De Hollywood-carrière van Elvis Presley in tien films. Van de geboorte van een legende tot de droeve finale.

Love Me Tender (Robert D. Webb, 20th Century Fox 1956)

Een zwart-witte Secessie-oorlogswestern zonder enige verdienste, behalve dan dat hij zijn oorspronkelijke titel The Reno Brothers kwijtspeelde om de carrière van een heupwiegende countryzanger met bakkebaarden te promoten. De arme jongen zingt Poor Me (naast Let Me,We’re Gonna Move en de onsterfelijke titelsong) en prijkt pas als tweede op de generiek, maar Fox moest warempel op massaal verzoek van fans het al te tragische einde wijzigen! De geboorte van een legende.

Loving You (Hal Kanter, Paramount 1957)

Of eigenlijk toch niet. Want het is pas in Loving You dat de vleesgeworden rock-‘n-roll voor het eerst verschijnt, zónder bakkebaarden en met gitzwart geverfd haar! Het semi-autobiografisch verhaal over een arme limonadeverkoper die rockmessias wordt, is Elvis op het lijf geschreven. Got A Lot Of Livin’ To Do, Teddy Bear, Party en de titelsong verblijden een niet onaardig vehikel, met een bizarre medley-montage waarin Elvis’ hoofd verschijnt op een rijopname langs kronkelende wegen en godvergeten oorden.

Jailhouse Rock (Richard Thorpe, MGM/Avon 1957)

MGM wist zich geen raad met de sensuele rockster en nam dan maar Richard Thorpe in vertrouwen, want die had musicals gemaakt. Het resultaat is een curieus rockfeest in zwart-witte CinemaScope en in oude MGM-stijl, met een ongewild homo-erotische Elvis in ontblote torso en onder het steenkoolgruis. Hij speelt een opvliegende nozem die in de gevangenis deuntjes leert spelen en aan rock-escapisme doet. Elvis wou de film niet bekijken omdat actrice Judy Tyler net voor de release om het leven kwam.

King Creole (Michael Curtiz, Paramount 1958)

Elvis wou een ernstige acteerloopbaan maar leerde snel de betekenis van franchise – de systeemlicentie waarmee Colonel Parker Elvis’ filmambities vernietigde. Gebaseerd op Harold Robbins’ A Stone for Danny Fisher geeft dit onderwerelddrama een idee van hoe het had kunnen zijn. Elvis verpersoonlijkt prima tieneronrust en verlangen aan de zijde van Walter Matthau als sinistere gangster. Een van Elvis’ meest verdienstelijke filmoptredens.

Flaming Star (Don Siegel, 20th Century Fox 1960)

Maar Elvis’ beste vertolking blijft die als Pacer Burton, een halfbloed die wordt verscheurd door de bloeddorstige aanspraken van pioniers en Kiowa’s in een visueel bezwerende westerntragedie. The King zingt amper twee liedjes (de titelsong en A Cane And A High Starched Collar) maar zijn charisma als acteur zou nooit groter zijn. Don Siegel mocht twee weken lang met Elvis’ Rolls Royce rondtoeren in ruil voor serieuze coaching, met uitstekend gevolg.

Blue Hawaii (Norman Taurog, Paramount 1961)

De jaren ’60 vormden het tijdperk van de Elvis- travelogues, waarin The King exotische oorden afdweilde op zoek naar geld en vrouwelijk geweld (voornamelijk met Taurog achter de camera). Dit is de eerste van de Hawaï-trilogie (samen met Girls!Girls!Girls! en Paradise, Hawaiian Style), een lullig verhaaltje over een jongen die de legerbasis in Italië verlaat en naar de Hawaï-eilanden terugkeert om er zijn vader in de fruitkwekerij te vervoegen. Muziek is echter de redding en de liedjes zijn waarlijk om te stelen: Blue Hawaii, Almost Always True en Can’t Help Falling in Love.

Fun in Acapulco (Richard Thorpe, Paramount & Hal Wallis 1963)

De machiavellistische Colonel Parker die Elvis in een eindeloze deal van minderwaardige films betrok, verbood de producenten om The King te verschepen naar Acapulco. Thorpe moest in zijn tweede samenwerking met het wonder de inheemse pracht van achter de rug van een stand-in draaien maar zijn vakmanschap tilt het niemendalletje over een hotelzanger-badmeester die Ursula Andress mag inpalmen naar grotere hoogten. De confrontatie van Elvis met de Zuid-Amerikaanse muziektraditie is bijzonder fortuinlijk: You Can’t Say No In Acapulco, Bossa Nova Baby en Guadalajara zijn hoogtepunten.

Viva Las Vegas (George Sidney, MGM 1964)

Elvis is Lucky Jackson, Ann-Margret zijn sidekick en samen zingen ze The Lady Loves Me in dit oogverblindend stukje MGM-kitsch over een racer die wat bijverdient met zingen in de casino’s. De dansnummers zijn opwindend en de races heel wat meer fun dan in het latere Speedway, waarin Elvis het met Nancy Sinatra mag aanleggen. Excellent, zonnig divertissement met een onvergetelijke titelsong en The Eyes Of Texas Are Upon You als uitschieters.

Harum Scarum (Gene Nelson, MGM 1965)

‘1001 Swingin’ Nights!’ luidt de tagline van deze film, waarin Elvis door het Midden-Oosten toert, verliefd wordt op de dochter van een belaagde koning en temidden van campy Arabische settings zijn deuntjes mag doen: Shake That Tambourine, Harem Love en nog zeven andere. Een van de meest te pruimen werkjes uit de formulereeks – die Elvis verdraaid ook in België doet belanden, in Double Trouble uit 1967.

Change of Habit (William A. Graham, Universal/NBC 1969)

De titel spreekt boekdelen na alle slecht gemaakte stervehikels maar helaas is Change of Habit alleen het vermelden waard omdat het de laatste film met script is waarin The King mag aantreden. Elvis draagt opnieuw bakkebaarden – die bleven tussen ’58 en ’68 achterwege – en speelt een gettodokter in de jaren ’20 die bezoek krijgt van een idealistische non (Mary Tyler Moore). Als dit pijnlijk klinkt, wacht dan tot u de film bekijkt. Muzikaal ondermaats, cinematografisch below zero. Een droef einde van een gefnuikte filmcarrière.

Jo Smets

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content