Geen artiest die zoveel gedaanteverwisselingen onderging als Bob Dylan. Dus besloot regisseur Todd Haynes hem door zes verschillende acteurs – onder wie een vrouw – te laten spelen, in een volstrekt unieke biopic. Nonkel Bawb zoals u ‘m niet kent.

Todd Haynes – u kent ‘m onder meer van Far from Heaven (2002) en Velvet Goldmine (1998) – verkent graag het thema identiteit: wat mensen ertoe brengt om zich een bepaalde persoonlijkheid aan te meten, hoe frustrerend het is om te voldoen aan de druk van de anderen en hoeveel moed het vergt om daaraan te ontsnappen. Het is zowat de enige rode draad in zijn zeer uiteenlopende films, die voor het overige enkel gemeen hebben dat ze stuk voor stuk geweldig uit de band springen. Je moet maar op het idee komen om de trieste levenshistorie van de anorectische popzangeres Karen Carpenter te vertellen aan de hand van Barbiepoppen ( Superstar), om drie verhalen van Jean Genet te verpakken tot een brutale, schokkende en duistere droomfilm ( Poison), of om de onmenselijke banaliteit van het Amerikaanse burgerleven te vatten in een bizarre thriller ( Safe).

Dat de intussen 46-jarige Californiër zich nu aan een film over Bob Dylan waagde, komt dan ook niet als een verrassing. Robert Allen Zimmerman mag zich dan al dik vier decennia een muzieklegende noemen, hij blijft een mysterieuze en ongrijpbare figuur. Wat Haynes’ op het idee bracht om Dylan dan maar door zes verschillende acteurs te laten spelen, onder wie nota bene een vrouw (Cate Blanchett). Een gedurfde onderneming die niet bepaald op gejuich werd onthaald door de Hollywoodstudio’s.

‘Ik had gehoopt dat ik na het succes van Far from Heaven een béétje creatief kapitaal in handen had,’ bekent Haynes, ‘maar dat viel dik tegen. Hollywood is momenteel in de greep van een zeer conservatieve stemming. Amerika komt er als land stilaan uit, toch zeker op politiek vlak, maar het duurt altijd een tijdje voor de filmindustrie dat doorheeft. Risico’s zijn daar nog niet aan de orde.’

‘Ik snap het wel; ik ben niet naïef. I’m Not There is een heel ongewoon project en had makkelijk kunnen uitdraaien op een fiasco. Maar wat ik triest vind, is dat ik hetzelfde project probleemloos van de grond had kunnen krijgen als ik een conventioneel script had geschreven met dezelfde acteurs. De studio’s wilden I’m Not There niet omdat het een unieke film is. Ironisch genoeg is dat net de reden waarom Dylan zelf wél mee aan boord stapte.’

Waarom vond je Dylans zegen noodzakelijk?

Todd Haynes: Omdat ik zijn muziek nodig had. Anders was het onmogelijk geweest. Ik zag het absoluut niet zitten om de soundtrack te vullen met namaak-Dylan.

‘Velvet Goldmine’ zat anders wel vol namaak-Bowie.

Haynes: Ja, maar dat was geen film over een specifieke artiest met een unieke stijl en persoonlijkheid. En aangezien het om te beginnen al mijn intentie was om Dylan open te snijden en hem via allerlei verschillende gedaantes te interpreteren, was zijn muziek essentieel. Een film als deze zou te vaag en te algemeen zijn zonder zijn songs of stem.

‘Opensnijden’ is het juiste woord wel: het eerste wat je toont, is Dylan die op een dissectietafel ligt. Vind je dat je hem op die manier kunt vatten?

Haynes: Ik weet niet of hij überhaupt te vatten is. Wat ik hoop, is dat we iets weergeven wat leeft. Iets vatten betekent voor mij dat je het vastgrijpt en tegen een plank spijkert. Dat wou ik niet. Dylan is een onderwerp dat voortdurend in discussie is met zichzelf, met verhalen die elkaar tegenspreken. I’m Not There moest dus een film worden die ook niet al zijn geheimen meteen prijsgeeft, die zich elke keer als je hem ziet een beetje meer opent, net zoals Dylans songs. Kunnen we die ooit vatten? Ik in elk geval niet. Ik luister er gewoon graag naar. Ik voel ze. Ik stap erin, ik stap er weer uit en ze zeggen me iets. En op mijn 16e zeiden ze me iets anders dan op mijn 40e. Zo zou de film ook moeten zijn.

Waar baseer je eigenlijk het idee op om Dylan door zes acteurs te laten vertolken?

Haynes: Wat je telkens opnieuw leest als je de biografieën over Dylan doorneemt, is hoe makkelijk en radicaal hij van uiterlijk en stijl veranderde. Iedereen die hem kende in de jaren 60 zei dat. Je maakte een praatje met hem in 1963 en drie maanden later zagen ze hem opnieuw en herkenden ze hem niet meer. Hij zag er anders uit, hij klonk anders, hij kleedde zich anders, hij gedroeg zich anders. Je moet Scorseses documentaire No Direction Home maar eens bekijken. Die zit vol onuitgegeven beeldmateriaal uit 1966. De Cate Blanchettperiode, zeg maar (lacht). De manier waarop Dylan zich toen gedroeg, met die vreemde bewegingen en nerveuze gebaren en typische songs, duurde van de zomer van 1965 tot de zomer van 1966. Voordien was hij totaal anders en daarna hebben we die Dylan ook nooit meer teruggezien. Ik vond dat enkel een vrouw kon weergeven hoe bizar en eigenaardig hij toen was.

Nog vreemder is dat geen enkele van de acteurs zo goed op Dylan lijkt als Cate Blanchett.

Haynes: In de allereerste samenvatting van het script die ik aan Dylan heb gegeven, met elk personage omschreven in één zin, stond al dat de ’66-versie gespeeld zou worden door een vrouw en dat die vrouw meer op de echte Bob Dylan zou lijken dan elke andere acteur (lacht). Enkel Christian Bales personage komt in de buurt. Zij staan dan ook voor de twee periodes uit Dylans leven dat hij het meest in de schijnwerpers liep, omringd door de pers. In 1966, na de Cate Blanchettepisode, had Dylan echter een motorongeval, ging hij naar Woodstock, gelastte hij al zijn tournees af, kocht hij een huis in de bossen, begon hij een gezin, kroop hij in zijn kelder en nam hij daar TheBasement Tapes op. In mijn ogen is hij tot op vandaag nooit meer echt op het voorplan getreden. Hij is nooit meer die ultrapublieke figuur geworden, van wie elke stap geregistreerd en gefotografeerd en bediscussieerd werd. Daarom is die afzondering, die ik tot een soort mythologie verhef in het deel met Richard Gere, ook zo belangrijk om een idee te krijgen van wie Dylan is.

Toen Dylan in 1965 op het Newport Festival plots een elektrische gitaar omgordde, waren zijn fans geschokt en razend. Hoe denk je dat de Dylanpuristen op ‘I’m Not There’ zullen reageren?

Haynes: Ze zullen er niet altijd even blij mee zijn. Ze zijn zo obsessief bezig met hun idool en ze willen elk klein feitje en elk detail correct hebben. Het is als een religie voor hen. Daar steekt deze film bijna de draak mee. I’m Not There neemt al die feiten en stopt ze in een caleidoscoop. Ik heb niets verzonnen. Alles komt van Dylan zelf of uit zijn wereld. Alleen heb ik die elementen opnieuw gecombineerd.

Verdient Dylan het niet om zo gewaardeerd te worden?

Haynes: Natuurlijk wel, maar omdat hij zo aanbeden wordt, dreigen we te vergeten hoe bizar en radicaal en gewelddadig en riskant en grappig hij kan zijn. Toen Dylan zo’n storm van woede ontketende door elektrisch te gaan, gebruikte hij die energie door nog luider te spelen en nog meer haat los te weken. Dat was pure punk, lang voor iemand anders het deed. Hetzelfde geldt voor Dylans gevatheid en humor. Omdat hij nooit lacht, denkt iedereen dat hij altijd ernstig en zuur is, maar het tegendeel is waar. Ga maar eens naar een concert van hem. Hij opent met een introductie die hij ergens gehoord had en die hij blijkbaar geweldig vond, een stem die declameert: ‘En nu, dames en heren, Columbia Recording Artist Bob Dylan, de man die de folkrevolutie begon in de vroege jaren 60, vervolgens al zijn fans vervreemdde door elektrisch te spelen en zich daarna in de jaren 70 tot het christendom bekeerde!’ (lacht)

Om al die uitspraken en details en songs en gebeurtenissen in een script te verwerken, moet je zelf toch ook een obsessieve fan zijn?

Haynes: Je moet inderdaad verliefd zijn op je onderwerp om eraan te beginnen. Maar zodra je de beslissing neemt om een film te maken, geef je jezelf een job en verandert die liefde in arbeid. Je voelt nog wel iets voor je onderwerp maar het is niet meer die verliefdheid, die obsessieve honger. Dat gevoel heeft Dylans muziek me niet meer gegeven sinds ik een jaar of zeven geleden besliste om deze film te maken. Vanaf dat moment was het alsof ik een exhaustieve thesis schreef over Dylan en de jaren 60.

Je film steekt vol referenties. Hoeveel moet je van Dylan en de sixties afweten om alles te begrijpen?

Haynes: Eigenlijk zo weinig mogelijk. Hoe meer je weet, hoe moeilijker het is om je te laten meedrijven met de film. I’m Not There zal je niet het antwoord geven op de vraag wie Bob Dylan echt is. Het maakt dus niets uit hoeveel je van hem afweet. Ik hoop dat de look en het gevoel van elk verhaal je op een intuïtieve en visuele manier alles vertelt wat je moet weten. Zo zouden alle films moeten werken. Je zou in staat moeten zijn om het geluid uit te schakelen en toch nog bijna alles te snappen.

Je verwijst in ‘I’m Not There’ ook uitgebreid naar andere films. Beroepsmisvorming?

Haynes: Misschien wel, maar ook een handige manier om aan de sixties te herinneren. Voor mij zijn Dylans belangrijkste stijlfiguren en ideeën allemaal geworteld in de jaren 60. Het was een tijd waarin alles pijlsnel evolueerde, niet alleen voor hem maar ook voor de rest van de wereld. Daarom besloot ik de sixties te gebruiken als visueel kader voor mijn film, ook al omdat die periode even rijk en divers en complex is als Dylan zelf. In Fellini’s La dolce vita en 8 1/2 vond ik bijvoorbeeld de ideale stijl om de Dylan uit zijn Blonde on Blonde-dagen te beschrijven. Idem voor de verwijzingen naar Godard in het stuk met Heath Ledger. Niemand weet het nette minimalisme van de sixties beter te vatten dan Godard. Je ziet dat minimalisme overal, in de beeldtaal, in de designs, in de grafische ontwerpen, in de kleren, in de meubelen. Daarom zijn de sixties vandaag nog steeds zo door en door modern.

Je bent zelf geboren in 1961. Vind je het jammer dat je de sixties niet bewuster hebt beleefd?

Haynes: Ik herinner me die tijd nog heel goed. Ik was toen wel een kind, maar ik weet hoe het klimaat toen aanvoelde. Ik was enorm gefascineerd door wat er gebeurde. Ik las veel en ik keek veel films en televisie. Ik absorbeerde zoveel als ik kon. Ik weet nog dat ik Zeffirelli’s Romeo and Juliet zag toen ik 7 was en wat voor schok ik toen voelde. En de Life-tijdschriften! Die vergeet je nooit meer. Ze zijn nog steeds fantastisch, alleen al op puur grafisch en visueel niveau. Je had die Volkswagenreclame met het radicale minimalisme van die lege witte pagina en de kleine VW, en de korte slogan die de consument voor het eerst ernstig nam, als een intelligente persoon aan wie je geen onzin kon verkopen. Dan draai je de pagina om en zie je het waterachtige groen van de Vietnamverslaggeving en de rode vlammen die eruit springen. Op de volgende bladzijde krijg je dan enorme foto’s van Lyndon Johnsons gezicht in gerimpelde schaduwen, diep nadenkend in het Witte Huis. Al die kleuren en contrasten en durf, maar ook een volwassen intelligentie, je vond het in iets wat zo verwaarloosbaar was als een Life-tijdschrift. Natuurlijk was ik graag wat ouder geweest in de sixties. Ik vind dat we allemaal nog veel te leren hebben van die periode. Volgens mij zijn we de sixties nog altijd aan het uitpakken.

Door Ruben Nollet

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content