muziek is géén sport. Een ingetogen performance kan evengoed dwingend en intens zijn. Suede was een groep van grote gebaren. Daar wil ik met The Tears van afstappen: ik wil het voortaan klein houden. De tijd van de overacting is voorbij.

Door Peter Van Dyck

‘Als je dagen na elkaar aan de drugs zit, krijg je vanzelf waanvoorstellingen. Dan hoor je constant de politie voor je deur.’

‘De tijd van de overacting is voorbij. Ik wil het voortaan klein houden.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content