Vijfentwintig jaar na datum is Joe Jackson voor zijn nieuwe plaat teruggekeerd naar de sound en de groep waarmee hij eind jaren zeventig debuteerde. ‘Ik ben jaren bang geweest van nostalgie. Nu weet ik eindelijk dat er niks mis mee is.’

‘Volume iv’

Uit op 10/3 (Rykodisc/Zomba) In concert: 30/4 AB, Brussel

‘Soms zie ik mezelf in die zielige gasten die rond sluitingstijd in pubs rondhangen en uit zijn op een robbertje vechten. Ik denk dat de muziek mijn leven gered heeft.’ Zo schrijft Joe Jackson in zijn memoires A Cure For Gravity. Geboren op 11 augustus 1954, groeide het verlegen jongetje Joe op in armoede en in de culturele woestenij van het Britse havenstadje Portsmouth. De muziek was zijn middel om te ontsnappen aan zijn verstikkende omgeving. Op zijn elfde leerde hij viool spelen, kort nadien ontdekte hij de piano. Op zijn achttiende kreeg Jackson een beurs om aan de Royal Academy Of Music in Londen te studeren. Hij droomde van een carrière als componist, maar na verloop van tijd vervreemde hij van de klassieke wereld. Eerst verdiende Jackson even de kost als pianist in de Playboy Club, daarna vormde hij de proto-punkband Arms And Legs. Dat was het opstapje naar de Joe Jackson Band, de groep waarmee hij precies vijfentwintig jaar geleden een platencontract versierde. Samen met Graham Maby (bas), Gary Sanford (gitaar) en Dave Houghton (drums) maakte Joe Jackson in 1978, in volle new wave, zijn debuut met Look Sharp!. Na nog twee energieke albums ontbond Jackson het clubje en begon hij zijn muzikale zwerftocht. Nu, een kwarteeuw later, keert Jackson met zijn nieuwe album Volume IV terug naar zijn roots, naar het geluid van de begindagen. Inderdaad, hij heeft toegegeven aan de verleiding waarvan hij altijd heeft gezworen dat hij eraan zou weerstaan: de reünie van de Joe Jackson Band.

Joe Jackson is de Johan Museeuw van de rock. In de media wordt hij steevast afgeschilderd als een norse man. Toch kost het me weinig verbeelding om hem backstage lol te zien trappen met zijn muzikanten, zoals Museeuw dat ook naast de camera’s doet met zijn ploegmaats. Jackson verkeert in een goede luim als ik hem interview. Ik ben dan ook het eerste ‘slachtoffer’ van de dag. Later, na zijn rendez-vous met De Rode Loper, was hij naar verluidt een pak minder spraakzaam.

Wat meteen opvalt aan ‘Volume IV’ is de dynamiek en de ritmische kracht. Alleen al dat was een valabele reden om je groep weer bij elkaar te roepen.

Joe Jackson: De belangrijkste reden was toch wel nostalgie. Al moet je daar voorzichtig mee omspringen. Ik ben jaren bang geweest van nostalgie. Het leek me een drug waar je verslaafd aan zou raken als je eraan toegaf. Nu ben ik erachter gekomen dat er niets mis mee is, zolang je maat houdt.

Het lijkt wel alsof je je de jongste jaren op een reünie hebt voorbereid. Eerst schreef je je autobiografie ‘A Cure For Gravity’, daarna stak je oude klassiekers in een nieuw kleedje op de liveplaat ‘Summer In The City’ en maakte je een vervolg op ‘Night And Day’. Je bent al een tijdje achterom aan het kijken.

Jackson: Ik vermoed van wel. Al kwam geen enkele van die projecten over als nostalgisch. Misschien het boek. Daarvoor moest ik echt in mijn verleden zitten spitten. Toen ik het boek af had, was ik in het reine gekomen met mezelf. Ik ben nu niet meer beschaamd om wie ik was op mijn 16e. Night And Day II was niet eens bedoeld als een sequel. Pas toen ik al een eind was gevorderd, zag ik de band tussen de twee platen en besloot ik er die titel op te kleven. Maar ook al is Volume IV meer uitgesproken nostalgisch, we presteren nu dingen die we vroeger nooit hadden kúnnen doen. Ik had deze teksten vijfentwintig jaar geleden niet kunnen schrijven. Ik zou niet eens in staat geweest zijn om een romantische song als Blue Flame te zíngen.

Graham Maby heeft na de split nog geregeld met je gespeeld en ook Gary Sanford bleef actief als professioneel muzikant. Maar Dave Houghton had intussen gekapt met muziek.

Jackson: Hij is blijven drummen, hoor. Hij trad nog op in plaatselijke clubs. Heel low profile. Dat was immers de reden waarom de groep destijds uit elkaar ging. Hij wilde niet langer toeren. Dave kijkt er nu anders tegenaan. Hij heeft een sympathiekere vrouw nu. (lacht) Toch had ik verwacht dat hij ‘nee’ zou zeggen. Toen hij toehapte, lag de weg open.

Is de sfeer binnen de groep nu anders?

Jackson: Gek genoeg niet. Dat heeft me wel verrast. De chemie is er nog en ze is onaangetast. De beginjaren waren zo intens dat het een band schiep tussen ons. Het groepsgevoel kwam heel snel terug. We hebben er echt plezier in. Hoor mij nu bezig. Saai verhaal, niet?

Daarom stopt je autobiografie ook bij het tekenen van je platencontract. Na je debuut met ‘Look Sharp!’ kwam het succes en werd je leven, zoals je zelf zegt, saai.

Jackson: Succes doet je geeuwen, ja. Iemand zei ooit: ‘Happy families are all the same’. Met succesverhalen is dat net zo: als je er één kent, ken je ze allemaal.

Járen hebben journalisten je op de zenuwen gewerkt…

Jackson: Wat? Journalisten die me op de zenuwen werkten? Waar haal je het? (lacht)

omdat ze maar bleven verwijzen naar ‘Look Sharp!’ als je beste album ooit. En nu ga je zelf de verjaardag van die plaat vieren!

Jackson:Look Sharp! mijn beste plaat noemen, is ronduit idioot. De mensen die dat beweren, hebben duidelijk niet goed geluisterd naar wat ik de voorbije twintig jaar heb gemaakt. Ik beschouw Look Sharp! nog altijd als een goed debuut, maar ik weet dat ik er sindsdien enkel op vooruit ben gegaan. Volume IV is veel straffer dan Look Sharp!. Wie het tegendeel beweert, is full of shit en zegt dat om andere dan muzikale redenen.

Ik neem aan dat je voor de gelegenheid die oude plaat nog eens hebt gedraaid. Wat gaat er dan door je heen?

Jackson: Ik krijg dan de neiging om de bas meer volume te geven. Ik vind dat het album wat dunnetjes klinkt. Wat ik hoor, is het jaar 1978. Het is alsof je een tijdscapsule in stapt.

Sting zegt nu dat hij met The Police bewust de punkenergie overnam om aandacht te krijgen, hoewel hij veel subtielere muziek kon maken. Dacht jij er toen ook zo over?

Jackson: Ik deed misschien wel iets gelijkaardigs, maar bij mij was het onbewust en natuurlijk. Sting was daar veel meer beredeneerd in. Hij verklaart dat hij toen de vinger aan de pols had. Ik zie het anders: ik heb gewoon het geluk gehad dat wie het toen voor het zeggen had, besloot om mij in het voetlicht te brengen. Dat is dus het verschil tussen Sting en mij. (lacht)

Je bedoelt dat jij minder arrogant bent.

Jackson: Dat heb ik niet beweerd. (lacht)

Waarom ben je zo gefascineerd door de rollen van de seksen? ‘It’s Different For Girls’, ‘Real Men’ en nu ook weer ‘Take It Like A Man’ en ‘Bright Grey’.

Jackson: De meeste liedjesschrijvers beperken zich, als ze het over relaties hebben, tot twee categorieën. Je hebt het genre ‘ik ben zo gelukkig, want ik ben verliefd’ en het genre ‘mijn hart is gebroken, want mijn lief heeft mij verlaten’. Van die twee soorten zijn er al genoeg. Dus probeer ik andere invalshoeken te vinden. Ik wil schrijven over wat er écht gebeurt tussen mensen. Ik ben geïnteresseerd in stereotiepen en het waarom van hun bestaan. Kloppen ze of niet?

Is het ook omdat je de andere sekse nog altijd niet begrijpt?

Jackson: Niet zozeer. Ik pieker vaak over de rolmodellen van man en vrouw. Ik vraag me dikwijls af waarom het allemaal op die of die manier moet, terwijl mijn observaties me vertellen dat het eigenlijk niét zo hoort. Dat is met veel aspecten van het leven zo. Neem nu de jeugdcultuur. In Awkward Age zet ik mezelf op één lijn met een 15-jarige. We maken altijd een onderscheid tussen tieners en veertigers zoals ik. Maar als je mensen bezig ziet, merk je dat dat verschil artificieel is.

Wat vond je van het idee van Tori Amos om op haar cd ‘Strange Little Girls’ mannensongs zoals ‘Real Men’ vanuit een vrouwelijk standpunt te interpreteren?

Jackson: Ik hield wel van haar versie. Het is áltijd flatterend als een song van me wordt gecoverd. Alleen vond ik het vreemd dat ze de tekst van de tweede strofe heeft veranderd. Die gaat over de homowereld en was me ingegeven door de vaststelling dat homo’s méér macho worden dan hetero’s. Het nieuwe Fairy Dust gaat daar trouwens nog dieper op in. Tori heeft zitten prutsen aan dát stuk dat ik net het interessantst vind. Waarom is mij een raadsel. Ze lijkt te suggereren dat álle mannen macho zijn. Daar ben ik het niet mee eens.

De eindregel van ‘Love At First Light’ luidt: ‘so maybe I’m crazy enough to believe in love at first light’. Ben je nog steeds een ‘fool in love’?

Jackson: In dat nummer vraag ik me af óf ik echt verliefd ben. Het gaat over dat moment dat je op een kruispunt staat in een relatie en je niet weet welke richting je moet inslaan. Engageer je je al niet verder in die liefde? Het is een bitterzoet liedje. Het is zoals pure Belgische chocolade. (lacht) Ik hou van dat bitterzoete.

‘We look white but we wanna be black’, zing je in ‘Thugz R Us’, dat de draak steekt met de hiphopattitude. Zie je veel kleine Eminems in New York?

Jackson: Ik heb het in die song eerder over de blanke kids die je in Engeland in de buitenwijken ziet lopen. Ze kleden zich als Snoop Dogg. Erg lachwekkend. Pas op, Thugz R Us is geen sneer naar die jongens. Ik begrijp heel goed dat die kids een saai leven hebben en dat ze in de muziek wegvluchten. Ik word stilaan ziek van hiphop, om eerlijk te zijn. Het is een multi-million industrie. Het is ongelooflijk hoé populair die muziek is en hoe lang dat succes blijft duren. Dat is niet enkel aan het zwarte publiek te danken. Het zijn blanke jongeren uit de middenklasse die ermee dwepen. Maar ik heb er nu wel genoeg van. Ik ben die gasten met hun streetwear en hun gouden kettingen spuugzat.

Je kan je dus niet vinden in de stelling van je generatiegenoot Elvis Costello dat hiphop en r&b de enige genres zijn die de voorbije jaren nog vernieuwend waren?

Jackson: Heeft hij dat echt gezegd? Het verbaast me, want normaal gezien doet hij intelligente uitspraken. Nee, ik ben niet akkoord. Hij vergeet toch wel even drum-‘n-bass en latin. Ook uit landen als Finland en IJsland komt behoorlijk wat innoverende muziek.

‘Volume IV’ zit vol humor en ironie, net als je eerste platen. Halverwege de jaren tachtig was je die relativerende toon wat kwijt.

Jackson: Ik was mijn gevoel voor humor zeker niet verloren, maar ik heb die toon op Body And Soul en Big World bewust gemeden. Maar toegegeven, dat zijn niet meteen mijn favoriete albums. Weet je, op mijn eerste platen probeerde ik té hard om slim te zijn. Toen ik wat ouder werd, wilde ik daar van weg. Ik wou meer mijn hart laten spreken, eerlijker zijn. Daarom was ik een tijdje minder bekommerd om de humor in mijn werk. Nadien heb ik een goed evenwicht gevonden.

Heeft New York je minder cynisch gemaakt?

Jackson: Nee, de tijd. De levenservaring.

Had je echt het gevoel dat je weg moest uit Engeland?

Jackson: Die drang om te emigreren moet je zeker niet overschatten. Ik voelde geen brandende behoefte om Engeland te ontvluchten. Ik bescheur me als ik in de Britse pers weer iets lees in de stijl van: ‘Joe Jackson leeft in ballingschap in New York.’ Alsof ik Trotski ben. (lacht) Trouwens, ik heb nog altijd een huis in Engeland. Ik keer er geregeld naar terug. Weet je, ik werk graag in een grootstad. Na enkele jaren pendelen tussen de VS en Engeland, besefte ik dat New York beter voor me was dan Londen. Ik functioneer er beter. Al waren er ook persoonlijke redenen om me er te vestigen. (Jackson had net een echtscheiding achter de rug, pvd)

Is de Big Apple erg veranderd na 9/11?

Jackson: Dat is raar: de stad is niet echt gek veel veranderd. Toch niet op de manier waarop ik stilletjes had gehoopt. Voor 9/11 evolueerde New York al in een richting die me niet echt beviel. Nu gaat het nog resoluter die kant uit. Té clean, té veilig en té duur. Het is echt een stad geworden voor toeristen en voor business. Alleen zijn de mensen nu nog nerveuzer.

Je hebt de voorbije jaren vaak verkondigd dat je meer artistieke allianties wil aangaan, om vooral voor theater en dans te componeren. Blijkbaar is daar maar weinig respons op gekomen.

Jackson: Er is wel wat reactie gekomen. Ik heb enkele ontmoetingen gehad met theaterproducenten en -regisseurs, zoals Robert Wilson. Maar het heeft nergens toe geleid. De projecten die me voorgesteld werden, spraken me niet aan. Occasioneel ga ik met iemand anders in zee, zoals Rickie Lee Jones en Ben Folds, maar ik zou het graag vaker doen. Zijn de mensen bang van mij?

Je zit met een imagoprobleem. De meeste mensen zien enkel een kwaaie kerel in je, niét de auteur van een gevoelige song als ‘Blue Flame’.

Jackson: Die mensen zien wat ze wíllen zien. Het is makkelijker om je door vooroordelen te laten leiden dan voor jezelf te denken. Ik vermoed dat elke échte artiest misbegrepen wordt. Iedereen die ik bewonder heeft daarmee te kampen gehad.

Maakt dat je defensief of zelfs paranoïde?

Jackson: Nee. In het begin, zo’n twintig jaar geleden, was dat waarschijnlijk wel het geval. Er gebeurde toen zo snel zoveel dat ik op mijn hoede was. Ik had angst mezelf te verliezen.

Wié bewonder je?

Jackson: Het gros van mijn idolen is al dood: Leonard Bernstein, Gershwin, Duke Ellington, Beethoven. David Bowie: die leeft nog.

Ik neem aan dat je Bowie al ontmoet hebt. Was hij zoals je je had voorgesteld?

Jackson: Nee. Hij was aangenamer dan ik dacht. (lacht) Toffe kerel.

Hij is ook al wat ouder en dus milder geworden.

Jackson: Mensen zijn vaak cynischer in hun jonge jaren, dat klopt. Cynisme is een ziekte van de jeugd. Als je ouder wordt, moeten je geest en je hart opener worden. Anders zit je met een probleem. Ik kan er best mee leven dat ik ouder word. Wél wens ik soms dat de jaren wat langer zouden duren. Soms maak ik me zorgen dat ik tijd te kort zal komen om al mijn plannen nog te realiseren. Nee, ik kijk uit naar mijn oude dag. Het schrikt me niet af.

Door Peter Van Dyck

‘Wie ‘Look Sharp!’ mijn beste plaat noemt, is een idioot. Het is een goed debuut, maar sindsdien ben ik er enkel op vooruitgegaan.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content