DAMIEN HIRST LTD.

‘Musea zijn voor dode kunstenaars’, bezwoer hij ooit. Nu hij het Tate Modern inpalmt, schrikt Damien Hirst er zelf van. ‘Ik ben veranderd. Dat is de sterfelijkheid, zeker.’ Een portret van de rijkste levende kunstenaar.

‘In het lachen vindt de dood de dood.’ Aan die zin moest ik denken toen ik For the love of God voor het eerst zag, Damien Hirsts platina afgietsel van een mensenschedel, bezet met 8601 zuivere diamanten, waaronder, pal op het voorhoofd, die grote peervormige, natuurlijk roze ‘skull star’ van 52,5 karaat. In het afgietsel zijn de tanden van de originele achttiende-eeuwse schedel gezet. Die vergeelde uitsteeksels in de mond van de kop waarvan het vlees al lang was weggerot, waren fascinerender dan de diamanten waarmee hij bezet was. Welk DNA-materiaal bevond zich in die tanden die mij toelachten? En wat zou eruit af te leiden zijn? Het beet.

Iemand in het publiek moest braken, daar in het Amsterdamse Rijksmuseum, tussen de werken uit de Gouden Eeuw. Ook dat vond ik interessant. Let op, het was geen performance. Het was een uiting van natuurlijke afkeer van de mens voor vergankelijkheid.

Voor de liefde Gods, zo had Hirst verklaard, verwees naar een verzuchting van zijn moeder die hem al een leven lang achtervolgde: ‘For the love of God, what are you going to do next?’ Hirst werd in 1965 geboren in een arbeidersgezin in Leeds. Zijn ouders hadden het niet breed gehad. Zijn vader, een automonteur, ging bij zijn moeder weg toen Damien twaalf was. De vraag van zijn alleenstaande moeder was een terechte vraag aan haar zoon, zo leek me.

Damien Hirst had iets gedaan met die vraag. Hij had van zijn denken een dure glitterbal gemaakt. In dat licht leek deze met diamanten bezette schedel op de trofee van een piratenkoning – misschien wel de beste omschrijving van Hirst zelf. Voor Bently & Skinner, de juweliers uit Bond Street die For the Love of God hadden uitgevoerd, was dit trouwens hun grootste opdracht sinds … de Engelse kroonjuwelen.

Er waren vele blikken mogelijk om naar dit werk te kijken: als een verwijzing naar de vergankelijkheid van de mens en de angst voor de dood, als een spel met rijkdom en geld, als een juweel of als een uit de hand gelopen obsessie voor blingbling en kitsch. Sommigen, zoals de Nederlandse kunsthistoricus Rudi Fuchs, omschreven het als ‘bovenwerelds, bijna hemels’. Anderen haalden er de pas ontluikende controverse over bloeddiamanten bij – een verwijzing waar Hirst zelf van schrok. ‘Dit is het ogenblik waarop het lachen je vergaat’, zei hij daarover in een interview. ‘Ik zou wel eens iets gecreëerd kunnen hebben waarvoor mensen zijn gestorven. Het gevoel dat je een soort Oppenheimer bent. Wat heb ik gedaan?’

Hij had het duurste kunstwerk ooit gemaakt, dat had hij gedaan. 100 miljoen dollar moest het kosten. Voor wie minder geld had, waren er T-shirts met de afbeelding van de schedel te koop.

Uiteindelijk is Hirst er niet in geslaagd het duurste kunstwerk ter wereld, geproduceerd in het midden van de eerste grote economische crisis van deze eeuw, te verkopen. In een tijd waarin de hele financiële wereld in diepe rouw verkeerde, kocht hij het zelf. Of tenminste, het consortium waar hij met zijn Londense kunstgalerie White Cube deel van uitmaakt. Hij moest het doen, zei hij, want het werk was niet ‘af’ zonder koper. De term ‘onverkoopbare kunst’ zou een beschadiging betekend hebben van de prijzen van alle andere werken van Hirst, schreef de krant The Guardian. ‘Want kunst is zoals andere activa hoogst afhankelijk van het vertrouwen van de investeerders.’

Nu goed, hij kon het ook kopen. Hij was intussen de rijkste kunstenaar ter wereld. Toen hij in Amsterdam op bezoek was om For the love of God te promoten, keek hij even terug op zijn jeugd: ‘Ik kwam hier voor het eerst op mijn achttiende met een InterRailticket’, verklaarde hij aan het weekblad Vrij Nederland.

In 2009, een jaar na de tentoonstelling in Amsterdam, reed Lance Armstrong de laatste etappe van de Tour de France op een Trek Madone-fiets die door Hirst met vlinders was gedecoreerd. De fiets werd geveild voor 500.000 dollar. Het bedrag ging naar de kankerfoundation van Lance Armstrong. Hirst had een plek gevonden onder het volk. Eindelijk weer thuis.

‘Ik ben niet op deze planeet gekomen om tegen iedereen ‘fuck you’ te roepen. Al lijken veel mensen dat te denken’, zei hij onlangs nog in The Guardian. Damien Hirst is open, vriendelijk, humoristisch, een drinker, een man die graag snooker speelt in de pub. Maar ook en vooral een enfant terrible. Op zijn achttiende trok hij naar het Goldsmiths College School of Art in Londen. Hij was al heel jong met het schilderen van kadavers begonnen, maar zag daar gaandeweg vooral sculpturen en installaties als zijn territorium. Hij werd de gangmaker van jonge Britse kunstenaars – YBA’s – als Gary Hume, Sarah Lucas en Georgina Starr. ‘We willen het grauwe alledaagse bestaan van de arbeidersklasse in ons werk laten zien’, verklaarden zij.

Hirst startte zijn gevecht tegen de lafheid in de kunst. Nog tijdens zijn studies – die hij financierde met een baantje als bouwvakker – organiseerde hij in 1986 een tentoonstelling voor jonge kunstenaars: Freeze, in de toen nog niet zo hippe buurt van de Surrey Docks. Als kunstenaar-als-impresario viel hij op in de spraakmakende expo – niet het minst omdat hij de befaamde verzamelaar Charles Saatchi persoonlijk ophaalde in een limo. Dat was Hirst ten voeten uit: hij zocht de machtigen van de kunstwereld zelf op.

Michael Craig-Martin, een professor op Goldsmiths, beschouwde zo veel attitude als een symptoom van de veranderingen in de Britse cultuur aan het eind van zo veel jaren heerschappij van Margaret Thatcher. ‘Het streven naar succes en geldgewin had in Engeland tot voor kort een smaak van vulgariteit’, zei hij. ‘Britten wilden liever edel ten onder gaan dan vulgair te winnen. Vandaag de dag zijn we even agressief en uitgesproken en vulgair als we in de achttiende eeuw waren.’

Het was Saatchi die Hirst de wereld van het grote geld instuurde. Volgens de oude loodgieterstruc: ‘Hoe meer je vraagt, hoe meer ze je waarderen. ‘Als reclameman wist hij perfect hoe hij zijn collectie aan de man moest brengen en zijn aanwinsten tot duizelingwekkende prijzen te doen stijgen. Hirst speelde het spel gretig mee. In 1992 kocht Saatchi The Physical Impossibility Of Death In The Mind Of Someone Living ( De fysieke onmogelijkheid van de dood in de geest van iemand die leeft), Hirsts vier meter grote tijgerhaai in een aquarium vol formaldehyde. Prijskaartje: 75.000 euro. Het werd het pronkstuk van zijn galerij. Twaalf jaar later, in 2004, verkocht hij het voor 9,3 miljoen euro aan hedgefondsmanager Steve Cohen. Winst van 9.225.000 euro. Hirst zelf kreeg daardoor het etiket ‘duur betaalde kunstenaar’.

En dat voor iemand wiens favoriete thema’s dood, vergankelijkheid en het uitzichtloze bestaan zijn. ‘Ik kan niet aan mijn dood ontkomen, maar ik kan het verlangen naar een eeuwig leven niet opgeven’, verklaarde hij ooit. Het begon met een koeienkop waarrond vliegen zwermen, het ging verder: haaien, koeien, kalveren die hij op formaldehyde zette. Hij sneed als een moderne anatoom in het beest om het verlangen naar onsterfelijkheid tentoon te spreiden. Als boegbeeld van het ‘Neurotisch Realisme’ (de naam van de kunststroming waaronder hij valt; nvdr.) gaat hij vele stappen verder dan Warhol met zijn conservenblikjes. Hij bracht de bokalen uit de biologieklas in de kunstwereld binnen. Hij dramatiseert het sterven niet. Hij pakt het aan met een wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Zijn firma heet niet voor niets Science Ltd.

‘Er zijn vier belangrijke dingen in het leven’, zegt hij daarover, ‘religie, liefde, kunst en wetenschap’. ‘Op hun best zijn het middelen die je de weg wijzen op een donker pad. Geen van de vier werkt echt goed, maar ze helpen wel. Wetenschap geeft net zoals religie een zekere hoop dat het al bij al nog goed komt.’ Natuurlijk krijgt Hirst veel kritiek. Hij heeft het aura van kunst als belangeloze schoonheid doorbroken met een ongehoorde heftigheid en balorigheid. Hij heeft een anatomie van de kunstwereld doorgevoerd, door te tonen hoe kunst een business is. Als kunstenaar zette hij de zakenwereld op zijn kop, en als zakenman de kunstwereld. Hij is er zelf niet armer van geworden: volgens de Sunday Times zou zijn imperium zo’n 332 miljoen dollar waard zijn.

Hirst wist altijd precies in te spelen op de media en de publiciteitsmachines. Zijn intrede in de Amerikaanse kunstwereld als winnaar van de befaamde Britse Turner Price leek zelfs georkestreerd. Toen zijn werk met de religieuze titel Moeder en kind, waarin een kalf en een koe op sterk water getoond worden, naar Amerika moest reizen voor een tentoonstelling, mocht het eerst het land niet binnen. De douanediensten moesten overtuigd worden dat het ‘kunst’ was.

Er zijn nog andere banale berichten die de vraag ‘Wat is kunst?’ weer bij een breed publiek brengen. Ooit werd een van zijn werken door een schoonmaker per ongeluk weggegooid. Het was klaarblijkelijk niet van echt vuilnis te onderscheiden. Het was samengesteld uit wc-rollen, lege flessen en tassen, asbakken, een schildersezel en een ladder. ‘Ik heb er geen seconde aan gedacht dat het kunst was. Dus heb ik het maar weggegooid’, zei de schoonmaker. The New York Times meldde dat Hirst het voorval ‘hysterically funny’ vond. Onopgeruimde Studio heette het. Een dag later werd het van de sloop gered.

Nog een kritiek van het grote publiek op Hirst: ‘Hij levert geen origineel af. Hij laat zijn werk door assistenten maken.’ Het zijn met andere woorden reproducties van een idee. Nu werkten mensen als Rubens, die trouwens ook schatrijk werden door hun kunstopdrachten voor de rijken en machtigen en die zelf een machtsinstrument en diplomaat waren, ook met vele assistenten. Waarom zou dat in deze tijd niet mogen? In de jaren tachtig maakte Hirst nog zelf zijn ‘spot paintings’. Nu worden ze zowat op iedere schaal afgeleverd door zijn atelier. Dat atelier telt zo’n 1500 assistenten, die er een eenvoudige esthetische regel op na houden: de kleurenvolgorde van de stippen moet willekeurig zijn. Tijdens recente veilingen werden de schilderijen verkocht tussen 800.000 en 3 miljoen dollar.

Hirst zou Hirst niet zijn als hij niet regelmatig zou veranderen. Een paar jaar geleden zei hij in een midlifecrisis te verkeren en nog meer houvast te willen zoeken in religie. Hij kruisigde een koe. ‘Mijn zonen, Connor en Cassius, zullen door middel van de kruisiging van de heilige koe iets meer begrijpen van leven, dood en eeuwigheid’, zei hij. Of hij daarmee zijn kunst als gouden kalf ten grave droeg, valt af te wachten. Wat Hirst de laatste jaren weer aangeeft, is dat hij zich zelf, zónder de hulp van assistenten, wil richten op zijn schilderkunst. ‘Ik wil niet meer bruuskeren’, zegt hij.

De expo in Tate Modern in Londen komt dus net op tijd. Het is zijn eerste retrospectieve in zijn geboorteland. Begin deze maand vertelde hij in The Guardian hoe hij daar zelf van staat te kijken. Ter voorbereiding was hij nog eens in zijn archieven gedoken. Hij vond een filmpje van een interview dat David Bowie van hem afnam in de befaamde Gagosian Gallery in New York in 1996. ‘Ik zit op een grote asbak wat onzin uit te kramen’, vertelt hij. ‘Op een bepaald moment vraagt Bowie: “En wat zou je nu denken van een grote tentoonstelling van je werk in Tate?” “Geen denken aan”, antwoord ik. “Musea zijn er voor dode kunstenaars. Je krijgt me daar nooit binnen.”‘ Hij vertelt hoe hij nu naar dat filmpje keek: ‘Ik dacht: “Jesus Christus, hoe snel kunnen de dingen veranderen.” Opeens ben ik 46 en ik heb wat ze noemen een mid-carrière overzicht. Het lijkt op een of andere manier niet juist. Ik ben veranderd. Dat is de sterfelijkheid, kerel. Mijn oudste zoon is nu zestien. Een paar van mijn vrienden zijn gestorven. Ik word ouder. Ik ben niet meer die waanzinnige smeerlap die naar de wereld staat te schreeuwen.’

Dat Bowie Hirst interviewde, is geen toeval. Hirst heeft zich altijd goed omgeven met de rich and famous. Uit berekening, maar ook weer niet. ‘Ik ben ooit gekidnapt door Damien Hirst’, zei Ronnie Wood, de gitarist van de Rolling Stones, een paar jaar geleden. ‘Ik heb voor miljoenen drugs en booze door mijn lijf gejaagd, maar Damien heeft me gered. Hij heeft me op een dag op de achterbank van een busje gelegd om de paparazzi te verschalken en heeft me dan met zijn privévliegtuig weggevoerd naar een ontwenningskliniek. Daar is mijn herstel begonnen. Ik heb een boel te danken aan die man.’

Hirst duikt ook op in romans, zoals in De kaart en het gebied van Michel Houellebecq, waarin de hoofdpersoon, een kunstenaar, een schilderij wil maken van kunstenaars Jeff Koons en Damien Hirst. Jeff Koons was een moeilijke: hij had iets van de doortraptheid van een handelsagent en de extase van een asceet. Maar, zo staat op de eerste pagina’s: ‘Hirst was eigenlijk vrij makkelijk te treffen: je kon hem hard en cynisch maken, zo van “ik schijt op jullie neer vanaf mijn poen”; je kon ook een rebelse kunstenaar (maar wel met geld) van hem maken, gedreven door een angstige obsessie met de dood; en ten slotte had zijn gezicht iets driftigs en grofs, typisch Engels, waardoor hij op een doorsnee Arsenal-supporter leek. Er waren kortom verschillende aspecten die konden worden gecombineerd tot een coherent, toonbaar portret van een typische Britse kunstenaar van zijn generatie.’

‘Kunst blijft, de mens sterft’, luidt een oud gezegde. Dat klopt niet. Wat Hirst ook doet, hij is nu al onsterfelijk buiten zijn werk.

DAMIEN HIRST

4/4-9/9, Tate Modern, Londen.

DOOR ANNA LUYTEN

8601 ZUIVERE DIAMANTEN Of: ‘Het ogenblik waarop het lachen je vergaat.’ 332 MILJOEN DOLLAR Want: ‘Hoe meer je vraagt, hoe meer ze je waarderen.’ 1500 ASSISTENTEN Want: ‘Ook reproductie is een waarmerk van Hirst.’ 46 EN EEN MID-CARRIÈRE RETROSPECTIEVE Want: ‘Ik ben niet meer die waanzinnige smeerlap die naar de wereld staat te schreeuwen.’DAMIEN HIRST ‘IK BEN NIET OP DEZE PLANEET GEKOMEN OM TEGEN IEDEREEN ‘FUCK YOU’ TE ROEPEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content