In zijn boek ‘Studio Vandersteen’ duikt Ronald Grossey in de geschiedenis van Vlaanderens beroemdste stripfabriek. Daarin doen de stille helpers van Vader Willy voor het eerst hun verhaal.

De geföhnde haargolf van Johan de Rode Ridder. De trouwe blik van Schotse collie Bessy. De ovalen bast van krachtpatser Jerom. Ze behoren dankzij Studio Vandersteen tot het collectieve Vlaamse geheugen, maar daar zat Willy zelf voor weinig tussen. Vandersteen had tientallen rechterhanden – van Merho tot Jean Bosco Safari – wier creativiteit minstens even belangrijk was voor zijn stripcataloog als zijn eigen goddelijke inspiratie. Studio Vandersteen: kroniek van een legende 1947-1990 zet die onbekende soldaten vandaag eindelijk eens in de schijnwerpers – en werpt en passant een nieuw licht op de stichter van Vlaanderens grootste stripfabriek.

Sinds Vandersteens dood in 1990 verschenen al een paar boeken over hem: een brave biografie, een mooie bundeling interviews. Maar geen daarvan wist de mens Vandersteen zo raak te typeren als dit boek. Eindelijk wordt de vader van de Vlaamse strip eens niet afgeschilderd als een halve heilige die zijn volk morele lessen inpeperde en af en toe ook een pintje dronk. Uit de getuigenissen van zijn medewerkers komt een bon vivant naar voren, die weliswaar hard werkte maar tegelijk met volle teugen van zijn roem en zijn centen genoot. Dat de publicatie ervan voor nervositeit zorgde bij de Standaard Uitgeverij en de Erven Vandersteen, mag dus niet verwonderen.

Het was Grossey echter niet te doen om smeuïge verhaaltjes rond de persoon van Vandersteen. Hij wou vooral de tientallen minder bekende mensen in de schaduw aan het woord laten over hun tijd bij Vandersteen. Paul Geerts en Marc Verhaegen kregen als Suske en Wiske-auteurs zelf erkenning. Merho van Kiekeboe tekende Jerom en Pats voor hij aan zijn eigen succesreeks begon. Bessy– tekenaar Jean Bosco Safari heeft zijn faam dan weer aan een radicale carrièrewissel te danken. Maar had u al ooit gehoord van Eugeen Goossens, Lucienne Van Deun of Anita Schauwvlieghe? Ze waren enkelen van Vandersteens trouwste medewerkers maar krijgen pas nu, dankzij de interviews door Grossey, voor het eerst een gezicht.

Grossey is bepaald geen outsider in stripland. Als ex-medewerker van het weekblad Kuifje, ex-hoofdredacteur van het Suske en Wiske-weekblad en sporadisch stripscenarist volgt hij het wereldje al lang. In zijn tijd als redacteur bij Standaard Uitgeverij had hij zelfs het restant van Studio Vandersteen onder zijn directe hoede. Kortom: de geknipte man voor de job.

Waarom wou je dit boek schrijven?

Ronald Grossey: Als kind zag ik Willy Vandersteen als de persoon die 24 uur per dag al die bekende reeksen zat te tekenen. Er stond wel Studio Vandersteen op de cover, maar toch bleef ik dat met de man zelf associëren. Door de studiomedewerkers beter te leren kennen, ontdekte ik dat ook zij hun stempel op de stripgeschiedenis van de jaren 50, 60 en 70 hebben gedrukt. Hun inbreng is onmiskenbaar en toch weet het publiek heel weinig over hen.

Het overlijden van Rode Ridder-tekenaar Karel Biddeloo sterkte me in de overtuiging dat het verhaal van die stu- diomedewerkers nú opge- tekend moest worden.

Toch komt ook Vandersteen zelf uitgebreid aan bod.

Grossey: Aanvankelijk wou ik het niet over hem hebben, maar ik vond geen boeiende manier om mijn kroniek te schrijven zónder Vandersteen. Afzonderlijke portretten of interviews leken me te saai. En de rode draad in het verhaal van de Studio is natuurlijk Vandersteen zelf. Ook de veranderende manier waarop hij naar zijn eigen studio keek, heeft het verloop van mijn verhaal voor een groot stuk bepaald. Wat mijn boek anders maakt dan de vorige, was dat ik mijn kroniek zo objectief mogelijk wou schrijven. Daarom wou ik mijn boek ook niet uitgeven bij Standaard Uitgeverij ( het is uit bij Roularta Books, nvdr. ). Ik wou geen supervisie van Vandersteens uitgever.

Over het oorlogsverleden van Vandersteen fiets je snel heen. Dat kan nochtans ook een rol gespeeld hebben in de Studio. Karel Verschuere, een van Vandersteens belangrijkste medewerkers, was een Oostfronter die die periode nooit heeft afgezworen.

Grossey: Daar zijn twee redenen voor. De eerste is dat mijn verhaal pas begint in 1947, omdat mevrouw Vandersteen toen een eerste officieuze studiomedewerker werd. Ten tweede is het onderzoek over het oorlogsverleden van Vandersteen, dat in opdracht van Standaard Uitgeverij wordt uitgevoerd, nog niet afgerond. Ik vind niet dat je Vandersteen van collaboratie mag beschuldigen zolang er geen duidelijkheid is. De oorlog heeft wel een grote invloed gehad op de Studio, maar eerder op sociaal dan op ideo-logisch vlak. Vandersteen en zijn gezin hebben erge honger geleden in de oorlog en hij wou niet dat er nog ooit iemand in zijn omgeving honger zou lijden. Dat verklaart ook zijn paternalistische houding tegenover de Studiomedewerkers. Het is duidelijk dat Vandersteen ideologisch aan de rechterkant zat. Hij heeft daar ook nooit een geheim van gemaakt. Maar hij heeft ook toegevingen aan de linkerkant gedaan. Hij heeft toch een scenarioprijs in Angoulême gewonnen met een links verhaal: De stakingbreker van Robert & Bertrand.

Hoewel Vandersteen lang geen heilige was, hebben zijn medewerkers bijna niets dan positieve dingen over hem te vertellen.

Grossey: Kritiek was inderdaad zeldzaam. Een incident met Karel Biddeloo die te weinig loon uitbetaald kreeg, was een van de weinige negatieve zaken die ik vernam. Voor de oudste generatie was hij een gerespecteerde maar strenge baas; voor de Studio-medewerkers die er in de laatste decennia bij kwamen, werd hij een vaderfiguur.

Vandersteen heeft tientallen studiomedewerkers gehad, maar daarvan hebben er maar heel weinig later hun vleugels uitgeslagen en het op eigen kracht gemaakt.

Grossey: Merho is het beste voorbeeld. Daarnaast was er ook Frank Sels, die voor de Duitse markt lang de indianenstrips van Zilverpijl is blijven maken. Jean Bosco Safari is succesvol geworden, maar die is het in de muziek gaan zoeken. Dat was trouwens een van de leukste interviews, omdat hij al wat afstand heeft genomen van het stripmilieu en dus een frisse kijk heeft op de zaak. Veel Studiomedewerkers hadden ook niet de ambitie om op zichzelf te beginnen. Ze voelden zich goed in de cocon die Vandersteen hen bood. Ze werden maandelijks uitbetaald, hadden fijne collega’s en een job die ze graag deden. Voor hen was de Studio de gedroomde werkgever.

Sommige medewerkers van Vandersteen blijken heel anders te zijn dan je op basis van hun werk zou verwachten. Karel Biddeloo had een reputatie als grapjas, maar dat valt niet af te leiden uit ‘De Rode Ridder’.

Grossey: Biddeloo heb ik goed gekend in mijn tijd als redacteur op de stripafdeling van Standaard Uitgeverij. Ik vond hem een introverte maar heel lieve man, iemand die je zijn hemd zou schenken als je hem zei dat je het mooi vond. Ik kon dat beeld moeilijk rijmen met de sfeermaker die hij in zijn jonge jaren was geweest op de Studio. Volgens zijn weduwe en zijn broer heeft Karel die beide kanten altijd gehad, maar blijkbaar heeft zijn introverte kant het op het einde van zijn leven toch gehaald. Voor wie Jeff Broeckx (tekenaar van ‘Klein Suske en Wiske’, nvdr.) kent, is zijn rol als coördinator van de Bessy-studio ook een verrassing. Door zijn werkkracht en vakmanschap kon hij in volle jaren 70 een bende losbollen ertoe brengen om elke week een nieuw verhaal van Bessy af te leveren voor de Duitse markt, wat toch een prestatie is.

Wat is je grootste ontdekking?

Grossey: Misschien dat Vandersteen tot het einde van zijn leven in de schaduw van Hergé is blijven staan. In Nederland en België had hij veel meer succes dan Hergé, maar toch bleef hij naar hem opkijken. Ik deed ook kleinere ontdekkingen, bijvoorbeeld dat Vandersteen plakboeken bewaarde met uitgeknipte moppen die hij in zijn strips kon gebruiken. De oude Vandersteen heeft me ook verbaasd. Ik zag hem altijd als de joviale kerel die meteen het hele café trakteerde als hij ergens binnenkwam. Maar blijkbaar was hij op het einde van zijn leven erg eenzaam. In zekere zin was de Studio zijn familie en deed het hem pijn om er afstand van te moeten doen.

‘Zijn tempo lag verschrikkelijk hoog. Ik herinner me dat er ooit paniek was in de Studio omdat we slechts drie dagen vooruitliepen op de krantenpublicatie. Mocht er iemand ziek worden, dan zou dat een ramp betekenen. Toen we een dag later terugkwamen en de deur van de Studio openden, zagen we een gigantische sigarettenwolk hangen. Op Willy’s werktafel stond een lege fles melk, want ’s nachts dronk hij geen whisky. Even verderop lagen acht of negen platen in potlood. “Zo,” zei hij, ‘nu kunnen we weer even voort.”’

(Karel Biddeloo in 2003)

‘We waren weer eens met de Studio verhuisd. Op een bepaald moment kwam Vandersteen binnen en wij waren aan het tekenen. Vandersteen keek verschrikt rond, want we zaten eigenlijk in een soort huiskamer. Hij draaide een paar rondjes, vroeg dan: “Weet er hier iemand Studio Vandersteen?” Hij zag mij dan zitten en zei: “Ah Robert (sic) , weet jij Studio Vandersteen?” “Dat is hier”, antwoordde ik. “Ah ja, dan kom ik seffens nog wel terug.” En hij was weg. Hij was verdwaald in zijn eigen Studio.’

(Jean Bosco Safari in 2005)

Door Gert Meesters

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content