Benny Goodman noemde hem een bitch. Charlie Parker noemde hem een motherfucker. Albert II noemt hem sinds vorige zomer baron. Op 11 december krijgt hij er nog een eretitel bij: dan wordt Toots Thielemans doctor honoris causa aan de VUB én de ULB. Aanstaande maandag concerteert hij in Antwerpen, maar wij trokken met hem voor een week naar zijn home?away?from?home: de Blue Note?club in New York.

Door Bart Cornand Foto Lieve Blancquaert

Toots Thielemans & Kenny Werner (Universal)

Cocnert: Brussels Jazz Orchestra met als gasten Toots Thielemans en Kenny Werner: maandag 10/12 bij Stuurboord, Hangar 26/27 in Antwerpen.

Concert na de uitreiking van het eredoctoraat: dinsdag 11/12 in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel.

West 3rd Street, New York

Een banaal rijhuis in Greenwich Village. De lichtreclame van Burger King aan de overkant geeft de afgebladderde gevel op nummer 131 een hoerenkleurtje. Binnen wordt hard gelachen. Een muzikant heeft een flinke fout gespeeld, en hij vindt het best geestig. Hij mag dat: hij is chef van het combo. Meer nog: een week lang is hij de patron van de Blue Note, de meest prestigieuze jazzclub ter wereld.

Voorbijgangers steken hun hoofd in het portiek, op zoek naar een affiche, een naam. Het gelach maakt plaats voor een flard uit Giant Steps, de klassieker van John Coltrane. Het wordt snel duidelijk wie de lachende man is, en dat die man niet altijd lacht: met enkele stoten van zijn mondharmonica legt Toots Thielemans de club, de voorbijgangers en de Village stil. Even maakt het niet uit of dit New York of de Marollen is. Er is klank, en dat is genoeg.

België en Toots, het heeft altijd wat gewrongen. Niemand is sant in eigen land, en bij gebrek aan patriottisme hebben de Belgen dát maar als lijfspreuk aangenomen. Toots, ja natuurlijk, die kennen we allemaal. ’t Is toch zo’n lieve bompa. En in het buitenland is hij een echte vedette, zeggen ze. Boudewijn sterft? Toots zal wel blazen. Koningsdag? De Ket speelt de Brabançonne. Thielemans is een onderdeel van ons nationale meubilair. Pas de jongste jaren is de erkenning in België op gang gekomen. Het meubel werd afgestoft, kreeg van de koning een adellijke titel, en volgende week krijgt hij zowel aan de Vrije Universiteit Brussel als aan de Université Libre de Bruxelles een eredoctoraat voor zijn bijdrage aan de muziekwereld _ een zeer uitzonderlijke dubbelslag.

Maar wie weet hoeveel hij in het jazzmilieu écht betekent? De mensen die deze zomer speciaal voor hem naar Jazz Middelheim kwamen, wellicht. ‘Ga eens mee naar Amerika’, zei zijn manager. ‘Daar zul je merken wat hij echt waard is.’

Tien dagen na de aanslagen op het World Trade Center stappen we op het vliegtuig. New York snakt naar adem, Sabena al evenzeer, maar Toots is vastbesloten. Hij heeft met pianist Kenny Werner een nieuwe duo-cd uit, en die zál in New York worden gespeeld. Thielemans: ‘Voor mij is het een emotioneel moment. Ik ben in België geboren, maar ik werd patriottistisch over de States. Ik ben in 1947 voor het eerst naar hier gekomen, in 1957 werd ik Amerikaans staatsburger. Al mijn idolen werkten in New York, en ik heb met ieder van hen gespeeld. Zonder hen zou ik dezelfde niet zijn. Daarom had ik het gevoel dat ik móést komen. Pas op, ik hoef daar geen medaille voor te krijgen. Bovendien had ik het contract zes maanden geleden al getekend.’ De schaterlach die erop volgt, is even herkenbaar als zijn Brussels-Engelse accent.

East 68th Street

Een flatgebouw in gele baksteen, de entree doet een voorzichtige poging tot art deco. De liftdeur heeft geen knoppen: alleen een oude conciërge kan de lift van achter zijn massieve bureau naar beneden halen. Hier woonden Arthur Miller en Marilyn Monroe. We snuiven diep, maar de geur van bleekwater heeft de Chanel N5 verdrongen. Vier hoog wacht Toots ons op in de deuropening van zijn flat. Het appartement is licht en ruim, zeker naar New Yorkse normen. Niet slecht voor een harmonicaspeler die destijds van collega’s te horen kreeg: ‘ Jean, tu es un bon musicien. Jette ce jouet!

Toots: ‘Ik ben voor het eerst als toerist met mijn nonkel Theo naar Amerika gekomen. In 1947 moet het zijn geweest, en we gingen voor zes weken naar Miami. Ik volgde toen al op de voet wat zich in de jazz afspeelde. Ik had mijn gitaar en een harmonica meegenomen. In die tijd hoorde je overal The Nat King Cole Trio. Je weet wel, Straighten up and fly right, Route 66… Gitaar, bas en piano. In Miami ging ik hier en daar iets drinken, leerde mensen kennen, en begon in de clubs jamsessies te spelen. Op een van die avonden leerde ik de legendarische fotograaf Bill Gottlieb kennen. Hij hoorde me spelen en was enthousiast, maar ik moest terug naar Europa om in Nice te gaan optreden. Ik moest hem zweren dat ik daarna naar New York zou komen. Hij heeft me uiteindelijk voorgesteld aan de muzikanten op 52nd Street. ‘ There’s this guy from Belgium, you should hear him!‘ België? En hij speelt harmonica? Tja, ik was totaal onbekend. In België had ik al naam in het jazzmilieu, maar was ik nog niet beroemd _ vergelijk het met saxofonist Ben Sluijs vandaag. Het begon met jams bij de Howard McGhee All Stars in de Three Deuces-club, en bij het trio van Lennie Tristano. Dat was het topniveau van die tijd, hé. Ik kende die jongens van hun platen! Ik werd voorgesteld aan van die Hollywood-types met een dikke sigaar: ‘ You’re from Belgium? I know, that’s in Copenhagen.’ ( schatert) Zo ging het stap voor stap. Benny Goodman had me gehoord, en in 1950 ben ik bij hem begonnen, op een Europese tournee. In Zweden vonden ze het fantastisch, in België vonden ze er niets aan. Twee lijntjes in de krant kreeg ik.’

‘Ondertussen probeerde ik mijn papieren voor de Amerikaanse immigratiedienst rond te krijgen. New York is de boiler room waar je het moet komen doen, zeker in de jazzwereld. In 1951 ben ik overgekomen, en geloof me: het was hard. Ik kende wat muzikanten die op sessies mijn naam lieten vallen. Het begon heel traag, maar ik heb niet te lang moeten wachten. In die tijd woonde ik niet in New York zelf. Ik zat buiten de stad, in Yonkers, waar het voor een jonge muzikant tenminste betaalbaar was. Ik heb er 25 jaar gewoond. Als ik ’s ochtends om halfnegen downtown een opnamesessie had, moest ik om vijf uur opstaan om er te raken. Opeengepakt in de metro, met mijn gitaar. Het waren lange dagen.’

Carmine Street, Greenwich Village

Midden in de Village ligt Carmine Street Guitars, een kleine winkel van een gitaarbouwer. We hebben er een van de weinige betaalbare jazzgitaren van New York zien hangen _ voor de liefhebbers: een Epiphone uit 1946. Toots hoeft ze niet, maar bij ons kriebelt het. Wekenlang hebben we stukjes Grant Green en Kenny Burrell ingeoefend, hopend dat ze er op het uur U vlot zouden uitkomen. Helaas. De Epiphone voelt als een sinaasappelkist aan, en vooral: de trac slaat in onze vingers. Thielemans mag dan al internationaal bekend staan om zijn mondharmonicaspel, in het begin van zijn carrière maakte hij furore als studiogitarist. De eerste dag dat The Beatles in Amerika aankwamen en in de Ed Sullivan Show speelden, stond John Lennon erop om Toots te ontmoeten, omdat hij dezelfde gitaar wou als die kerel met zijn Rickenbacker. ‘ If it’s good enough for him, it’s bloody good enough for me!

Toots: ‘Tegen 1952 kreeg ik naam als een van de goeie gitaristen in de stad. Een vriend had gehoord dat pianist en bandleider George Shearing audities voor gitaar hield. Tony Scott, een muzikant en hospitality man die de muzikanten in NY probeerde te helpen, had me in Birdland horen spelen en nam me mee naar Shearings loge in Carnegie Hall. Ik speelde Body & Soul, een klassiek thema, en ik had meteen werk voor zes jaar _ als gitarist en af en toe op mondharmonica. Het is de enige vaste job in mijn leven geweest.’ ( lacht)

‘Een van mijn sterkste herinneringen is de tournee met de Birdland All Stars. Als ik niet kan slapen, draai ik die film nog eens voor mijn ogen af. Je moet je dat voorstellen: je zit op een bus met het hele Count Basie Orchestra, het George Shearing Quintet, het Miles Davis Quintet, Billie Holiday, Sarah Vaughan, Stan Getz en Lester Young. ( lange stilte) En daartussen ik. We waren misschien met twee blanken. Ik zat halfweg de bus, altijd naast de bassist van Count Basie. Het raam sloot niet goed, en hij had een dikke leren mantel waar ik me achter kon verstoppen. Alle beetjes helpen als je one nighters speelt, waarbij je elke avond in een andere stad optreedt. En rechts van me zat Billie, met haar hondje op schoot. Veel zei ze niet, het was het begin van het einde voor haar. Dat is mijn bus phantome. Jammer genoeg heb ik er geen foto’s van, maar ze zitten in mijn kop.’

Restaurant Trattoria Spaghetto, Greenwich Village

De bediening is de lompste die we ooit gezien hebben, de kelner spreekt als Marlon Brando die op het punt staat een paard in stukken te snijden, maar de pasta is uitstekend. De kater van de mislukte gitaaraankoop zindert nog na, maar Toots, ever so gentle, wijt het debacle aan de krakkemikkige Epiphone. We hebben de test doorstaan, en de baron doopt ons ‘broederke’. Een andere adellijke titel hoeven we niet meer.

Toots: ‘Na zes jaar bij Shearing begon ik te freelancen. Paul Kuhn, een Duitse pianist, bezorgde me werk in Duitsland bij de radio-orkesten. Via hem ging ik in Zweden spelen, en daar ben ik begonnen met fluiten. Het moet 1960 geweest zijn. Toen ben ik ook eens bij de familie in België langsgeweest. Maar spelen deed ik er niet… Niemand was geïnteresseerd. Ik verdiende mijn huishuur in Zweden, Duitsland, en een beetje in Amerika. Dat was het, tot het succes van Bluesette kwam. I’ve paid the dues, you know. Ik ben nooit taxichauffeur moeten worden, mijn vrouw heeft nooit moeten werken. Maar gemakkelijk was het niet. Sommige avonden speelde ik voor 50 dollar in het Waldorf Astoria, dan weer op een bar mitswa, of voor 20 dollar in een maffiarestaurant als dit hier ( lacht). Ik heb álles gedaan.’

‘Stilaan heb ik in de studio’s een reputatie opgebouwd. Eerst was er Bluesette, daarna werd ik bekend met het melodietje van Sesamstraat, later speelde ik muziek voor films als Midnight Cowboy en Turks Fruit. Maar tegen 1979 was ik mijn zelfvertrouwen kwijt. Ik dacht dat ik geen jazzmuzikant meer was, dat ik te commercieel was geworden en niet genoeg op jazz had gefocust. Quincy Jones belde me op: Toots, you gotta come over. Hij zat in de beroemde studio’s van Rudy Van Gelder (de legendarische producer/technicus van het Blue Note-label) in New Jersey. Herbie Hancock, Ray Brown en Freddie Hubbard zijn er al. Ik wil jou er ook bij, zei hij. Quincy heeft me erdoor geholpen, samen met Bill Evans en Jaco Pastorius.’

‘Nu ben ik terug, geloof ik. Denk maar aan de tweede set in de Blue Note, gisteren. That was one of the best sets I’ve played in my whole life. Ik voelde me niet goed in mijn vel, maar ik had het gevoel dat me niets kon gebeuren. Ik deed mijn ogen dicht en Kenny volgde. Ik ben muzikant geworden om muziek te spelen, maar zonder al die commerciële concessies. Nu verdien ik eindelijk mijn centen met jazz, omdat dat sneeuwballetje groter en groter is geworden.’

Een taxi brengt ons uptown. De radio speelt de tune van Sesamstraat, en we krijgen de slappe lach. De chauffeur uit Bangladesh kijkt onbegrijpend in zijn spiegel. De timing van het toeval is te mooi om uit te leggen.

Blue Note, West 3rd Street

Op weekavonden valt de opkomst in de Blue Note wat tegen. Twee weken na de aanslagen op het WTC blijven de toeristen weg en komen New Yorkers de deur niet uit. Cafés en restaurants zijn dicht, sommige voorgoed. Vijf musicals schrapten hun voorstellingen omdat de zalen leeg bleven. New York is duidelijk een gewonde stad. Hoe hanig de slogans op T-shirts, posters en spandoeken ook zijn ( God Bless America! United We Stand!), het getoeter is minder neurotisch, mensen slenteren naar het werk. In koffiehuizen bedankt het personeel je omdat je ondanks alles naar de VS bent gekomen.

Voor de concerten van Toots zit de club voor driekwart vol. Het personeel is opgezet. ‘ It’s the best audience in weeks‘, klinkt het aan de bar. Het gros zijn veertigers en vijftigers, maar er zit ook verbazend veel jong volk in het publiek. Hier en daar glimt zelfs een wenkbrauwpiercing.

De setlist bestaat avond na avond vooral uit materiaal uit de nieuwe cd. Dolphin Dance van Herbie Hancock is zonder twijfel een crowd pleaser. Tijdens Frank Sinatra’s All the Way kruipen koppeltjes wat dichter tegen elkaar aan, dienstertjes blijven met hun glazen aan de toog staan. That small place between a smile and a tear, Toots’ handelsmerk, doet weer zijn werk. En hij schaamt zich niet voor zoveel sentimentaliteit: ‘Het is tijd om uw Kleenex boven te halen’.

Maar wie gekomen is voor een portie suikerjazz, breed uitgestrooid door de arpeggio’s van Kenny Werner, krijgt van Toots lik op stuk. Bassist Ray ‘Babyface’ Drummond en drummer Billy Drummond kijken bijwijlen met ongeloof op hoe Thielemans zich door George Gershwin, Bill Evans, Miles Davis en Ivan Lins werkt. Een citaat van Chet Baker hier, een flard Wes Montgomery daar, een schijnbaar oneindige uithaal à la John Coltrane erbovenop, afgesloten met een speelse verwijzing naar het thema van The Pink Panther. Tot zover het imago van lieve bompa. Vanzelfsprekend eindigt elk concert met Bluesette, en ook in New York blijkt hoe slecht mensen kunnen fluiten.

Elke avond zit er wel een Belgische delegatie in de zaal. De ene keer een groep Vlaamse congresbezoekers, dan weer gitarist Jeanfrançois Prins, die halftijds in New York woont en de andere helft aan de academie van Berlijn doceert. Ook bassist Nicolas Thys, zopas bekroond met de prestigieuze Django d’Or-award voor beste jong talent in België, komt langs.

Joel Allen, een gitarist-harmonicaspeler van 29, komt uit Cleveland, Ohio. Hij staat stijf van de zenuwen. ‘Ik ben al mijn hele leven een fan. Ik ben helemaal van Ohio naar hier gereden om de eerste set te kunnen zien. Acht uur in de auto, énkel.’ Hij is niet de enige kilometervreter in de club. Er zitten fans uit Florida en Zuid-Frankrijk in de zaal die speciaal voor één concert naar de Blue Note zijn gereisd. Het lijkt allemaal wat aan Billy Drummond voorbij te gaan. ‘Hij is zó goed. Soms ben ik zo geconcentreerd aan het luisteren dat ik vergeet om zelf te spelen.’

Knoop Studio’s, River Edge, New Jersey

Een half uur rijden van downtown New York wacht ons een cultuurschok. Ten westen van de Hudson begint New Jersey, een niemandsland van supermarkten en eindeloze, identieke verkavelingen. Bruce Springsteen tekende ze al in zijn ballads, maar wellicht komen scènes uit Married with Children dichter in de buurt. Toots komt niet voor de architectuur. Hij is er om twee tracks op te nemen voor de nieuwe plaat van de Nederlandse zangeres Fay Claessen. De auto stopt voor een babyblauw huis. In de kelders van de doorzonwoning blijkt de pluchen, bleekhouten opnamestudio van Manfred Knoop te liggen.

De partituren voor Claessens nummers, Once upon a Summertime en What Are You Doing the Rest of Your Life? zijn er niet, maar dat blijkt niet onoverkomelijk. Ondanks wat zenuwachtig gestuntel van de technicus staan de composities er zo goed als in één take op. Thielemans glimt: I’m one take Charlie, hehe.

Toots: ‘Creativiteit is niet iets statisch. Een schilder en een dichter evolueren ook. Kenny zegt dikwijls dat ik de jongste muzikant ben die hij kent. Ik ben meegegaan van Django naar Coltrane, tot vandaag Maria Schneider en Brad Meldhau.’

‘Ik vind dat hedendaagse pop op een goeie manier ritmeboxen en al die mechaniek gebruikt _ scratchers, of hoe heten die dingen? Ze zetten nu jazzsamples over zo’n beat. Ik voel dat mijn stijl veel beter in die muziek past dan in wat tien jaar geleden populair was. Het vloeiende, het continue van die stijl bevalt me. Met de juiste producer zie ik het zitten. Ik hou van die beats. St. Germain vind ik bijvoorbeeld heel goed. Wat heeft het voor zin om _ zoals zoveel oude vedetten _ dezelfde muziek van vijftig jaar geleden te spelen? Ik hoor dat Marc Moulin een project uit heeft met Philip Cathérine en Bert Joris. Herbie Hancock staat tegenwoordig met twee diskjockeys op het podium. We zijn allemaal op zoek naar iets anders. Zo’n plaat als St. Germain, dát wil ik nog eens maken. Ik kan dat! Dan kies je niet voor melodie, maar voor sheets of sound, zoals Coltrane deed. Mensen verwachten het niet van me, maar mijn oren staan naar voren gericht. Ik leef echt niet in het verleden. De Belgen hoeven in de muziek voor niemand onder te doen, en dan heb ik het niet alleen over de jazzvogels. Kijk maar naar die gasten van Zita Swoon. En Steven De Bruyn, de harmonicaspeler van El Fish, die jongen kan spelen.’

Blue Note, West 3rd Street

Het is zaterdagavond, en de club zit afgeladen vol. De legendarische drummer Billy Hart, vroeger bij Jimmy Smith, Wes Montgomery, McCoy Tyner en Stan Getz, vervangt Billy Drummond. Kenny Werner maakt voor één avond plaats voor David Kikoski. Amerikaanse en Israëlische tv-ploegen wringen zich tussen de tafels. Koreaanse boekingsagenten vergelijken hun agenda’s. Toots geniet duidelijk van de opkomst, en doet opnieuw zijn verhaal: ‘ Of course I’ve seen the tragedy on TV. Maar dit is geen kabardoeske.’ Wat in de Engelse vertaling wordt: ‘ This is not the McDonald’s of jazz. Dit is de belangrijkste club in de wereld. I would have been an ungrateful coward if I hadn’t come.’ Niemand in de club durft ook maar te kuchen. Toots breekt dan maar zelf de ongemakkelijke stilte. ‘Ik heb 28 seconden met Louis Armstrong gespeeld. Hij noemde me Bop Chops, omdat ik bebop speelde _ which was not his priority.’ En weer die lach. Wat volgt, is een zeer emotionele versie van What a Wonderful World. In het publiek kijkt componiste en dirigente Maria Schneider, met wie Thielemans op Jazz Middelheim het podium deelde, toe.

Na de set is de sfeer uitgelaten. Het trappenhuis dat naar Toots’ kleedkamer leidt, is volgepakt met fans. In de kamer ernaast geniet bassist Ray Drummond van de rust. ‘Ik kan nog altijd niet geloven hoe hij die klank krijgt uit zo’n chrome sandwich.’ Waarop Billy Hart: ‘Hij speelt verdomme trompet op een harmonica.’

Manny’s, 48th Street

Toots neemt ons mee naar zijn oude habitat, het studiodistrict rond Radio City Music Hall. De eerste tussenstop is Manny’s, de mythische instrumentenwinkel. Tussen de gitaren hangen honderden gesigneerde foto’s van bekende klanten: Eric Clapton, The Rolling Stones, George Benson, Quincy Jones, Benny Goodman. En drie van Toots Thielemans. Steve Jordan, studiomuzikant en laatst nog drummer bij Sheryl Crow, vliegt Toots om de hals. ‘Beloof me dat je me belt voor je volgende cd.’ De uitbater vraagt Toots om een handtekening op een verjaardagskaart voor de gepensioneerde manager. Er is nog net plaats tussen Vernon Reid van Living ColOUr en Sting.

Toots: ‘In ’52 waren de Metronome All Stars op tournee. Benny Goodman zat erbij, Charlie Parker, Lennie Tristano, al de grote namen uit die tijd. Ik speelde toen bij George Shearing. Tijdens een van die optredens in Birdland kwam Charlie Parker backstage naar me toe. Hey, how are you doing? I saw Benny Goodman the other day. We spoke about you. Benny asked me: Do you know this Jean Thielemans? He’s a bitch, ain’t he? And I told him, No, Benny, he’s a motherfucker.‘ Schaterlach. ‘Van een Afro-Amerikaan is dat het schoonste compliment dat er bestaat. Maar gaan de mensen nu niet denken dat ik weer aan het stoefen ben?’

We steken Sixth Avenue over, richting Radio City Music Hall. Midden op het zebrapad houdt hij halt. ‘Daar op de hoek stond vroeger een studio. Op de tweede verdieping ben ik in 1953 voor het eerst Duke Ellington tegengekomen. En ik was zo zenuwachtig, jongen. Ellington kwam naar mij toe, schudde mijn hand en zei: Ik ken jou. Jij doet goeie dingen met George Shearing. Weet je wel goed wat dat voor mij betekende, broederke?’

Het verkeerslicht springt op Don’t walk. Alsof we dat op dat moment nog hadden gekund.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content