‘DIE INGESTORTE FABRIEK IN BANGLADESH? DAT IS DAENS’

© KRIS DEWITTE

Cast en crew van vaderlandse filmklassiekers keren terug naar de plekken waar zij destijds hun moment de gloire op pellicule vastlegden. Deze week: Stijn Coninx blikt van op de Grote Markt van Aalst terug op Daens (1992). ‘Links of rechts, dat gaat voor mij over de beste voet van een voetballer.’

Een stuk later dan voorzien wandelt Stijn Coninx met een brede grijns het marktplein op. Coninx komt rechtstreeks van een eerste ontmoeting tussen Jan Decleir en David Van de Steen voor zijn volgende project, een film over de Bende van Nijvel. Van de Steen, op wiens boek Coninx zich baseert, was negen toen in november 1985, bij de overval op de Delhaize van Aalst, de Bende zijn beide ouders en zijn zus voor zijn ogen doodschoot. Coninx heeft er zin in. Hij heeft het over een teruggevonden koppigheid, suggereert terloops dat de motivatie de voorbije jaren soms iets minder brandend was. Maar wij hebben afgesproken om het te hebben over die andere film met Decleir waarin Aalst een triestige hoofdrol speelt: Daens.

Voor het verhaal van de film over de priester die in de bres sprong voor de uitgebuite, verpauperde textielarbeiders moet Coninx niet diep graven. ‘Namen, feiten, data moet je me niet vragen. Maar ik herinner me bijna elke opname. Ik heb een visueel geheugen.’ Zonder aarzelen duidt hij de plaatsen aan waar de camera stond zodat de Grote Markt voor negentiende-eeuws kon doorgaan. Het belfort, de Graaf van Egmont en de Borse van Amsterdam konden zo in beeld. De huizen naast de Borse kregen decorgevels aangemeten. ‘Lang hebben we niet in Aalst gedraaid, een dag of vier. Het Aalst van de negentiende eeuw dat Louis Paul Boon beschrijft, bestaat niet meer. Voor de textielfabrieken zijn we naar Polen moeten uitwijken. Daarnaast hebben we in Gent en Brussel gedraaid. Daens’ aankomst per trein is in Mariembourg gedraaid, zoals bijna elke stoomtrein-rijdt-station-binnenscène in de Belgische film. Voor de scène in het Vaticaan zakten we naar Rome af. We waakten erover dat onze reconstructie correct was. Als de echte Daens vanuit het huis van zijn broer naar rechts moest om de textielfabriek te bereiken, dan deden we dat ook.’

CONINX WAS NOG EEN JONGE DERTIGER toen hij aan het hoofd stond van de grootschalige en naar Vlaamse normen peperdure productie. Via producent Dirk Impens erfde hij het project van Robbe De Hert. ‘Robbe probeerde al ettelijke jaren om Boons boek te verfilmen. Ik heb nog gebeld om te vragen of hij toch niet liever zelf regisseerde. Ik kende hem goed. Mijn eerste job in de filmwereld was chauffeur voor hem spelen tijdens de opnames van De Witte van Sichem (1980). Op Blueberry Hill (1989) was ik zijn eerste assistent. Maar Robbe had de fysieke moed niet meer om Daens alsnog te verfilmen.’

Politiek was Coninx minder uitgesproken dan De Hert. ‘Ik ben altijd gevoelig geweest voor sociaal onrecht. Ik herinner me nog haarscherp dat ik als zestienjarige met de school in Buenos Aires was. Een paracommando nam wie durfde mee naar de krottenwijken. Wat ik daar zag, heeft me blijvend zwaar beïnvloed. Ook in politiek zelf ben ik zeer geïnteresseerd. Ik lees er alles over. Maar vraag me niet of ik links of rechts ben. Voor mij verwijzen die termen naar de beste voet van een voetballer.’

Op het scenario van De Hert werd niet verder gewerkt. Een coproductie met Nederland en Frankrijk werd opgestart. ‘Weken aan een stuk heb ik in Parijs met de Franse scenarist François Chevallier gewerkt. We zijn van nul herbegonnen. Hij bleef maar doorvragen. Zelfs nadat ik het hele boek naverteld had en alles verteld had wat ik maar wist, bleef hij doorvragen.’

Coninx koos uiteindelijk voor de combinatie van het historische verhaal rond figuren als priester Daens en politicus Charles Woeste met het liefdesverhaal van de katholieke Nette (Antje De Boeck) en socialist Jan (Michael Pas) en het noodlottige verhaal van de kinderen, Jefke voorop.

DE OPNAMES WAREN GEEN LACHERTJE. In Polen zag de filmploeg zwarte sneeuw. ‘Daens is een heel grote film geworden, maar het was een crisisproductie’, vertelt Antje De Boeck. ‘Er waren financiële problemen. En we hebben wreed afgezien in Polen. Stijn is zwaar ziek geworden van alle stress en trammelant. Met al die figuranten waren de opnames organisatorisch zeer zwaar. We stonden onder enorme tijdsdruk. We konden per dag maar een beperkt aantal uur draaien. In Polen bleek de zon in het najaar veel minder lang te schijnen dan gedacht. Bovenal verschilde de realiteit waarin we werkten angstwekkend weinig van de film. Onwaarschijnlijk schrijnende toestanden hebben we daar gezien. Na verloop van tijd kregen we ook door dat de Poolse producenten heel wat figuranten als zwijnen behandelden. Dat waren geen figuranten maar straatarme, werkloos geworden mensen die ingehuurd waren omdat ze als enigen wisten hoe ze de fabriek weer op gang konden trekken. Hun situatie was heel precair. Het is bijna reality-tv. Iedereen verloor tijdens de opnames wel even de pedalen. Maar we trokken ons aan elkaar op.’

GEDREVENHEID VAN MENSEN MET TALENT is de rode draad doorheen de setoorlogsverhalen van Coninx. Over bijvoorbeeld de ervaren cinematograaf Walther van den Ende, die enthousiast roept dat hij ‘Laermans’ gevonden heeft, verwijzend naar Eugène Laermans, de Brusselse schilder die de levensomstandigheden van het proletariaat aanklaagde en een visuele inspiratiebron voor de film. Of over Allan Starski, die zichzelf overtreft met het productiedesign en de setdecoratie. ‘Niet te verwonderen dat hij later op Schindler’s List (1993) en The Pianist (2002) gewerkt heeft.’ Of over Jan Decleir die in Polen de rol van clapper loader opneemt wanneer hij niet moet spelen.

‘Bij de BRT was er kritiek op de keuze voor Decleir’, zegt Coninx. ‘Men vroeg zich af waarom ik de rol van priester gaf aan iemand die niet gelooft. Maar ik geloofde dat dat net een voordeel was. In elk geval was Jan geweldig. Niet alleen in zijn spel. Hij waakte over de jongere acteurs, hielp waar hij kon. Het is zo’n lieve man. Maar bij onrecht verandert hij in een tijger en brult hij het uit. En laat Daens nu net over onrecht gaan.’

Coninx wist wel meer grote namen te strikken. Zo speelt wijlen Julien Schoenaerts bisschop Stillemans. ‘Ik kende al die mannen al van de vele sets waarop ik in een of andere hoedanigheid gewerkt had. De Leeuw van Vlaanderen (1985) bijvoorbeeld.’ Van Hugo Claus’ faliekant afgelopen verfilming van het Vlaamse heldenverhaal heeft Coninx vooral onthouden hoe het niet moet. En dat je er soms maar beter niet aan kunt beginnen. ‘Tijl Uilenspiegel stond in de steigers, maar ik heb contractbreuk gepleegd omdat ik pertinent zeker wist dat we De Leeuw van Vlaanderen achternagingen. Je tovert niet zomaar een leger uit je hoed.’

DAENS WERD EEN OVERDONDEREND succes. Met 848.000 bezoekers was het de derde meest succesrijke Belgische film ooit. Coninx moest alleen zichzelf, met de Urbanus-komedies Koko Flanel (1990) en Hector (1987), twee keer laten voorgaan. ‘Het lijkt makkelijk om dat nu te zeggen, maar ergens wist ik wel dat Daens zou aanslaan. Als je die emotie eenmaal kunt overbrengen… Dat Daens ook internationaal aansloeg, verbaasde me evenmin. Uiteindelijk kom je het onrecht dat aangekaart wordt overal tegen. Nog altijd. Denk maar aan de ineenstorting van die fabriek in Bangladesh die meer dan duizend arbeiders het leven kostte.’

Klap op de vuurpijl was de Oscarnominatie in de categorie beste buitenlandse film. ‘Natuurlijk was dat een bijzondere ervaring,’ vertelt Coninx, ‘maar ik had het er daarna ook wel mee gezien. Een tweede keer genomineerd worden en wel winnen was géén doelstelling. Met prijzen kun je even blij zijn, maar ze maken niet gelukkig.’

Componist Dirk Brossé noemt Daens een mijlpaal in zijn leven. ‘Ook al ben ik amper op de set geweest. Je voelde aan alles dat er elektriciteit in de lucht hing. Iedereen wilde uitmunten, een gezonde ambitie. Maar het werd pas echt raar toen de film in de zalen kwam. Alles is zeer snel gegaan. We werden de nationale trots. Het hele land leefde mee met de Oscarnominatie. Daens was even groot nieuws als Dirk Frimout in de ruimte.’ Brossé was geen beginneling. Hij had als dirigent en componist al een mooi parcours afgelegd. ‘Maar waar ik ook kwam, voortaan werd ik overal voorgesteld als de componist van Daens.’

ANTJE DE BOECK HAD HET HEEL MOEILIJK met wat ze ‘de onnozele nasleep’ noemt. ‘Ik was na Polen zwaar van slag en kon dat maar moeilijke rijmen met de sensatie, de rozengeur en maneschijn in België. Ik werd ingehaald als een grote ster, maar ik had gewoon mijn werk gedaan, zoals ik in het theater al jaren deed. Ik ben dankbaar voor de levenservaring en de opportuniteiten die Daens me heeft geboden, maar er ontstond een personencultus waar ik niet mee om kon.’

Brossé verging het beter. Daens bracht hem naar Amerika. Even speelde hij met het idee om als filmcomponist aan de slag te gaan. ‘Maar ik stond te ver in mijn carrière als componist en dirigent om alles op te geven en weer onderaan op de ladder te beginnen. Er lopen duizenden componisten rond en het gesloten wereldje heeft soms wat weg van de maffia. Mijn grote voorbeeld Georges Delerue (gevierde Franse componist, nvdr. ) raadde me aan om mijn carrière in Europa verder te zetten en te wachten op de kans om Amerika langs de grote poort binnen te komen. Hij heeft het helaas nooit geweten dat die kans er gekomen is.’ Brossé is op dit moment muzikaal directeur van het Chamber Orchestra of Philadelphia en werd door de grote John Williams uitverkoren om zijn muziek te dirigeren tijdens de Star Wars in Concert World Tour. Kamermuziek en symfonieën, maar vooral het volgens hem ‘betreurenswaardige feit dat er maar 24 uur in een dag zijn’ dwongen Brossé om eind jaren negentig minder filmmuziek te componeren. Maar Daens én Stijn Coninx bleven opduiken. ‘Ik schreef met veel plezier de muziek voor de musical Daens, die in 2008 in première ging. Op één stukje na was dat allemaal nieuwe muziek. En met Stijn Coninx zal ik altijd een bijzondere band hebben. Er is de professionele samenwerking die na Daens werd verdergezet. Maar vooral waren er persoonlijke, lange gesprekken tijdens voor ons allebei emotioneel zware tijden. Daar is een grote vriendschap uit voortgekomen.’

EN CONINX, DIE WERD BARON. HIJ WERD na Daens in de adelstand verheven, ging willens nillens voor bekende Vlaming door en was plotsklaps het boegbeeld van de Vlaamse cinema. Maar de medaille had ook een keerzijde. ‘Het was alleszins wennen. Ik was de underdogpositie gewoon – de regisseur van komedies met Urbanus die zich even aan historisch drama waagt, weet je wel. Vervelend vond ik vooral dat ik heel veel jaloezie tegenkwam. Of dat men ervan uitging dat mijn projecten voortaan wel vanzelf gefinancierd zouden raken. Weet je dat Marina(zie pagina 10) de eerste keer is dat ik maximale steun krijg? Daens was aan Robbe De Hert verbonden. Licht (1998), Verder dan de maan (2003) en Soeur Sourire (2009) waren coproducties met het buitenland. Ik kan een boek schrijven over de manier waarop mijn film over Damiaan gekelderd is ten voordele van een andere film. Weken aan een stuk had ik bij de Amerikaanse acteur Robin Williams gekampeerd om aan het scenario te werken. Wat met Damiaan allemaal gebeurd is, hou je niet voor mogelijk. Zelfs een positief ingestelde mens als ik niet. En was er echt geen belangrijker nieuws de dag dat een krant op de voorpagina kopte dat Soeur Sourire flopte? Jongens, toch’, zucht Coninx. Maar langer dan een seconde houdt hij zijn frons niet vol.

DOOR NIELS RUËLL – FOTO’S KRIS DEWITTE

Stijn Coninx’BIJ DE BRT WAS ER KRITIEK OP DE KEUZE VOOR JAN DECLEIR: WAAROM GAF IK DE ROL VAN PRIESTER DAENS AAN IEMAND DIE NIET GELOOFT?’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content