‘Sommige mensen vinden het een beetje vreemd, ja. Maar zelf vind ik het vooral vreemd dat niet iedereen mijn passie deelt. Wat is er nu boeiender dan de verschillen tussen mannen en vrouwen? Niets, toch? Ik kan in elk geval maar weinig interessanters bedenken. Wat me misschien wel het meest fascineert, is dat niemand er ooit in zal slagen het vraagstuk compleet op te lossen. Een man zal een vrouw nooit helemaal doorgronden, alleen al door het feit dat hij een man is. En omgekeerd. We zitten nu eenmaal allemaal opgesloten in onszelf, daar is geen ontkomen aan. Het is onmogelijk om buiten onszelf te treden, en ons volledig in te leven in iemand van het andere geslacht. Je merkt ook dat de kwestie heel vaak herleid wordt tot een paar nietszeggende banaliteiten, zeker de laatste jaren. Waarom mannen niet kunnen praten, en vrouwen niet kunnen kaartlezen. Terwijl: het gaat natuurlijk om oneindig veel meer dan dat.’

‘Misschien kwam het wel omdat ik enig kind was, en geen zus had. Of misschien had het met mijn tijd op het jongenscollege te maken, of met mijn studies psychologie. Hoe het ook zij: zo rond mijn achttiende begon ik enorm veel over vrouwen te lezen. Ik herinner me nog dat Freud een diepe indruk op me maakte, met zijn studies over de vrouwelijke hysterie. En ik zal ook nooit die roemruchte uitspraak vergeten van Lacan – ‘De vrouw bestaat niet’. Die redelijk misogyne benadering van het fenomeen vrouw in de psychoanalyse fascineerde me enorm. Al redelijk snel begon ik te lezen over het vrouwbeeld in de tijd van Freud. En zo kwam ik uit bij de ‘decadente vrouwen’ in de schilderkunst en de literatuur van het fin de siècle, van 1860 tot 1910.’

‘Wat ik zo fascinerend vind aan de vrouwenportretten uit die tijd, is dat je er zo goed de angst van de kunstenaars in voelt, ondanks al hun onderlinge verschillen. Bij Félicien Rops heb je voluptueuze, wellustige, bijna Rubensiaanse vrouwen. Bij Alfred Kubin zie je magere, skeletachtige, door syfilis aangevreten heksen. En bij Gustave Moreau krijgshaftige en genadeloze femmes fatales. Maar telkens voel je: vrouwen waren voor die schilders mysterieuze, gevaarlijke en angstaanjagende wezens. In de literatuur van die tijd lees je dat ook, en niet eens tussen de regels. Madame Bovary van Gustave Flaubert was een case study in vrouwelijke hysterie, net als Anna Karenina van Leo Tolstoj. En in de Nederlanden had je wat later Eline Vere van Louis Couperus, Een liefde van Lodewijk Van Deyssel en Van De Koele Meren Des Doods van Frederik van Eeden – niet toevallig een psychiater. Wat me ook altijd opvalt, is hoe progressief die boeken waren, en hoe ver de schrijvers voor die tijd wel gingen. In Een Liefde schrijft Van Deyssel dat Mathilde tijdens het masturberen ‘haar wellustsvocht in een zakdoek spoot’ – in 1887! Je kan dat denigrerend vinden, maar misschien was dat wel vooral taboedoorbrekend. Zonder twijfel hebben zulke passages bijgedragen tot de bewustwording van de seksualiteit van de vrouw.’

‘Zelf denk ik niet dat mijn dada me ergens bewust van heeft doen worden, nee. Het is me in de eerste plaats om het intellectuele en het esthetische genoegen te doen. Hoewel. Als man zal het wel geen kwaad kunnen om je te verdiepen in de vrouw, zeker? Zonder al die schilderijen en boeken was ik misschien wel een nog grotere macho geworden dan ik nu al ben.’

Christophe Vekeman is auteur van Alle mussen zullen sterven, Iedereen kan het, Wees maar niet bang en Een Borrel met Barry. Hij schrijft ook columns in De Morgen.

Opgetekend door Wouter Van Driessche

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content