‘De Monsieur Hulot in ons allen’

Onder meer dankzij deze typiste uit 'PLAYTIME' treedt elke bezoeker in de voetsporen van Tati's bekendste personage. © © Stéphane Dabrowski

‘Jacques Tati gebruikte de moderniteit als zijn speelterrein. Dat doet ook Deux temps, trois mouvements: in de tentoonstelling worden de bezoekers als het ware in scène gezet.’ Macha Makeïeff, de Franse theaterlegende en curator-scenograaf van de Tati-expo in Gent, over de moderniteit van de meester.

Makeïeff is géén onbekende. Sinds 1978 leidt ze met haar levensgezel Jérôme Deschamps een in Frankrijk legendarisch theatergezelschap en regisseerden ze samen ook opera’s en tv-programma’s. Hun grootste hit, Les deschiens, met onder anderen de Belgische actrice Yolande Moreau, stond model voor Vaneigens. In 2000 richtten ze samen met Tati’s dochter Sophie Tatischeff Les Films de Mon Oncle op, een organisatie die de nalatenschap van Jacques Tati (1907-1982) beheert en al verschillende van zijn lang- speelfilms heeft gerestaureerd en heruitgebracht. En er ligt nog werk op de plank: Makeïeff en Deschamps organiseren regelmatig evenementen die de reputatie van Tati moeten bestendigen. De expo in Gent is er daar een van.

‘Ik heb Tati geïnterviewd voor Le Cinématographe toen ik nog studeerde’, vertelt Makeïeff in haar hoofdkwartier, een voormalige keukenfabriek in de buurt van place de la Nation in Parijs die volgestouwd is met parafernalia van de regisseur. ‘Het was een van de mooiste momenten uit mijn leven. Ik was piepjong. Ik dacht dat ik twintig minuten zou krijgen, maar we hebben een halve dag samen doorgebracht. Enkele jaren later kwam Tati naar onze eerste voorstellingen kijken, op aanraden van zijn dochter Sophie. De moeder van Jérôme was een nicht van Tati’s vrouw. Er was weinig contact tussen die twee takken van de familie, maar Tati was nieuwsgierig. En dus kwam hij kijken. Wij waren gefascineerd door musichall en populair theater. Tati was daardoor geraakt. Hij liet ons naar zijn kantoor komen en vertelde ons zijn gedacht.’

Een omgekeerd tweeluik

‘Tati was nooit gehaast. Als hij begon te praten, bestond de tijd niet meer. Hij heeft ons veel bijgebracht. En zijn interesse heeft ons destijds het nodige zelfvertrouwen gegeven. De fond van onze voorstellingen interesseerde hem niet; hij had het uitsluitend over de vorm. Daarom wilden we bij de expo ook absoluut de vorm laten spreken.’

Makeïeff en filmhistoricus Stéphane Goudet concipieerden de tentoonstelling in opdracht van de Cinémathèque Française, maar de Gentse versie is nagenoeg identiek. Deux temps, trois mouvements bestaat uit twee luiken – een in kleur en een in zwart-wit – waarbij Makeïeff het verhaal van Tati in omgekeerde volgorde vertelt. Eerst zien we de regisseur als heraut van de moderniteit, geobsedeerd door de nieuwe wereld. Pas daarna volgt de Tati uit de oude doos: de jonge sportman van goeden huize en de eeuwige grapjas die met zijn imitaties de wereld van de musichall veroverde en nog op tournee ging met Marie Dubas, de zangeres van Mon légion- naire – Colette schreef hem in die vroege jaren de hemel in.

‘Ik wilde tonen hoe modern Tati destijds was, hoe zijn films getuigden van de grote ommezwaai van de wereld, van de tuimeling van de maatschappij in de moderniteit. Tati vond dat modernisme verrukkelijk. Hij amuseerde zich. Technologie fascineerde hem: hij gebruikte telkens de nieuwste camera’s en Playtime was de eerste Franse lang-speelfilm in 70 mm. Ook hield hij van Amerika en van de Amerikaanse levensstijl. Al zit er in zijn films ook een melancholische ondertoon.’

De monotonie van de moderniteit

De bezoeker treedt op de tentoonstelling in de voetsporen van Hulot – ‘Hulot’, zei de regisseur, ‘c’est un peu moi, mais c’est aussi un peu vous tous’. Die identificatie met Tati’s beroemdste personage begint al in de lange grijze gang uit Playtime, waarmee de expo opent. ‘Je hoort het geluid van stappen, je vraagt je af waar je belandt. In de verte prutst een oude heer aan een elektronisch bord met flikkerende lampjes. In het midden wordt een fragment uit Playtime geprojecteerd: de bezoeker bevindt zich in dezelfde situatie als Hulot.’

‘Die gang’, zegt Makeïeff, ‘illustreert de monotonie van de moderniteit. Het is een esthetiek van repetitie.’ Dan gaat het naar de glazen kubus die in Playtime als wachtzaal dient. De bezoeker ziet er dankzij een panorama van 360 graden de hele expo in één oogopslag. Via de deur die werd geleend uit de Royal Garden, het restaurant dat in Playtime zo’n belangrijke rol speelt, leidt de expo vervolgens naar een herinterpretatie van een naoorlogs Salon des art ménagers, een huishoudbeurs in technicolor zoals er in de jaren 50 en 60 vaak werden georganiseerd. Makeïeff noemt de zone, in het tatiaans, de Strand. Ze heeft er een aantal voor Tati’s universum relevante consumptiegoederen verzameld. ‘Uitvindingen die het leven moesten verbeteren: le bonheur par le confort. Ik heb er een stand van gemaakt met voorwerpen uit de films, waaronder het meubilair dat onlangs nog heruitgebracht is, zoals de bank van madame Arpel.’

‘We gebruiken nauwelijks tekst in de tentoonstelling, slechts hier en daar een citaat van Tati. Ons discours is in eerste instantie visueel en grafisch. De evolutie van de grafische vormgeving in Tati’s werk toont het verloop van tijd en net dat interesseert me: hoe Tati praat door vorm. ‘ La vedette’, zei hij, ‘est avant tout le décor’ – de ster is bovenal het decor. Die uitspraak was voor mij het vertrekpunt van de tentoonstelling. Tati sprak nooit veel, maar hij kon het wel gevat zeggen.’

Tuut-tuut

Wie consumptie zegt, zegt ook reclame. Tati heeft niet alleen zelf een aantal reclamefilmpjes gedraaid, waaronder voor Taillefine, het eerste Franse dieetmerk, maar inspireerde ook anderen. Regisseur Etienne Chatiliez liet voor Eram een reconstructie maken van de tuin van de Villa Arpel uit Mon oncle en voor de kaas St Môret werd Jour de fête nagespeeld. Beide filmpjes uit 1980 worden getoond op de expo.

‘Ik toon er ook enkele portretten van zijn vrouw, Michou, die ik goed gekend heb. Micheline was een vrouw van haar tijd, elegant, altijd goed gekleed, heel mooi.’ De zone wordt afgesloten met een beeldhouwwerk van César, een van de Compressions waarmee de kunstenaar zijn reputatie heeft gemaakt: een als zilverpapier in elkaar gedrukt autowrak. ‘César was een echte Marseillais, extravert, een spraakwaterval; terwijl Tati veeleer gereserveerd was. Maar César droeg Tati veel genegenheid toe.’

Met het wrak van César en fragmenten uit Jean-Luc Godards Weekend en David Cronenbergs Crash wordt een kleine omweg gemaakt. ‘De auto is het ultieme consumptievoorwerp uit die periode, maar ook het onderwerp van Trafic.’ De film wordt in hoofdzaak vertegenwoordigd door een draaiende rotonde met miniatuurmodellen van alle auto’s in het oeuvre van Tati.

Drugstore Blues

Trafic is leuk, maar Playtime blijft de belangrijkste, meest aparte film in het oeuvre van Tati. Niet verwonderlijk grijpt de expo er voortdurend naar terug. Hulot belandt in de beroemdste scène van de film in een absurd modernistisch kantoorgebouw, met tientallen identieke hokjes. Makeïeff heeft zo’n hokje tot in het detail nagebouwd. ‘Je kunt als bezoeker naar binnen kijken. En dan kun je naar boven, waar je, net zoals in de film, Hulots tweede perspectief krijgt te zien.’ Eén klein verschil: Hulot nam een gestroomlijnde, stalen roltrap. Wij moeten het doen met een ouderwetse trap.

‘U kunt zich voorstellen’, grijnst Makeïeff, ‘dat ik maar al te graag zo’n roltrap had laten installeren. Alleen kreeg ik daarvoor de middelen niet.’ Dat doet niets af aan het resultaat: de bezoeker observeert met de ogen van Hulot de gevolgen van de vooruitgang, en die zijn net zoals toen even hilarisch als beklijvend. Er is nog meer Playtime in Gent. Makeïeff vermeldt de miserabele koekjes van de Drugstore, die vormelijk verwijst naar Nighthawks, een van de belangrijkste schilderijen van Edward Hopper. ‘Alles baadt in een groen licht, de sfeer is triest en sinister.’

Het spook in het mausoleum

De allesbehalve getalenteerde zakenman heeft aan Playtime flink zijn broek gescheurd. ‘Hij dacht te filmen op de luchthaven van Orly of in Duitsland, maar besliste uiteindelijk om zelf een moderne stad te bouwen: Tativille.’ Bijna twee jaar duurde de voorbereiding op een terrein van 8 hectare in de Parijse voorstad Joinville-le-Pont. Tussen oktober 1964 en september 1967 heeft Tati 365 dagen gedraaid, gevolgd door een jaar postproductie. De film heeft 15,4 miljoen euro gekost, zes keer meer dan oorspronkelijk gepland.

Playtime is volgens Makeïeff de grote breuk in zijn leven. ‘Zijn droom viel in duigen. Hij heeft zijn meesterwerk kunnen maken, maar tegen welke prijs? En dan is er nog weinig van overgebleven.’ In een donker, afgesloten mausoleum zie je een filmpje van de afbraak van Tativille, waarin Tati zijn scenario onder een instortend gebouw gooit. ‘Het mausoleum is gewijd aan deconstructie. Eigenlijk was Tati zijn hele leven geobsedeerd door dood, destructie, verdwijning, verlies. Tati is wat dat betreft een echte Slaaf. Neem het einde van Playtime, waarin Hulot tussen valse en echte Hulots als het ware oplost in de stad. Tati lijkt komaf te willen maken met het idee van de held. Vanuit een dramaturgisch perspectief is dat zeer sterk, maar ook onthutsend.’

In Makeïeffs mausoleum staat een groot rek met voorwerpen die aan Tati hebben toebehoord, waaronder zijn pardessus, zijn Oscar, zijn César, de hoed van Hulot en de postbodetas van François uit Jour de fête. En dan is er nog de mummie van Tati, levensgroot in plaaster. ‘Ik heb hem, toen we de tentoonstelling in Parijs bijna af hadden, zijn hoed opgezet. En voor de anekdote: toen ik voorzichtig zijn pijp in een daartoe uitgespaard gat in zijn mond wilde stoppen, is die plots gebroken. Dat was duidelijk een teken.’ – in het Frans is ‘ se casser la pipe’ een eufemisme voor sterven.

De brief van Pasolini

Mon oncle, dat vroegere hoogtepunt in Tati’s filmografie, wordt vertegenwoordigd door een schaalmodel van de Villa Arpel, hier dus niet de kopie van de woning op ware grootte. Fragmenten uit de film worden afgewisseld met videokunst van de Belgische kunstenaars Bernard Secondini en Dominique Castronovo. ‘Zij hebben een versie gemaakt van Mon oncle waarin ze alle personages hebben gewist. Alleen het decor blijft over. Gekkenwerk, je moet een Belg zijn om eraan te beginnen.’

De cinefiele bezoeker wordt zoet gehouden met een interventie van cocurator Stéphane Goudet, die in een filmpje enkele wetenschappelijk onderlegde analyses maakt van Tati en zijn werk. ‘Ik wilde een plezierige, vrolijke, kleurrijke expo, maar er moest ook inhoud zijn. Om lappen tekst op de muren te vermijden, heb ik dat filmpje met Stéphane laten maken. Hij heeft het spel perfect meegespeeld. De installatie bestaat uit twaalf schermen waarop van alles gebeurt. Het resultaat is even ludiek als leerrijk.’

De laatste belangrijke verwijzing naar Mon oncle is de pijp van Hulot, uitgevoerd in een vijf en een halve meter lange versie. De pijp is tegelijk een ladekast vol bijzondere documenten: schetsboeken, gags, programma’s, brieven van Truffaut en Pasolini.’ Pasolini? ‘Pasolini wilde Tati absoluut als acteur, net als Fellini. Truffaut was trouwens ook een fan. Maar Tati heeft altijd geweigerd, hij had zijn eigen oeuvre. Na Jour de fête had hij gemakkelijk een hele reeks films met postbode François kunnen maken, maar dat wilde hij niet. Tati wilde vooruit, nieuwe vormen bedenken. Hij had een duidelijk plan in zijn hoofd en daar bracht je hem niet zomaar van af.’

Een jeugd in zwart-wit

Het tweede luik van de tentoonstelling is gewijd aan de jonge jaren van de regisseur. Makeïeff markeert de overgang van het ene universum naar het andere, van het gesatureerde modernisme naar de spreekwoordelijke oude doos, op een voor de hand liggende manier: alles wordt zwart-wit. Treuriger oogt dat echter niet. De jonge Tati is oubolliger dan de rijpere versie. Geen wonder dat de tijd in deze contrachronologische tentoonstellingen alle richtingen uitwaaiert. Zie maar naar de draaiende carrousel in de zwarte zaal: een kermisattractie die tegelijk een filmspoel evoceert.

Van Jour de fête worden fragmenten uit drie verschillende versies getoond. ‘Tati heeft die film destijds met een andere camera ook in kleur gedraaid. Door allerlei omstandigheden heeft hij de kleurenfilm echter nooit kunnen ontwikkelen. Het octrooi was verkocht aan een Amerikaans bedrijf en er waren juridische problemen. Hij heeft later wel nog een deels ingekleurde versie van Jour de fête gemaakt en na zijn dood is de kleurenfilm door zijn dochter ontwikkeld.’

Dat andere cruciale werk uit Tati’s vroege periode is Les vacances de monsieur Hulot, op de expo (in mineur) present met een herinterpretatie van de scheidsrechtersstoel door een jonge kunstenaar, en een strandhokje waarin de zee te zien is en te horen, zoals in de openingsscène. In een tweede strandhokje heeft Makeïeff foto’s opgehangen uit de oude albums van de Tatischeffs. ‘Ik heb foto’s gekozen die zijn gemaakt op vakanties aan zee. Tati was geprivilegieerd, zijn ouders namen hem vaak mee naar de bains de mer, waar hij zich dan verveelde op het strand. Op de familiefoto’s zien we hem met de grootvader die hij zo bewonderde, de fameuze Russische cavalier op wie hij sterk geleek. Beweerde hij.’

Musichall als de basis van alles

‘We eindigen de tentoonstellingen met het begin: Tati die als atleet zijn eerste stappen zet in de wereld van de musichall.’ In de sport vond hij inspiratie voor zijn eerste sketches en filmpjes, maar ook voor zijn laatste project, de documentaire Forza Bastia. ‘Tati is in 1978 op Corsica een voetbalwedstrijd gaan filmen die letterlijk in het water viel. De film is pas na zijn dood uitgebracht, afgewerkt door Sophie.’

En de musichall? ‘Die ligt aan de basis van alles. We zien de grote Amerikaanse burleske komieken op wie Tati dol was, de Buster Keatons en de Harold Lloyds, die hij overigens heeft ontmoet op zijn Amerikaanse tournee, nadat hij een Oscar had gekregen voor Mon oncle.’

‘Au fond’, besluit Makeïeff, ‘laat ik in deze tentoonstelling Tati zichzelf uitleggen aan de hand van indrukken en gevoelens. Er gebeurt van alles en het publiek absorbeert zijn universum. Een jongetje van acht, dat zich normaal gezien gauw verveelt in een museum, kan snel door de expo lopen. Misschien onthoudt hij alleen de pijp van vijf en een halve meter en de carrousel. Maar dat volstaat. Het betekent dat hij Tati nooit meer zal vergeten. En toch blijven de cinefielen niet op hun honger zitten. Ik was niet geïnteresseerd in directe pedagogie, wel in een pedagogie van gevoelens.’

Tati blijft voor Makeïeff en Deschamps een passie. Het duo bereidt de restauratie voor van Parade, Tati’s laatste film, en de verschillende versies van Jour de fête. Makeïeff is pas terug uit China, misschien reist de tentoonstelling nog daarheen. De archieven worden regelmatig geraadpleegd door studenten en onderzoekers uit de hele wereld. ‘Tati was ontzettend veeleisend. Aan elk detail is gewerkt, over elk punt is nagedacht. Dat werkt inspirerend, ook voor mijn eigen werk als plastisch kunstenaar.’

‘Aan het einde van zijn leven had hij financiële problemen. Hij betaalde vaak mensen met stukjes rechten. En hij heeft uiteindelijk bijna alles verloren. Toen we met Les Films de Mon Oncle begonnen, hebben we alles moeten reconstrueren, stukje bij beetje. De archieven bevonden zich in een erbarmelijke staat, gestapeld in vochtige kelders. Het was, welbeschouwd, een reddingsoperatie. Ons werk is nog lang niet af. Maar we zijn het Tati verschuldigd.’

Tentoonstelling Jacques Tati. Deux temps, trois mouvements

15/10 tot 16/1/11; Caermersklooster, Gent www.caermersklooster.be

Retrospectieve Jacques Tati

37e editie Filmfestival Gent; 12-23/10

www.filmfestival.be

Door Jesse Brouns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content