FATELESS ***

MARCELL NAGY als Imre Kertész' alter ego in FATELESS. Klein geluk tussen de gruwel van de vernietigingskampen.

Zaterdag 16/2, 23.55 – Canvas. Lajos Koltai, Hongarije 2005

Bij elke nieuwe film over de Holocaust laait de discussie weer op: kun je de gruwel van de nazikampen visualiseren of tot een speelfilm omvormen? Zo gebeurde ook bij Fateless, een gedurfde verfilming van Onbepaald door het lot, een semi-autobiografische roman van de Hongaarse Nobelprijswinnaar Imre Kertész over zijn ervaringen als tiener in de concentratiekampen van Auschwitz en Buchenwald.

Volgens Kertész kun je de horror van de Holocaust enkel met esthetische fantasie echt concreet maken. En het is net dat wat zijn landgenoot Lajos Koltai in zijn filmdebuut gedaan heeft: hij legt in verpletterend mooie en indrukwekkende breedbeelden de ontbering, de misère en de verschrikkingen in de barakken vast, maar ook de vriendschap en de zinnige obsessie om de hoop levend te houden. Van Kertész komt ook de schokkende uitspraak die Fateless radicaal en provocerend maakt: dat hij zich in Auschwitz ook gelukkig gevoeld heeft.

Het verhaal begint in een herfstig Boedapest, waar we kennismaken met Gyura (een indrukwekkende vertolking van Marcell Nagy). Gyura is een wat naïeve, veertienjarige knul die zijn gele Jodenster zonder schroom lijkt te dragen. Zijn zorgeloze jeugd is definitief voorbij wanneer in maart 1944 zijn vader naar een werkkamp moet. Later – de sepiakleuren zijn ondertussen uit het beeld gesijpeld – wordt hij zelf door de Hongaarse politie gedeporteerd naar de weerzinwekkende hel: de vernietigingskampen van Auschwitz, Buchenwald en Zeitz.

Hij ontsnapt er aan de gaskamer en hoewel zijn leven er een is van ellende en ziekte, honger en ontbering, geeft hij de moed nooit op. Ook al is hij een levend skelet en ziet hij de dood voor ogen, hij blijft vreemd genoeg hopen, door geluk te vinden in kleine dingen en de vriendschap en samenhorigheid die hij in de kampen leert kennen.

Zo heeft dit fresco meer weg van een existentiële ode aan de kracht van de menselijke geest dan van een afschuwwekkend document. En zo valt het onthutsende einde, waarin Gyura met een zeker gevoel van nostalgie op zijn kampervaring terugblikt, goed te begrijpen.

Maar het zijn de gesublimeerde, sterk geabstraheerde zwart-witbeelden van de bleke gezichten met holle ogen, met en plus een lyrische en vaak nadrukkelijke soundtrack van Ennio Morricone, die voor een gevoel van perversiteit zorgen. In een spraakmakende scène moeten de uitgemergelde gevangenen een hele dag buiten in de vrieskou en de sneeuw rechtop blijven staan, enkel gehuld in hun dun gestreept plunje. Koltai, een gewezen cameraman die talrijke films van István Szabó fotografeerde, verheft dat moment tot een abstracte symfonie van deinende lichamen kromgetrokken van de pijn. Schoonheid in de Holocaust: het blijft vreemd.

LUC JORIS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content