Het regent ontslagen in de muziekindustrie, artiesten worden aan de deur gezet, platenlabes gaan overkop. En dat is allemaal de schuld van de kleine consument, die liever downloadt dan koopt. Maar is het wel allemaal zo simpel? Of heeft de business de crisis vooral aan zichzelf te wijten? Op stap door de ‘war zone’. Muziek staat net een trapje hoger dan prostitutie en de pooier is zijn macht aan het verliezen’.

Over de precieze startdatum – Bill Haleys Rock around the clock of Elvis’ That’sAllright Mama – is er nog wat discussie, maar vast staat dat in 2004 de rock-‘n-roll, en dus ook de populaire muziekcultuur, haar vijftigste verjaardag viert. Voor de platenindustrie wordt het echter wellicht een feestje in mineur. De business krijgt immers de laatste jaren steeds hardere klappen te incasseren – zelfs de meest optimistische statistieken maken gewag van een omzetdaling van 25 procent op vier jaar tijd. Met alle herstructureringen, geaborteerde artiestencontracten, ontslagen en faillissementen van muzieklabels en platenzaken van dien. Niettemin lijkt de branche niet van plan zich zomaar te grave te laten dragen. Bart Brusseleers – de Belgische kampioen van de montere popsong – is bijvoorbeeld allerminst bedroefd. En neen, de A&R-manager (artist-and-repertoire) van BMG Belgium heeft zijn optimistische bui niet alleen te danken aan zijn Idool-faam. Ook de cijfers van BMG zien er sinds kort weer bemoedigend uit, met zowaar zelfs een lichte stijging in de verkoop ten opzichte van de voorbije kwartalen.

Brusseleers is een monsterslijter, een man die zich vanuit de coulissen van Up-with-people wist op te werken tot een van de meest hitgevoelige A&R-managers van het land. Geen idee of het in het licht der eeuwigheid iets voorstelt, maar Brusseleers was wel diegene die mee aan de wieg stond van K3. ‘Een succesformule voor hits is er natuurlijk niet’, zegt Brusseleers. ‘Maar toen ik suggereerde om ABBA achterna te hollen en ook bij de K3-liedjes het vaste songstramien van intro, strofe en refrein te doorbreken door meteen te openen met een simpel en meezingbaar refrein, bleek dat wel een schot in de roos.’ Wat heet. Van ons allereerste muzikale prefabfabriekje voor kleuters gingen er inmiddels drie miljoen platen over de toonbank.

Of Brusseleers ’s avonds zelf achteroverzakt in de sofa bij de soundtrack van De Drie Biggetjes-musical doet niets terzake. Tenslotte dient een goeie A&R manager te waken over een bedrijf en niet over de door de Serge Simonarts en Marcel Vanthilts dezer wereld geprofeteerde goede smaak. Oog en oor hebben voor de commerciële slaagkansen en de X-factor van een bepaalde artiest of trend is dan ook het enige wat telt . ‘Het geheim?’, vult collega Erwin Goegebeur van EMI aan. ‘Weten wat het publiek wil en daar tijdig op inspelen.’

A&R komt er dus op neer te beschikken over de godgelijke gave om uit honderden demo’s en talloze concerten in achterafzaaltjes die ene artiest met ‘starquality’ te pikken. Persoonlijke voorkeuren en andere ballast laat je beter thuis. Zo vouwt Chris Blackwell, die indertijd Island Records oprichtte, zijn handen allicht nog steeds vroom tezamen omdat hij U2 – een postpunkgroepje dat hem nauwelijks wist te bekoren – meteen na een concert toch een contract aanbood omdat ‘ze wel iets hadden’. En ook Bruce Lundvall van Blue Note neemt het zijn boekhouder waarschijnlijk niet kwalijk dat hij zijn vriendinnetje alsnog het kantoor binnensmokkelde voor een privé-auditie. Hoe het verlegen zangeresje heette? Norah Jones.

Op de schouders van de A&R-manager rust kortom heel wat verantwoordelijkheid. Tenslotte worden ze, ondanks hun schijnbare almacht, sinds jaar en dag onderworpen aan de wet binnen de platenindustrie die bepaalt dat je je voor elke tophit maar negen missers kan permitteren als je het zaakje rendabel wil houden. Naast het opnemen van de plaat en de fabricagekosten wordt door de majors immers ook steeds meer geld geïnvesteerd in het mondiaal promoten en lanceren van een bepaalde artiest. En dan kun je maar beter op het juiste paard wedden. Zo ligt men bij Universal allicht nog wakker van de debuutplaat van Carly Hennessy, waarvan er op drie maanden tijd 387 stuks werden verkocht ondanks een marketingcampagne van… 2,2 miljoen dollar.

Brusseleers zal zich ook wel van volgende ironie bewust zijn. Terwijl een door hem voorgezeten format als Idool het publiek de sterren laat kiezen die het verdient, worden popidolen in de regel op allesbehalve democratische manier geselecteerd. Zo is het nog steeds een select kransje A&R-bobo’s dat binnen de platenindustrie mondiaal het lot van duizenden artiesten bepaalt. Hoeft het te verbazen dat deze industrie – die zich sinds Elvis vijftig jaar geleden zijn bekken de vrije loop liet net gefundeerd afzet tegen bepaalde conventies en de celebratie inluidde van de individuele muziekconsumptie – een ambigu imago heeft? ‘Sinds ik in deze branche zit, vecht ik daartegen’, zucht Brusseleers. ‘Is het verkeerd om geld te verdienen met muziek? Tenslotte zorgen platenlabels ervoor dat artiesten aan de bak komen door hun creativiteit om te smeden tot verkoopbare producten. En die producten zijn er voor iedereen. Wat willen mensen als ze een wagen kopen? Vier wielen, een stuur en een radio. Zo diep zit het in elk van ons.’

Maar helaas voor Brusseleers kennelijk niet zo diep als in onze portemonnee. Sinds de muziekpiraten de digitale wereldzeeën afschuimen, ofwel door massaal illegale kopieën te branden ofwel door songs gratis op het internet te zetten, zakte de reguliere cd-verkoop met zestien procent. ‘Wat verwacht men dan eigenlijk van ons’, gaat Brusseleers verder. ‘Dat we zomaar blijven toekijken hoe anderen geld verdienen met onze producten en een hele industrie leegmelken? Ik geef toe dat we niet onmiddellijk een alternatief klaar hadden, maar dat kon ook niet. Het internet is pure anarchie, een medium dat je simpelweg niet kunt beheersen. De kritiek dat we het onheil over onszelf hebben afgeroepen door er niet voldoende op te anticiperen vind ik dan ook grotesk. Illegaal downloaden is en blijft stelen. En wie steelt, moet worden gestraft. Zo simpel is het.’ En of het diep zit.

Hoe groter, hoe slechter

Hoe de platenmarkt er wereldwijd uitziet? Net zoals de meeste geglobaliseerde industrieën. Vijf majors tekenen voor ongeveer 75 procent van de omzet, de rest van de koek wordt verdeeld onder duizenden independent-labels. Universal Music Group voert de toon aan, gevolgd door Warner – een afdeling van het megaconcern AOL-Time-Warner – Sony Entertainment Group, BMG en EMI. De platenbusiness evolueerde door de decennia heen van een art-house-industrie geleid door melomane oprichters – met Sam Philips van Sun, Ahmet Ertegun van Atlantic, Chris Blackwell van Island, Jerry Moss en Herb Albert van A&M als prominente exponenten – tot een industrie geleid door CEO’s die veeleer vertrouwen putten uit zakencijfers dan uit een muzikaal oor.

Het gevolg? Terwijl men dacht veiligheid en stootkracht te genereren uit deze monsterconglomeraten heeft het samenklitten gezorgd voor artistieke stagnatie en een gebrek aan neerwaartse flexibiliteit om in te spelen op maatschappelijke fenomenen zoals de digitale revolutie. Brusseleers mag de kritiek dan al grotesk vinden, we horen ze van een aantal van zijn collega’s. Zo liet Blackwell – die Island in 1989 verkocht aan PolyGram en momenteel het indie-label Palm Pictures aanvoert – in The New Yorker optekenen dat ‘de muziekindustrie zich niet leent tot Wall Street. Je werkt nu eenmaal met creatieve individuen en het publiek dat je tracht te bereiken, ziet muziek niet als een product maar als een persoonlijke band met een artiest. Om zo’n relatie te laten groeien, heb je tijd nodig terwijl de meeste CEO’s werken met driejarige contracten waarop ze dan worden afgerekend.’

Majors worden kortom steeds afhankelijker van die ene millionseller die het deficit van alle andere releases moet zien te compenseren. Simpel gezegd: Marco Borsato betaalt voor alle andere zingende Marco’s. En de cijfers zijn alarmerend. Van de 30.000 platen die vorig jaar in de States werden uitgebracht, kwamen er slechts 404 boven de 100.000 exemplaren uit, terwijl van 25.000 titels niet eens 1000 stuks werden verkocht. Daar gaat de mythe dat in Amerika alles grootser blijkt. Hits worden kortom belangrijker dan ooit tevoren. En daarin ligt net een tragische ironie van de platenindustrie: hits zijn nauwelijks te voorspellen, de industrie wordt er steeds afhankelijker van, maar ze zijn makkelijker gratis te verkrijgen via internet.

In die zin wordt de muziekbusiness niet alleen het slachtoffer van de illegale piraterij, maar ook van de manier waarop hij door de globale markt werd opgeslorpt en van de manier waarop hij sinds de jaren negentig vanuit zijn hoofdkantoren wordt geleid. Een recent voorbeeld: Warner besliste de investeringen in lokaal talent stop te zetten omdat het totale plaatje uitmondde in negatieve cijfers, zodat Warner Belgium gedwongen werd een goed verkopende artiest als Novastar op straat te bonjouren. Alsof de strijd tegen de downloaders niet voor voldoende hoofdbrekens zorgt, krijgen de lokale filialen dus ook nog eens af te rekenen met een reumatiek businessmodel, opgesteld door CEO’s die even snel het schip verlaten als erop springen.

A&R-managers – die door deze evolutie zowel belangrijker als machtelozer worden – kijken dan ook steeds wanhopiger in de richting van de radiostations. Artistieke risico’s worden door de hoofdzetel niet langer getolereerd, maar ook de radio schuift steeds meer op naar the middle of the road. Of kunt u nog een duidelijk verschil horen tussen StuBru en Radio Donna? ClearChannel-opperhoofd Lowry Mays – wiens radiokanalen in de VS dagelijks 100.000 miljoen luisteraars bereiken – liet er geen misverstand over bestaan: ‘We zitten niet in deze branche om goede muziek te draaien, wel om producten te verkopen aan onze klanten.’ Kortom: de muziekbranche lijkt resoluut de kaart van de commercie te hebben getrokken. Of beter misschien: ze werd opgeslorpt door een wereldeconomie die nooit iets anders dan de kaart van de commercie heeft getrokken. En wie op dit terrein wordt gejaagd, stelt zich nu eenmaal bloot aan de conjunctuur. Je kan je dan ook afvragen in hoeverre de nefaste cijfers van de majors, naast de digitale piraterij, te wijten zijn aan een wereldwijde economische crisis. Tenslotte blijkt de omzetstijging ook begin jaren negentig, voor het internet dus, al even te zijn gestremd om zich later fors te herpakken. En ook nu, terwijl de wereldeconomie zich zoetjesaan herpakt, lijkt de daling in de cd-verkoop enigszins te stagneren, lijken programma’s als KaZaa over hun hoogtepunt heen, stijgt de ticketverkoop voor concerten en boomen nieuwe media als dvd en MP3-spelers als nooit tevoren.

Enige sympathie voor de John Doe’s binnen de muziekindustrie is gegeven dit amorele marktspel van mergers dan ook op zijn plaats. Tenslotte hebben zij niet de minste impact op de grote bazen, maar ze krijgen er wel de klappen van te incasseren. Hoe amoreel het spel is, mag ook blijken uit de holdingstructuur: veel conglomeraten zoals Sony en AOL-Time-Warner combineren een platenlabel immers met een andere bedrijfstak die de hard- de software aanbiedt om muziek te downloaden en te kopiëren. Nu zijn we geen beroepsmoralisten, maar daarin schuilt op zijn minst toch een ambiguïteit. En wat dan te denken van het legendarische voorbeeld van de Philips-groep, die zijn platenlabel PolyGram van de hand deed om nauwelijks enkele dagen (!) later de cd-writer te lanceren, met als gevolg dat de twee elkaar binnen de kortste keren terugzagen… in de rechtbank welteverstaan.

Achterwaarts de toekomst in

‘Tijdens de voorrondes van Idool kreeg ik een kerel voor me die zei: het nummer dat ik ga brengen heb ik gedownload via KaZaa’, lacht Brusseleers vol afgrijzen. ‘Kun je je dat voorstellen? Een kerel die hoopt zijn geld te verdienen met muziek die dan doodleuk zoiets komt beweren.’ Nu willen we Brusseleers niet verontrusten, maar ook hier lijkt het woord ‘amoraliteit’ vooralsnog van toepassing. Tenslotte wordt muziek anno 2004 massaal – een op de vijf Europeanen en een op de twee websurfers bezondigen zich eraan – van het internet geplukt. Sterker nog: bekijk de verbaasde blik van je 15-jarige neefje wanneer je hem vertelt dat je zelf cd’s koopt tegen 18 euro per stuk in een platenwinkel. Bij de internetgeneratie – iedereen jonger dan 25 – wordt downloaden beschouwd als een amorele activiteit. Bovendien wees recent onderzoek uit dat het gros van de Amerikanen zijn internetabonnementsgeld als argument en gage ziet om muziek gratis te mogen downloaden. Toch krijgen ze door de muziekindustrie niet onbegrijpelijk het morele predikaat ‘dief’ opgeplakt. Hoe ironisch. Kreeg de industrie niet zelf jarenlang dat predikaat naar het hoofd geslingerd van dezelfde betalende consument omdat die zich uitgemolken voelde (u weet wel, de attitude van ‘hop, 2 bonustracks erbij en we hebben alweer een nieuw album), het hoog houden van de cd-prijs (fabricagekost: een halve euro) en het financieel onderwaarderen van de artiesten zelf, die naargelang hun contractvoorwaarden tussen de 60 cent en de 3 euro per verkochte cd op hun bankrekening mogen bijschrijven?

Nog ironischer wordt het als je de muziekgeschiedenis induikt. Zo werden de uitvinders van de cd – Philips en Sony – bij de officiële voorstelling ervan in 1983 uitgerekend door de platenbonzen van de andere majors uitgejouwd omdat ze een patentvergoeding eisten op de digitale schijfjes. Toegegeven, het is een typisch menselijk fenomeen, een conservatieve reflex, maar toch wrijven sommigen de muziekindustrie een zekere technofobie aan. Zo sleepte ze indertijd – toen ze haar inkomsten nog haalde uit het uitgeven van partituren – zelfs de fabrikanten van player-piano’s voor de rechter, terwijl ze in de jaren twintig de radiozenders zonder verpinken een proces aansmeerde. Hoewel de geschiedenis dus duidelijk aangeeft dat nieuwe media telkens nieuwe mogelijkheden en markten aanboren, blijft de industrie ook in de 21e eeuw vijandig ten aanzien van technologische evoluties die ze in sommige gevallen helpt aan te zwengelen. Journalisten die openlijk melden wat miljoenen anderen in de praktijk doen, moeten op hun tellen passen. Zo riep Warner – zonder succes overigens – onlangs nog alle majors op om het maandblad DENG te bannen omdat daarin een recensie was verschenen waarin een journalist suggereerde dat een compilatiesoundtrack evengoed kon worden gedownload. Alsof het niet bestaat als er niet over geschreven wordt. Maar zoals gezegd: in haar begrijpelijke woede staat de muziekindustrie niet alleen. In 1980 sleepte Universal Pictures Betamax voor de rechter, een zaak die de filmindustrie gelukkig verloor, want tegenwoordig halen filmstudio’s zestig procent van hun inkomsten uit… yep, de home-entertainmentmarkt.

Zoals een goede popsong uiteindelijk zichzelf verkoopt, zo ook een goed product. En de cd was een goed product, want in 1986 waren er al 100 miljoen stuks van over de toonbank gegaan. Bovendien bleek het nieuwe medium ook een uitstekende manier om opnieuw inkomsten te genereren uit de backcatalogue, platen die niet langer beschikbaar waren op vinyl. De cd creëerde dan ook een generatie van platenbobo’s die veeleer leken te excelleren in het samenstellen van compilaties dan in het ontdekken van nieuw talent, tenminste als we enkele insiders mogen geloven. ‘De cd heeft de industrie kunstmatig in leven gehouden’, liet Lyor Cohen, hoofd van het onder Universal residerende Island Def Jam, zich een tijdje geleden ontvallen . ‘Als de cd er nooit was gekomen, zou de hele industrie eind jaren tachtig al vervangen zijn door een meer flexibele en moderne industrie.’ Bovendien wordt beargumenteerd dat net de komst van de cd de piraterij heeft aangezwengeld. Het volpleuren van lege, zilverkleurige schijfjes met digitale geluidsgolven – wie ziet tussen de egale bits en bytes nog überhaupt het verband met de creatieve zielenroerselen van een artiest – gaat immers zo makkelijk dat het welhaast even – daar heb je hetzelfde woord weer – amoreel aanvoelt als het pletten van een mier onder je schoenzool.

De uniciteit van het product is verdwenen nu zowat elke cd is ‘ge-ripped’, omgezet naar een digitaal gecomprimeerd formaat oftewel een MP3-file. Daardoor wordt elke cd plots gratis beschikbaar voor iedereen die over een computer beschikt, klaar om duizenden malen illegaal te worden gekopieerd zonder dat de industrie en de artiesten er één eurocent van binnenrijven. Vooral tieners – nochtans ooit de trouwste klanten – ontpopten zich het afgelopen decennium tot de hardnekkigste gesels van de industrie. De gevolgen? Terwijl er in 2000 nog meer dan 70 miljoen exemplaren werden verkocht van de populairste tien albums, zakte dat aantal tot 33,5 miljoen vorig jaar. Dat de industrie ondertussen het schuim en het water om de lippen heeft en gewag maakt van broodroof is begrijpelijk. Dé manier om zichzelf in stand te houden, wordt dan ook het verzinnen van een valabel alternatief om geld te puren uit de MP3-files, want zoals de cd ooit het vinyl verving en de auto de huifkar, zo zullen MP3’s op hun beurt allicht de cd vervangen. Boos worden op zij die de industrie een spiegel voorhouden en hun immobilisme aan de kaak stellen, lijkt tijdverlies. Want als ze erin slagen het internet te recupereren, dan gaat er een nooit geziene markt open.

Vraag is alleen of ze daar ook in zullen slagen zonder een tabula rasa te ontlopen. De euforie die binnen de gelederen was geslopen na de juridische overwinning van de RIAA (Recording Industry Association of America) op Napster (het eerste en populairste softwareprogramma waarmee muziek kon worden gedownload), lijkt immers allang verdwenen. Tegen de zogeheten peer-to-peer-programma’s als KaZaa, Morpheus of Grokster (computernetwerken die in tegenstelling tot Napster niet met een centrale databank werken, maar waarop files door alle computers met dezelfde software kunnen worden gedeeld) valt juridisch voorlopig nog steeds niks te beginnen, want wie moet je in ’s hemelsnaam voor de rechter dagen? De ingenieurs die het systeem hebben bedacht, maar niemand tot illegaal kopiëren hebben aangepord? Of de tientallen miljoenen door privacywetten beschermde gebruikers? Bovendien wisten de legale online-alternatieven van de muziekindustrie vrij weinig enthousiasme los te weken – gratis blijft nu eenmaal goedkoper dan goedkoop – en ook iTunes, een site die in april 2003 door Apple werd gelanceerd en songs onder filevorm verkoopt tegen 99 dollarcent het stuk, zag na zijn beloftevolle start de verkoop niet alleen opnieuw inzakken, het systeem werd recent door hackers gekraakt. Computerspecialisten hebben het dan ook nu al over de geboorte van een ‘Darknet’, een gestructureerd, illegaal en anarchistisch parallelnetwerk van gedeelde muziek, films, software, games en porno. Gek, zo merkt muziekjournalist John Seabrook op, want klinkt het ethos van Darknet – totale vrijheid, gebrek aan respect voor gezag en onmiddellijke voldoening – niet net als dat van de door de muziekindustrie jarenlang gepropageerde rock-‘n-roll?

Slaan en zalven

‘De enige oplossing? Keiharde represailles’, schreeuwt Marcel Heymans van de overkoepelende belangenorganisatie IFPI Belgium dan ook al een tijdje. And the man means business. Hoewel nog steeds behoorlijk klein, is de pakkans voor illegale downloaders vergroot en vooral uploaders en lieden die zelf een lucratief handeltje opzetten in illegale cd’s mogen zich steeds meer aan de legale wraak van de muziekindustrie verwachten. Begrijpelijk. Want als die laatsten er geld uit puren en niet de bedrijven die voor hun producten hebben betaald, noch de artiesten die ervan moeten leven, dan zit er wel degelijk iets scheef. Wist je dat Amerikaanse majors er zelfs openlijk voor uitkomen nepbestanden en – al heel wat minder koosjer – virussen op de p-2-p trafiek te verspreiden? Brusseleers kennelijk niet. ‘Die had ik inderdaad nog niet eerder gehoord. Maar als een computer van zo’n piraat crasht, zal ik een sarcastische grijns niet kunnen onderdrukken. Het wordt tijd dat er universele wetten worden gesteld, want zolang de wetgeving van land tot land verschilt, kunnen we niet eenduidig optreden.’

Niettemin lijkt het handvol mediaprocessen zijn effect niet te hebben gemist: het aantal downloads en KaZaa-gebruikers blijkt recent zelfs te dalen. Vraag is alleen of de industrie wel de juiste vijanden treft, want nuances die door de majors vaak worden verzwegen in de rapporten lijken net aan te tonen dat de rabiate downloaders de grootste consumenten blijven. Ze gebruiken het medium vooral om hun backcatalogue uit te breiden en nieuwe acts te leren kennen. Sterker nog: een recent, zij het twijfelachtig Harvard-onderzoek minimaliseert zelfs de hele hausse en wijst erop dat 5000 downloads de industrie amper één cd kosten.

Hoeft het te verwonderen dat er ondanks de digitale revolutie, de overdosis nieuwe entertainmentproducten zoals games, gsm’s, dvd’s en de Home Theaters ondertussen wel meer tickets voor concerten worden verkocht dan ooit tevoren? ‘Nee’, antwoordt Herman Schueremans van ClearChannel. ‘Een optreden blijft een unieke, niet te kopiëren ervaring en we zitten met een generatie die graag uitgaat en daar geld voor over heeft. Liveartiesten hebben – denk ik – dan ook niets te vrezen, want via het concertcircuit zullen ze hun fans blijven bereiken en inkomsten genereren. En de radio blijft het middel om je fanbasis te doen groeien. De industrie ploegt er zich wel doorheen, maar dan wel onder een andere vorm. Welke? Onmogelijk te voorspellen. En volgens mij is het vooral dat wat hen zo kribbig maakt.’ Wat haar bovendien nog veel kribbiger maakt, is dat niemand zich om haar lot lijkt te bekommeren. De fans – uiteraard veralgemenen we – beschouwen de industrie al jaren als een slangenkuil van geldwolven die artiesten kaalplukken, én erger nog: ook heel wat artiesten doen hun uiterste best om dat eenzijdige beeld extra in de verf te zetten. Joni Mitchell klonk in Rolling Stone alvast akelig formeel: ‘Ik hoop dat het hele zootje in de stront zakt. Platenfirma’s interesseren zich geen reet voor talent, wel voor een bepaalde look en je bereidwilligheid om daaraan mee te werken. Nooit teken ik nog een contract bij een major.’

Bepaalde insiders voorspellen daarom dat de muziekindustrie ‘as we know it’ simpelweg gedoemd is om op termijn te verdwijnen. Hoewel David Bowie van zijn digitaal avontuur teruggekomen is – omdat hij de distributie- en de promokracht van een major had onderschat – bieden steeds meer beginnende en independent-artiesten hun muziek zelf op internet aan. Ze richten zich vooral op radiozenders en concertprogrammatoren, verkopen en nemen platen op in eigen beheer (makkelijk, want elke pc functioneert tegenwoordig als een kleine opnamestudio) én slaan de platenlabels met andere woorden over. Exit majors? ‘Allicht wel’, stelt Luc Van Acker die als muzikant en voormalig werknemer bij BMG het wereldje door en door kent. ‘Maar dat is niet per se een goede zaak. De majors wisten door de mainstreamverkoop wel budgetten binnen te rijven waardoor ook lokaal talent zich kon ontwikkelen. En die spaarpot is nu op. Hun enige alternatief is het internet, maar de industrie heeft tien jaar machteloos in haar ivoren toren zitten kijken en niks wijst erop dat ze alsnog met een alternatief op de proppen kan komen. En ook de hele backcatalogue – de spaarpot tijdens het cd-tijdperk – zijn ze kwijt. Ach, muziek staat net een trapje hoger dan prostitutie – want artiesten hebben ook nog steeds geen statuut – en de pooier is zijn macht aan het verliezen.’

Met het lanceren en uitvoerig promoten van nieuwe media als de muziek-dvd, de SACD of de blue ray spartelt de muziekindustrie om haar geconcentreerde macht – de antipode van het anarchistische internet – alsnog te consolideren. Wat dvd betreft met succes trouwens. Maar daarmee is noch haar cataloog noch het internet gerecupereerd, want zelfs de platenbazen beseffen dat de argumenten dat deze media – die overigens enkel doorbreken als de groothandel in het product gelooft – moeilijker te downloaden vallen op hun beurt gedoemd zijn te verdwijnen. Een doekje voor het bloeden? Want, zo lijkt het distillaat van onze gesprekken met hard- en softwarefabrikanten, artiesten, juristen, A&R-managers, concertpromotoren, radiomakers, internetpiraten en allerhande muziekfans uiteindelijk te leren: het internet heeft de muziekwereld niet doodgeknepen. Integendeel. Het heeft simpelweg een ander consumptiepatroon doen ontstaan waarin de macht van de major-platenindustrie aan het wankelen is gebracht. De overlevingsstrijd van de industrie is dan ook niet noodzakelijk die van de artiesten; noch die van de indie-labels trouwens, die zich op hun beurt steeds meer tegen de majors afzetten.

Elke revolutie – en dus ook een digitale – resulteert nu eenmaal in nieuwe krachtsverhoudingen. En dat is een ontegensprekelijke vaststelling, geen rechtvaardiging van het illegaal downloaden. Kijk in dat verband maar eens naar de recente platendeal van Robbie Williams. EMI bood Williams 80 miljoen dollar in ruil voor een vast percent op alles wat het zingende en geföhnde vleespopje binnenharkt, van auteursrechten, over toeren, tot merchandising en – o, ja – het verkopen van allerhande plaatjes op allerhande media natuurlijk. Is de major in dit soort deals tenminste nog een gelijkwaardige partner, dan wordt hij straks misschien een van de vele klanten die aan de nv Williams voor hun distributie, opname- en promowerk mogen factureren. Of vrij naar The Smiths: Artists of the world, unite and take over? Ach, elke denkpiste loopt wel ergens op uit en slechts één ding lijkt zeker: ze is opgetrokken uit bits en bytes. Als de profs binnen de majors al één belangrijke functie hadden, om na een lange wandeling door het muzieklandschap uiteindelijk weer uit te monden bij het met gouden platen bezet kantoor van Bart Brusseleers, dan is het wel het bepalen van die ene artiest die effectief kan zingen tussen de duizenden die denken het te kunnen. Dat Brusseleers nu al in de Idool-jury zetelt, is in dat verband visionair. Want misschien maakt hij in 2010 zelf geen platen meer, maar selecteert hij een maandelijkse playlist die vervolgens draadloos naar je draagbare MP3-speler, laptop of gsm kan worden gestreamd.

Tenminste, als de industrie de artiesten ondertussen in het gareel heeft weten te houden, legaal meer steun heeft kunnen bedingen, een positiever imago heeft aangekweekt door een avontuurlijker en minder cynische releasepolitiek te voeren en vooral: als ze je er tegen die tijd van heeft kunnen overtuigen om toch maar iets te betalen voor wat momenteel tot spijt van wie het benijdt gratis is. Voor de industrie is de schijnbare amoraliteit omsmeden tot een morele discussie het enige antwoord op de internetrevolutie dat haar nog rest. En dat terwijl artiesten, indie-labels, concertprogrammatoren en alle andere partijen verschillende antwoorden lijken klaar te hebben. En de fans? Die hebben, net als vijftig jaar geleden toen Elvis de popcultuur voor het eerst tot aan de mercantiele hemel liet reiken, het de komende jaren met de iPod rond de pols of de vinylplaat op de pick-up eigenlijk helemaal zelf voor het zeggen. That’s all right, mama.

Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content