DEFTONES

DEFTONES, in 2003, nog in de originele bezetting. Vlnr.: drummer ABE CUNNINGHAM, zanger CHINO MORENO, wijlen bassist CHI CHENG, gitarist STEPHEN CARPENTER en toetsenist en draaitafelaar FRANK DELGADO. © © GETTY

Je dweept nooit harder met groepen en platen dan in je jeugd. Maar is de muziek van de helden van toen mee oud geworden met de luisteraar? Paul Baeten Gronda herbeluistert Deftones en denkt terug aan his own summer.

Zomer 1996. In de Agoragalerij in Brussel centrum kochten we baggies van het merk Venom, in het weekend werden er kruistochten naar skateparken georganiseerd en ’s avonds dronken we harde alcohol uit de fles in de laatste zon in onze doodlopende straat. In de garage stonden twee drumkits naast elkaar en lagen de goedkope, onstembare gitaren tussen de kogellagers, de hockeysticks en de gefaalde schoolcarrières gewoon op de grond.

Het was geen tijd waar ik nu met nostalgie aan terugdenk. Nostalgie heeft door de verdwaasde internetgeneratie aan waarde verloren en is een containerbegrip geworden voor alles wat we ons nog enigszins herinneren. Echte nostalgie gaat over holle, ongrijpbare pijn over wat verloren is geraakt in de tijd, terwijl sommige dingen net beter worden naarmate er meer jaren overheen gesmeerd worden. De zomer van 1996 is er daar een van.

We luisterden naar Cypress Hill, 311, Dr. Dre, Biohazard, Pantera, Public Enemy, Pro-Pain, Machine Head, Prong, Pixies, Weezer, Madball, Sick of It All, Metal Molly, Fear Factory, Fun Lovin’ Criminals, Fountains of Wayne, Altar, Dog Eat Dog, Type O Negative, Millencolin, Tool, Strung Out, PN, Rage against the Machine, Mano Negra, Downset, Therapy, Such a Surge, Life of Agony, Body Count, NoFX, Merauder, Fugazi, Snoop Dogg, Helmet, Soundgarden, Senser, The Cure en vast nog wel een band of twee meer dan dat.

Daarna kwam de tijd van nu-metalbands zoals Korn en Limp Bizkit. Limp Bizkit, die met Three Dollar Bill, Y’All in 1997 trouwens een redelijk straf en zelfs in credibele kringen dropbaar debuut maakten, maar daarna op historische wijze met onnozele Bentleys gingen rijden en maskers gingen dragen. Van het moment dat een band maskers gaat dragen, verlaat de zaal in stilte via een achterdeur en ga iets drinken met een goede vriend om over Hemingway en vrouwen zonder hobby’s of scrupules te praten.

Het was de tijd waarin ik – en eindeloos veel leeftijdsgenoten vanuit dezelfde en andere generaties – voor het eerst voelde hoe je het leven blijkbaar zelf kunt vastgrijpen. Het begin van de ontvoogding, één voet in het – destijds al bijna standaard gebroken – ouderlijke huis, de andere in de te ontdekken wereld. Jaren had ik erop gewacht, op ouder worden, op autonomie, op de uitvoering van de eerste naïeve plannetjes, op zonder de nodige boorddocumentatie en tegen onverantwoorde snelheden tussen Werchter en Haacht vliegen met brommers die een ‘vario’ hadden. Ik weet tot op vandaag niet wat een vario is. Maar je ging er wel snel door.

En toen kwamen de Deftones en Chino Moreno zong in het eerste nummer van hun eerste plaat dat hij zich verveelde. ‘I get bored’, zo stelde hij het. Om dat nog eens te onderlijnen, heette het nummer zelf ook nog eens Bored. Dus je snapte het wel. En dat leek plots het coolste wat je kon doen, je vervelen. De verworven luxe van je te kunnen vervelen. Baas te zijn over je eigen tijd en die naar believen te kunnen verspelen.

Adrenaline, het debuutalbum van Deftones, was traag en snel tegelijk, zwaar en sloom, agressief, toch ook warm en sexy als natte zwembadhuid in de Californische zon. Adrenaline was alles waarvan je droomde and then some, en dat elf nummers lang, gekreund, gefluisterd en geschreeuwd als het varken dat Chino Moreno is.

Herfst 1998. Ik veranderde van school net voor ik zeventien werd. En dan een week of twee later nog eens. Als ik als skater op vervroegd pensioen de campus van mijn nieuwe school in Haacht betrad, dan was het met 7 Words van Deftones op mijn oren. Mijn thuis was waar mijn koptelefoon hing en ik begon te begrijpen dat dat niet noodzakelijk een nadeel hoefde te zijn.

Intussen was Around the Fur verschenen, dat raak was vanaf de eerste seconde waarin drummer Abe Cunningham het beest wakker tikt. Dit was een plaat waar al mijn vrienden naar luisterden, ook zij die metal maar niks vonden, ook zij die beter ontworpen heupen hadden en op de covers van mannenbladen stonden. De energie in het nummer Headup oversteeg het puberale kastensysteem volgens muzieksmaak en in het ingeslapen Haacht was iemand die ook naar Deftones luisterde een teken dat er meer was en dat je niet alleen was, tussen de 2000 andere leerlingen in een soort Vlaamse interpretatie van de Amerikaanse highschools op tv. Be Quiet and Drive (Far Away) is tot en met vandaag een van mijn favoriete nummers aller tijden. De melancholie, het escapisme en de hoop zitten erin. Basisingrediënten voor heel veel van de schoonheid in de wereld.

Mijn beste vrienden en ik hadden een videocassette met een documentaire van Deftones die op tour waren in Europa. In het filmpje gebeurt niks. De band gaat even poolen. Ze zitten op de bus en zien er moe uit. Chino steekt een sigaret op, trekt de kraag van zijn jasje op en steekt de straat over. Chi klaagt over de vermoeidheid en het missen van zijn familie. Er wordt wat footage getoond van de bandleden die thuis, in Sacramento, California, wat skaten in hun straat, met de zon die wegzakt.

Ergens rond het jaar 2001 of 2002 werd onze band ontdekt door iemand die Stef heette, een jeansvestje droeg en bij een majorplatenfirma werkte in het laatste jaar dat dat nog iets was om fier op te zijn. Nadat we voor hem hadden gespeeld en onze drummer net geen klop had gekregen van een voorbijrijdende Hells Angel omdat hij hij overmoedig zijn middelvinger had opgestoken naar de man terwijl hij zijn drumstel inlaadde, werd het plan aangevat op Europese tour te gaan als support van de New Yorkse hardcoresuperband Glassjaw, die hun album Worship and Tribute te promoten hadden. De zanger van Glassjaw, Daryl Palumbo, herviel helaas in de af te raden ziekte van Crohn, waardoor de geplande tour werd geschrapt. Dat slechte nieuws werd weggezeurd in café De Living in Aarschot. Voor je het weet ben je twintig jaar en sta je aan een toog te lullen over wat had kunnen zijn. Dat is altijd het moment om nieuwe schoenen te gaan kopen en opnieuw te beginnen.

Redelijk snel was ik opgelucht dat ik ’s nachts op mijn gemak kon zitten schrijven in de plaats van versterkers in een gehuurde camionette te duwen in Wuppertal of Bordeaux, maar als er één reden was waarom ik op die onzalige leeftijd niks anders wilde dan op een mottige bus stappen, was dat waarschijnlijk Chino Moreno, die me had laten zien hoe dat kon. Laat die ‘waarschijnlijk’ gerust weg.

DAARNA KWAM HET ALBUM WHITE PONY EN TOEN WAS HET helemaal gedaan met strak omschrijfbare genres. Je hoorde voor het eerst echt de new wave-invloeden van Moreno. Deftones zat op dat moment dichter bij Depeche Mode dan bij Korn of andere bands die de initiële nu-metalperiode niet konden ombuigen tot iets dat meer waard was. Laten we dat laatste vanaf nu het Hoobastank-syndroom noemen.

Op voornoemde video kon je ook zien hoe gitarist Stephen Carpenter een (als ik me niet vergis ESP-)gitaar inplugt, twee of drie noten speelt en de sound de rest van het werk laat doen. Bijna verontschuldigend zegt hij, nadat hij de versterker weer heeft uitgezet: ‘That’s it. That’s my favorite riff.’

Het probleem met metal tot min of meer dat moment was tweeledig. Ten eerste waren de teksten te onnozel – satan bestaat eigenlijk niet, het systeem wil niet elk individu dood en metaforen met rivieren en ijzeren ketens zijn na een bepaald punt gewoon opgebruikt. En ten tweede waren de gitaristen meestal gasten die in een leren broek sliepen en toch minstens acht minuten van de zes liefst van al toonladdertjes afliepen onder de invloed van solodrang.

Deftones zong over seks en de gitaar deed eigenlijk gewoon hetzelfde. De johnnymanieren en de lyrische zwaarte werden gewoon weggeveegd en het resultaat was iets tussen een gestroomlijnde bulldozer en een courtisane.

De meeste van mijn favoriete groepen van de jaren negentig ben ik intussen ontgroeid. Niet omdat ik zo geweldig evolueerde, maar vooral omdat zij hetzelfde bleven doen of slecht werden. De Red Hot Chili Peppers gingen na Californication refreinen maken die bestonden uit het galmend weergeven van enkele klinkers, Counting Crows bleek hetzelfde te doen, maar dan met maanden en steden. Metal kan ik nog horen, maar het is met een relativerende glimlach.

Ook Deftones liet ik varen toen ze met Deftones (2003) en Saturday Night Wrist (2006) mindere platen gingen maken en Chino een soort vette Elvis van de alt.metal werd. Maar een jaar geleden herontdekte ik hen, en nu staan hun albums Diamond Eyes (2010) en Koi No Yokan (2012) geoff-lined in mijn Spotify. Wat het hedendaagse equivalent is van die 20 cd’s naast je speler in de jaren negentig die je echt veel draaide, naast de 200 die je ook wel had maar vooral om ze in de kast te zien staan. Chino staat weer scherp en ik kan naar de muziek luisteren zonder voortdurend een beroep te moeten doen op ons gezamenlijke verleden. You’ve Seen the Butcher, CMND/CNTRL, Sextape, Rocket Skates… Het beukt en het huilt, alsof ze weten wat destijds, in 1996 of 1998, al zo goed was, en dat nu gewoon spelen zodat dertigers er ook iets aan hebben. Zonder te hoeven springen of meeroepen, of zo. Verder gaat het nog altijd over liefdesverdriet en seks. Of ik moet de tekst van Rocket Skates verkeerd begrepen hebben. Die gaat zo:

You’re red, Soaking wet.

I’m right next to you.

Let’s sail in this sea of charms.

Let’s drown underneath the stars.

Let’s drink with our weapons in our hands.

Let’s sleep in this trance.

Guns. Razors. Knives

(Fuck with me)

Je zou kunnen denken dat het over een ontmoeting in een winkel voor wapens en scheergerei gaat waarvan het dak lek is terwijl het bloed regent, maar ‘fuck with me’ heeft dan toch altijd weer het voordeel van de duidelijkheid. Duidelijkheid, zoals wanneer je ook in 2014 nog je koptelefoon kunt opzetten en meteen weet waar je huis is.

DEFTONES ZONG OVER SEKS EN DE GITAAR DEED EIGENLIJK GEWOON HETZELFDE. DE JOHNNYMANIEREN EN DE LYRISCHE ZWAARTE WERDEN GEWOON WEGGEVEEGD EN HET RESULTAAT WAS IETS TUSSEN EEN GESTROOMLIJNDE BULLDOZER EN EEN COURTISANE.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content