Twintig jaar na ‘Paris, Texas’ heeft schrijver, acteur en cowboy junkie Sam Shepard (61) opnieuw de handen in elkaar geslagen met regisseur Wim Wenders. ‘Don’t Come Knocking’ is een western annex roadmovie opgetrokken uit familie-issues, western-iconen en stoffige prairies. ‘WEER koeienstront ruiken: dát is mijn drijfveer.’ Door Dave Mestdach

‘DON’T COME KNOCKING’

VANAF 19/10 IN DE BIOSCOOP

Sam Shepard is een fenomeen. Niet alleen omdat hij getrouwd is met Jessica Lange en de jobs van gelauwerd toneelschrijver, acteur en scenarist weet te combineren, maar ook omdat hij ondanks zijn intellectuele imago – hij won in 1979 de Pulitzer Prize met Buried Child – niet vies is van mainstream-films. Shepard was niet enkel te zien in ambitieuze prenten als Days of Heaven, Frances, The Right Stuff en Paris, Texas, maar ook in commerciële genrefilms als Swordfish, Black Hawk Down en Stealth.

Toch blijft de naam Sam Shepard vooral verbonden met de oer-Amerikaanse westernmythologie. Heel wat van zijn scenario’s spelen zich af te midden van de high planes, terwijl hij zelf vaak wordt gecast in de rol van loner, de dolende ziel die zo uit een western van John Ford weggeplukt lijkt. In het door hem geschreven Don’t Come Knocking – een roadmovie geregisseerd door Wim Wenders met wie hij twintig jaar eerder al het aanverwante Paris, Texas maakte – is dat niet anders. Shepard vertolkt de rol van Howard Spence, een western-acteur op zijn retour die besluit met Hollywood te kappen om door de restanten van de mythische Far West op zoek te gaan naar zijn roots.

‘Don’t come knocking’ gaat over familierelaties, net als de meeste van je scenario’s voor film en theater. Vanwaar die obsessie?

Sam Shepard: Ach, familierelaties zijn gewoon een klassiek thema. In wezen gaan alle films en toneelstukken er op de één of andere manier over, zeker de jongste decennia. De traditionele familie is niet langer de hoeksteen van de samenleving, en net daarom wilde ik er een andere kijk op werpen. Vroeger was ik vaak onverbiddelijk voor vader- en grootvaderfiguren, maar nu heb ik er met Howard één gecreëerd waar ik tederheid voor voel, ondanks al zijn gebreken. In plaats van hem te geselen, probeer ik hem te aaien.

Had je meteen genoeg zelfvertrouwen om jezelf als Howard te casten?

Shepard: Nee. Eerst wilde ik iemand anders voor de hoofdrol, maar gaandeweg begreep ik dat ik het personage daarvoor te veel op mezelf had geïnspireerd. Howard is net als ik geboren en getogen op het platteland. Hij heeft het mythische Westen uit de films van John Ford zien teloorgaan en is in de filmindustrie beland. Uiteindelijk besloot ik het dus maar zelf te doen, ook omdat ik als acteur dolgraag nog eens met Wenders wilde samenwerken.

Zijn jullie dan zo’n hecht team?

Shepard: Eigenlijk niet, maar dat maakt het er alleen maar interessanter op. Wim is veel slimmer, georganiseerder en stoïcijnser dan ik. Ik laat me nogal makkelijk meeslepen door mijn emoties. Wim is een typische Europeaan, ik ben een typische Amerikaan (lacht).

De film gaat over de teloorgang van de Far West, maar heeft die ooit wel bestaan?

Shepard: Wel als plaats, niet als conditie – zeg maar: als decor voor bepaalde heroïsche waarden en normen. Door Hollywood hebben veel Europeanen een geïdealiseerd beeld van de Far West. Ze denken meteen aan avontuur, maar ze vergeten dat de Amerikanen honderd jaar lang te bang waren om de Appalachen over te steken. En ook daarna was er in dat gevaarlijke en onherbergzame gebied weinig tijd voor heroïek. Voor de meeste Amerikanen was de Far West gewoon een plek waar ze de meest banale dingen deden, zoals hun kinderen opvoeden en vee drijven. Cowboys zijn geen revolverhelden die op een mustang door de prairie stuiven. Het zijn arbeiders die van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat keihard werken.

Bestaat dat Wilde Westen dan nog?

Shepard: Toch wel. Californië en Texas zijn moderne industriestaten geworden, maar in Nevada en Utah vind je nog altijd uitgestrekte woestijnen waar de tijd is blijven stilstaan. Nu de moderne technologie ons steeds meer in haar greep heeft, is het ook logisch dat de mythe van de Far West steeds groter wordt. Ze herinnert mensen aan hun natuurlijke conditie van weleer en doet hen verlangen naar de tijd waarin alles eenvoudiger was.

Is er een relatie tussen dat uitgestrekte landschap en de grootheidswaanzin die soms met Amerikanen wordt geassocieerd?

Shepard: Ongetwijfeld – de natuur vormt je nu eenmaal. Ik denk zelfs dat de reisangst van veel Amerikanen terug te brengen is tot de uitgestrektheid van hun heimat. Ze hebben al drie dagen nodig om hun eigen land te doorkruisen, wat zouden ze dan het vliegtuig nemen om te zien wat er in Europa gebeurt? Al is dat natuurlijk geen excuus om je als president op je ranch terug te trekken en vandaar uit de wereld te besturen (lacht).

Slotvraag. Waarom kom je telkens weer op die cowboy- en westernmythes terug?

Shepard: Omdat ik er de eenzaamheid en de onafhankelijkheid van koester. Ik háát e-mails, faxmachines en videoconferenties. Alles is virtueel geworden, niks is nog concreet. Als je een uur op een paard zit, voel je de pijn in je kruis, en die is wél concreet (lacht). Mijn drijfveer is het verlangen naar een eerlijke, tastbare manier van leven, en daar gaat deze film ook over. Ik wil weer koeienstront ruiken, terug naar de tijd waarin Gary Cooper en James Stewart model stonden voor de mannelijke, bescheiden all American hero. Tegenwoordig zijn Amerikaanse helden bodybuilders, die langer voor de spiegel staan dan fotomodellen. Pussies! Geef mij dan maar échte venten (lacht).

Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content