In de clandestien geschoten muziekfilm No One Knows About Persian Cats duikt Bahman Ghobadi de Iraanse undergroundscene in. De verbannen regisseur mikt zo een welgemeende fuck you richting het regime en zijn strikte censuur. ‘Elke dag was het hopen dat we niet werden opgepakt.’

Toen Bahman Ghobadi (40) vorig jaar naar Cannes afzakte om er zijn illegaal gedraaide muziekfilm No One Knows About Persian Cats voor te stellen, wist de Iraanse regisseur welke straf hem daarvoor in zijn geboorteland boven het hoofd hing: een werkverbod. Of erger : enkele maanden cel. Niet te verwonderen dus dat Ghobadi sindsdien zijn heimat niet meer heeft gezien. Toch blijft terugkeren zijn vurigste wens. ‘Ik kan terug’, legt hij uit. ‘Ik kan er alleen niets doen. Mijn werkvergunning en mijn paspoort zullen worden afgenomen, zodat ik niet meer naar het buitenland kan. Dat is ook gebeurd met mijn collega Jafar Panahi, de regisseur van Crimson Gold en Offside.’

De Iraanse regering is op zijn zachtst gezegd niet erg opgezet met Ghobadi. Hij draaide zijn muzikale docufictiefilm immers in guerrillastijl en smokkelde hem de grens over om de censuurcommissie te omzeilen. Bovendien hangt de maker van geëngageerde films als A Time for Drunken Horses (2000) en Turtles Can Fly (2004) een beeld op van het hedendaagse Iran dat president Ahmadinejad en zijn aartsconservatieve regering koste wat het kost aan de eigen jonge bevolking wil onttrekken.

Het semidocumentaire No One Knows About Persian Cats schetst het even rebelse en funky als trieste verhaal van twee jonge popmuzikanten uit Teheran. Het duo wil een concert geven in Londen en heeft daarvoor valse paspoorten nodig, alsook enkele muzikanten die ze bij andere lokale bands hopen te ronselen. Op zich niets bijzonders, ware het niet dat westerse rock, pop, metal, blues en hiphop onder het huidige regime verboden zijn. Muzikanten riskeren hun vrijheid als ze trachten te repeteren of hun satanische muziek aan de man te brengen.

Symboolzwangere vérité, omfloerste maatschappijkritiek of andere clichés uit de alom geroemde Iraanse New Wave Cinema hoef je niet te verwachten. Ghobadi trekt resoluut de hippe westerse kaart en duikt samen met Negar en Ashkan – zijn twee protagonisten die intussen veilig en wel in Londen resideren – enkele stiekeme repetitiekoten in. Ze treffen er Perzische Arctic Monkeysadepten, shoegazers, metalheads en blueszangers, maar ook gangsterrappers uit da hood van Teheran die het wel gehad hebben met de armoede en repressie.

‘Alleen die rappers wonen nog steeds in Teheran’, zucht Ghobadi, die via het internet contact houdt met het thuisfront en zijn strijdmakkers van de Groene Revolutie. ‘Ik weet niet hoe het met hen is. De meeste muzikanten die aan de film hebben meegewerkt, zijn gevlucht. Dat is triest natuurlijk, al hoop ik toch een optimistische film te hebben gemaakt. Door duidelijk te maken dat muziek ook een wapen kan zijn. En door Iran te tonen zoals het echt is: een jonge, levendige natie met een cultuur die veel diverser is dan men in het Westen denkt.’

Sinds de betwiste herverkiezing van president Ahmadinejad in juni vorig jaar woedt er in Iran een strijd tussen de islamitische regering en de hervormingsgezinde oppositie. Heeft hij zijn overwinning gestolen?

Bahman Ghobadi: Ik denk van wel, en daarom heb ik ook meegelopen in de protestmarsen. Meer wil ik daar niet over zeggen. Mijn film gaat over muziek en moedige jonge Iraniërs. Die dingen zijn te zuiver om door politici te worden bezoedeld. Dat is als modder gooien in helder water. Journalisten doen er ook geen goed aan door alles te polemiseren en op Ahmadinejad toe te spitsen. Vandaar dat ik in mijn films nooit politici of regeringsfunctionarissen toon.

Kende je het alternatieve muziekcircuit van Teheran voor je aan de film begon?

Ghobadi: Totaal niet. En dat terwijl ik als cineast vaak in artistieke kringen kom en zelf musiceer. Van vrienden hoorde ik dat Negar en Ashkan in het geheim moesten repeteren, maar toch naar Londen wilden. Dat vond ik zo deprimerend dat ik er meteen een film over wilde maken, al was ik op dat moment met een ander project bezig. Trouwens, mensen kunnen die muziek niet kennen. Alles wat van de norm afwijkt, wordt door het regime niet getolereerd. Vandaar dat de meeste muzikanten onder een pseudoniem werken en hun werk alleen verspreiden via het internet. Als ze dat al durven. De meeste undergroundmuziek raakt gewoon het repetitiehok niet uit.

Niet alleen de muzikanten uit je film zijn moeten vluchten. Ook jouw carrière is voorlopig voorbij.

Ghobadi: Ik pendel nu tussen Berlijn en LA, maar als mijn ‘Green Card’ straks verloopt, wordt het lastig. Ik wist welke risico’s aan deze film verbonden waren, maar ik was bereid ze te nemen. Uit respect voor die muzikanten. Uit ontzag voor hun moed. Het is de eerste Iraanse muziekfilm sinds de Islamitische Revolutie van 1979, en we hebben hem clandestien gedraaid in zeventien dagen.

Werd je dan niet voortdurend in de gaten gehouden?

Ghobadi: Ik heb bange momenten beleefd, ja. Ik denk dat de film er best oké uitziet, maar als ik meer tijd had gehad, had ik meer aandacht besteed aan het esthetische aspect. Nu tellen enkel de personages, hun verhaal en hun muziek. Je zult begrijpen dat ik geen tijd had om veel aan belichting en cadrages te denken, aangezien we ons voortdurend opgejaagd en bespied voelden. Elke dag was het hopen dat we niet werden opgepakt. Ze hebben mijn huis doorzocht en mijn computer in beslag genomen. Ze hebben zelfs mijn vriendin gearresteerd, die journaliste is. En ze lezen nog altijd mijn e-mails. Een primeur: de man die de rushes heeft verstopt, voor vergunningen heeft gezorgd om in die overheidsgebouwen te kunnen draaien en de film over de grens met Irak heeft gekregen, is mijn vriend en production designer Farhad Vilakchi. Ik kan eindelijk zijn naam prijsgeven, want hij is enkele weken geleden naar Nederland kunnen vluchten en zit hier nu. Hij is de echte held.

Farhad Vilakchi: Tien dagen na de verkiezingen hebben ze me opgepakt en me aan de ‘zeven’-marteling onderworpen. Dat betekent dat je omgekeerd wordt vastgebonden bij je benen zodat je lichaam de letter V vormt, wat in het Perzisch ‘zeven’ betekent. Ook ik wil graag terugkeren, maar alleen als ik me nuttig kan maken.

Is er eigenlijk een wet die bepaalt dat er niet naar metal of hiphop mag worden geluisterd?

Ghobadi: Zelfs dat niet. De censuur-commissie beslist lukraak, om mensen angst in te boezemen. Vrouwen mogen bijvoorbeeld niet solo zingen of optreden voor een publiek waarin ook mannen zitten. Dat is haram. Je mag zelfs geen muziekinstrumenten tonen op tv, of liefdesliedjes zingen. Voor alles heb je toestemming nodig. Verschillende muzikanten hebben al zelfmoord gepleegd omdat ze toch geen werk of toekomst hebben.

Die terreur kan toch niet blijven duren?

Ghobadi: Zeventig procent van de Iraanse bevolking is jonger dan 25 en ook onze jongeren willen naar Madonna of U2 luisteren. Het probleem is dat iedereen wordt gecontroleerd en geïntimideerd, ook al vertegenwoordigt het regime maar een minderheid. Een van hun bekende slogans luidt: ‘Vertrouw zelfs je eigen broer niet.’ In zo’n klimaat kan van democratie nooit sprake zijn. (Fel) Maar ons zullen ze niet veranderen. Wij zullen hén veranderen. Mijn generatie, die de Revolutie nog heeft meegemaakt, is wellicht verloren. Maar de volgende generatie zal Iran vroeg of laat bevrijden. Je ziet ook interne barsten. Het regime is zo smerig dat de smeerlappen van tien jaar geleden de hervormers van nu zijn geworden. Kun je nagaan! Er is geen enkele dictatuur die langer dan dertig jaar meegaat, en die van ons heeft zijn vervaldatum bereikt.

Je film is een aanklacht tegen die repressie, maar hoe krijg je hem bij de Iraanse bevolking als hij verboden is?

Ghobadi: Ik heb mijn film zelf in dvd-kwaliteit op het internet gezet en erbij vermeld dat het halal is om hem te downloaden. Nood breekt wet. Tienduizenden Iraniërs hebben hem ondertussen gezien. Als hij in de zalen was gekomen, was het misschien onze grootste filmhit ooit. De alternatieve muziek-scene in Iran is trouwens groter dan je denkt. Er zijn minstens tweeduizend groepen verspreid over het hele land. En sommige daarvan zijn echt fantastisch. Diegene die ik toon, zijn niet noodzakelijk de beste, wel diegene die ik in die drie weken te pakken kon krijgen.

Hun muziek is op westerse voorbeelden geïnspireerd, net zoals de Iraanse film zijn internationale succes ook vooral aan zijn herkenbare stijl te danken heeft. Verliest de Iraanse cultuur daarmee niet een stukje van zijn eigenheid?

Ghobadi: Dat stereotiepe beeld zijn veel mensen zat. Veel van die bekroonde, neorealistische new wave-films zijn gedraaid met toestemming van de overheid, of ze zijn ingegeven door zelfcensuur. Weet je wat het is? We verwestersen niet, we verwereldsen. Als je graag in clichés denkt over het oosten en denkt dat wij cultureel achtergesteld zijn, moet ik je ontgoochelen. Ook wij willen op de trein van de globalisatie springen. Onze jongeren weten meer dan je denkt. Over pop- en rockmuziek, maar ook over hun eigen erfgoed.

De favoriete groepen van Negar en Ashkan zijn wel Radiohead en Sigur Rós. Plus: ze zingen in het Engels.

Ghobadi: Klopt. Oorspronkelijk speelden ze uitsluitend Perzische muziek, maar omdat ze in Londen konden optreden, hebben ze op enkele weken tijd Engels geleerd. Negentig procent van alle Iraanse muziek is echter oosters getint en de meesten zingen in het Perzisch. Bovendien zijn de meeste Iraanse songs sociaal geëngageerd: ze gaan nog ergens over. Als ik naar MTV kijk, zie ik enkel borsten en billen. Er zijn dus nog altijd grote verschillen. (Lacht)

NO ONE KNOWS ABOUT PERSIAN CATS

Vanaf 27/1 in de bioscoop.

Door Dave Mestdach

BAHMAN GHOBADI

‘Ik toon Iran zoals het is: een jonge natie met een cultuur die diverser is dan men in het Westen denkt.’

‘Nood breekt wet: ik heb de film op mijn site gezet met de melding dat het halal is hem te downloaden.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content