Hij werd onsterfelijk als Lawrence of Arabia, maakte porno met Sir John Gielgud en geeft toe dat hij ook op zijn 75e nog altijd verzot is op whisky en vrouwen. Ten bewijze speelt hij in zijn nieuwste film een vieze oude man die aanpapt met een juffrouw die viermaal jonger is dan hij. Hou uw dochters, kleindochters en achterkleindochters binnen voor Peter O’Toole.

In de loop van uw carrière werd u maar liefst acht keer genomineerd voor de Oscar van beste acteur, maar behalve die ere-Oscar in 2003 – die u niet eens wilde – heeft u er nooit een gewonnen. Hoe frustrerend was het om er opnieuw naast te grijpen met ‘Venus’, terwijl velen vonden dat u hem dit keer absoluut verdiende?

Peter O’Toole: Om die mensen gelijk te kunnen geven, zou ik de film een keertje samen met een publiek moeten zien – dus niet in zo’n aparte screeningzaal. Ik ben ervan overtuigd dat het een genuanceerde en volwassen film is, ook al gaat hij volgens sommigen blijkbaar over een vieze ouwe vent en een sletterig jong meisje. Of zou ik hen verkeerd begrepen hebben? Zeg eens: is het zo’n film die jij gezien hebt?

Nee, de film die ik gezien heb ging over een oudere acteur die terugblikt op zijn leven en tracht te achterhalen wat dat leven precies heeft betekend.

O’Toole: Dat bedoel ik dus. En ik hoop dat hij de mensen die gaan kijken in de veronderstelling dat het alleen maar over een vieze ouwe vent en een jong, sletterig meisje gaat, toch even aan het nadenken zet. Dat iedereen die ooit dat label opgeplakt kreeg – of zulke labels naar eigen goeddunken op anderen kleeft – tenminste een paar minuten bij de zaken stilstaat en beseft dat het leven iets gecompliceerder in elkaar zit.

Net zoals bij ‘My Favorite Year’ (1982), waarin u een doorzopen has-been speelde, is het moeilijk om naar de onstuimige Maurice in ‘Venus’ te kijken zonder te denken aan uw eigen verleden als wildebras.

O’Toole: Da’s onvermijdelijk. Dat maakt nu eenmaal deel uit van je beroep als acteur. En ik lijk in zekere zin ook wel op Maurice. We zijn allebei werkende acteurs die blij zijn dat we nog kunnen en mogen werken, we houden allebei van vrouwen, en we houden van een goeie scheut whisky. We zouden samen zelfs gerust de boel op stelten kunnen zetten, Maurice en ik.

En dat op uw vijfenzeventigste.

O’Toole: Wees gerust: zelfs al zou ik proberen nog het beest uit te hangen, de mensen zouden het op mijn leeftijd toch niet meer au sérieux nemen. Ze zouden me waarschijnlijk zelfs helpen om de straat over te steken (lacht).

Zeg nu niet dat er geen vrouwvolk meer is dat zich gewillig tegen u aanschurkt zoals in ‘What’s New Pussycat’ (1965)?

O’Toole: Ik kan daarover niet in detail treden. Maar veel is er inderdaad niet veranderd. Niet voor mij althans.

Fijn zo! Terug naar uw films: wat dacht u toen u voor het eerst die prachtige, blonde jongeling zag in ‘Lawrence of Arabia’?

O’Toole: Ik had mezelf eerder al aan het werk gezien in een tv-film: ik was aandachtig aan het kijken en zag een jonge vent naar een bureau lopen, maar ik had écht geen idee dat ik het was. Dat was de eerste filmles die ik ooit heb gekregen. Wat jij ziet is niet noodzakelijk wat anderen zien. En wat je denkt te zien, is zeker niet hetgeen je zult zien. Hetgeen je ziet, is zelfs niet noodzakelijk te zien. Begrijp je wat ik bedoel?

We doen ons best. De hype rond ‘Lawrence of Arabia’ (1962) moet niettemin overweldigend geweest zijn, zeker voor een 27-jarige beginneling. Zelfs de oer-Britse toneelschrijver Noel Coward merkte ooit ironisch op: ‘Als die O’Toole nog knapper was geweest, hadden ze de film ‘Florence of Arabia’ moeten noemen.’

O’Toole: Misschien. Maar voor een acteur is het gezicht dat hij in de spiegel ziet, geen gezicht maar een stuk vlees. Het is de materie waarmee je je rol moet opbouwen. Hoe je er precies uitziet – jong of oud, mooi of lelijk – is van geen belang. Wat telt, is de manier waarop je dat vlees manipuleert. In het begin denk je: ‘Jezus, ben ik dat? Dat vlees daar op het witte doek?’ Maar na verloop van tijd ebt die ijdelheid weg en blijft enkel het vlees over waarmee je het personage creeërt.

Ú bent dus die ene acteur die geen ijdeltuit is?

O’Toole: Wie weet. De enige manier om te accepteren dat je als acteur eigenlijk maar een stuk vlees bent, is door nooit naar de film te gaan. Ik ben af en toe geweest, maar mijn vriend Richard Burton – met wie ik overigens lange tijd het record heb gedeeld van niet-verzilverde Oscarnominaties (Burton greep er zeven keer naast, nvdr. ) – heeft nooit een voet in een cinemazaal gezet. Hij kon zijn eigen smoelwerk gewoon niet uitstaan (lacht).

Ik las dat u geen grote fan bent van regisseurs. U vindt dat hun rol vaak overschat wordt en dat ze acteurs te weinig krediet geven.

O’Toole: Ho maar. Waar heb je dat gelezen? Er zijn misschien een paar regisseurs die ik overroepen vind, maar de echt goede verafgood ik. Van al de mensen met wie ik heb samengewerkt waren William Wyler ( How to Steal a Million, 1966), David Lean ( Lawrence of Arabia, 1962) en John Huston ( The Bible, 1966) misschien wel de allergrootste connaisseurs van het acteervak. Ze waren ook echt dol op hun acteurs en legden hen constant in de watten.

Hoort ook softpornomaestro Tinto Brass in dat rijtje thuis met wie u ooit de epische ramp ‘Caligula’ (1979) hebt gemaakt?

O’Toole: Dat was hilarisch. Schitterend gewoon. John Gielgud en ik hadden geen flauw benul wat er aan de hand was. Toen we ons contract tekenden was het nog Gore Vidals Caligula en was er van hardcore seksscènes geen sprake. Tot er plots een nieuwe regisseur en een compleet ander script opdoken. Toen werd het me heel snel duidelijk wat er aan de hand was, hoewel John liever de andere kant op keek. Tenminste, tot hij overal werd omringd door …

Naakte figuranten die het op een neuken zetten? Soit: wat zijn de drie dingen die een goed acteur nodig heeft?

O’Toole: Volharding, volharding en volharding.

Waarom hebben we filmsterren nodig?

O’Toole: Waarom hebben we goden nodig?

Wat heb je geleerd over …

O’Toole:(onderbreekt) Niks. Helemaal niks.

‘VENUS’

Vanaf 22/8 in de bioscoop.

Door Brantley Bardin l Foto Antony Snowdon; © Premiere / Vertaling en bewerking: Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content