BÉLA TARR ZWART OP WIT

THE TURIN HORSE
Dave Mestdach
Dave Mestdach Chef film van Knack Focus

Met de hypnotiserende boerenballade The Turin Horse draaide de Hongaarse slowcinemameester Béla Tarr dit jaar zijn allerlaatste film. Een lezing, boek, retrospectieve en reprise moeten het cinefiele leed een beetje verzachten. ‘Niets is heilig, behalve het leven zelf.’

‘Ik heb niets meer te vertellen. Ik hou ermee op’, verraste Béla Tarr (56) nadat The Turin Horse begin dit jaar in première ging op de Berlinale en daar de Grote Prijs van de Jury wegkaapte. Als Tarr woord houdt, wordt zijn tiende langspeelfilm – een bezwerend boerendrama dat uit hooguit dertig shots bestaat – bijgevolg zijn laatste. Of zou het slechts om een nare koortsdroom gaan? Een uit zwart-witcontrasten gebeeldhouwde scène uit een van zijn films, die visuele doemgedichten waarin karakterkoppen zich een weg ploegen tussen de beesten en de modder?

Hoe het ook zij: met het afscheid van de Hongaarse, in Pécs geboren, maar in Boedapest getogen meester verliest de hedendaagse cinema een unieke stem. Tarrs films mogen dan nooit de Belgische bioscopen gehaald hebben, zijn invloed op de arthousecinema kan nauwelijks worden overschat. In zijn slipstream nestelden zich de voorbije twee decennia verschillende cineasten die net als Tarr de tijd nemen om hun composities op de kijker te laten inwerken, met shots die desnoods minutenlang duren.

Om concrete namen te noemen: zonder Tarr geen Tsai Ming-Liang, Hou Hsiao-Hsien, Abbas Kiarostami, Carlos Reygadas en Joe Weerasethakul. Ook de Amerikaanse regisseur Gus Van Sant is schatplichtig aan de meester. Zijn zogeheten long take-trilogie – Elephant, Gerry en Last Days – is zelfs een hommage aan de Hongaarse beeldenalchemist.

BIJ DE TIJD

Die specifieke filmesthetiek leverde het containerbegrip ‘slow cinema’ op, waarin gemakshalve alle ’trage’ auteursfilms worden gedumpt en waarvan Tarr tegen wil en dank als boegbeeld dient. De slow cinema zwengelde bovendien een felle discussie op gang over de alsmaar dieper gapende kloof tussen arthouse en mainstream. Tegenstanders foeteren dat slow cinema, met zijn contemplatieve long takes, in wezen even formularisch is als de meeste blockbusterpulp en enkel aan de smaak van hardcorecinefielen appelleert. Anderen zien in Tarr en co dan weer de laatste guerrillero’s in de ongelijke strijd tegen de consumptiecinema, filmmakers die de erfenis van Robert Bresson, Carl Theodor Dreyer en andere filmreuzen uitdragen en weigeren te collaboreren met de kinetische montage, narratieve dictatuur en neoliberale logica die de hedendaagse commerciële film in een wurggreep houden.

Wie nog steeds niet van Tarrs genie overtuigd is, krijgt de komende weken meerdere kansen om zijn wondere zwart-witwereld te verkennen. Een van de mogelijke gidsen is de Franse filosoof Jacques Rancière, die vrijdag 18 november in Bozar een lezing over Tarr geeft en Damnation komt inleiden, de film waarmee Tarr in 1988 doorbrak. Sinds kort ligt ook Béla Tarr: Le Temps d’Après in de rekken, een boek dat Rancière over de eigenzinnige Hongaar heeft geschreven.

Daarnaast loopt er – van begin december tot begin januari – een retrospectieve rond Tarr in het Parijse Centre Pompidou, al hoef je niet zo ver te reizen om je te laten hypnotiseren door zijn voluptueuze filmparabels. Wie zijn testament The Turin Horse tijdens het filmfestival van Gent heeft gemist, krijgt in januari een herkansing in de Arteveldestad. Vier maandagen na elkaar wordt de film nogmaals vertoond in het KASK, in het kader van One Shot Cinema, een initiatief van het Gentse filmfestival dat spraakmakende, maar in België onuitgegeven films in de schijnwerpers zet.

Hoewel Tarr de tijd tot component verheft – zijn magnum opus Satantango (1994) duurt zeven uur en zijn shots nemen vaak meerdere minuten in beslag – worden zijn films ironisch genoeg aan het tijdelijke onttrokken. Een deel van hun mysterieuze kracht en emotionele impact vloeit net voort uit de zwart-witesthetiek en hun vage situering, waardoor ze amper te dateren vallen.

PUUR EN PRIMITIEF

Tarr noemt het zelf ‘primitieve cinema’ en hamert erop dat je zijn freudiaans beladen werk beter intuïtief dan intellectueel benadert. ‘Mijn films zijn meer reizen dan verhalen’, aldus de Hongaar. ‘Ik hou van long takes omdat ze continuïteit en spanning creëren. Ze zorgen ervoor dat de psychologische processen en het onderliggende mysterie als het ware zichtbaar worden. Plus: montage is bedrog. Ik wil cinema zo puur mogelijk houden.’

Wie denkt dat ‘primitieve cinema’ synoniem staat voor documentair realisme of erger nog: voor saaie, statische observaties vergist zich deerlijk. Bijna altijd is Tarrs camera in beweging, waarbij de ruimtes vanuit alle hoeken worden afgetast en personages opduiken en weer verdwijnen. Vaak zijn ’s mans minutenlange single takes technische hoogstandjes waaraan dagenlange repetities voorafgingen.

‘Filmmakers volgen nog enkel de logica van het verhaal’, aldus Tarr. ‘Ik volg de logica van het leven. Niets is heilig, behalve het leven zelf en dat bestaat niet alleen uit verhalen, maar ook uit landschappen, tijd en non-verbale communicatie. Die onuitgesproken dingen wil ik tastbaar maken. Met mijn films verzet ik me tegen de oppervlakkige manier waarop over de wereld wordt bericht. Niet alleen in kranten of op tv, maar ook in film. ‘

Een ivorentorenintellectueel dus, die Tarr? Zo’n type dat enkel Jean Baudrillard leest en naar Andrei Tarkovski kijkt? Toch niet. Tarr noemt liever John Cassavetes en Rainer Werner Fassbinder als invloeden dan Andrei Tarkovski, peetvader van de metafysische cinema. Als zoon van een decorbouwer en requisiteuse hield Tarr het altijd aards en direct, wat ook blijkt uit zijn voorliefde voor bonkige boeren, stoere arbeiders, breugheliaanse landschappen, sjofele flats en verweerde gebouwen.

Je hoeft niet over een diploma semiotiek te beschikken om zijn films te doorgronden of erdoor ontroerd te worden, met hun simpele verhalen, universele personages en basale emoties. Dat bewijzen niet alleen de volle zalen die Tarr op festivals lokt, zoals onlangs nog in Gent, maar zijn films halen ook uitzonderlijk hoge scores op IMDb, de internet movie database waar iedereen een film kan quoteren. ’s Mans immer nuchtere advies. ‘Kijk gewoon. Geloof je ogen en luister naar je hart. Moeilijk is het niet.’

Tarr begon zijn carrière als autodidact. Hij schreef zich pas in aan de filmacademie van Boedapest nadat hij op zijn 22e zijn langspeelfilmdebuut had gemaakt met het naturalistische familieportret Family Nest (1979). Bovendien deed hij niet dat omdat hij zich zo graag wilde bijscholen, maar wel omdat het Hongaarse communistische regime hem daartoe verplichtte.

Hoewel je zijn films bezwaarlijk pamflettistisch kunt noemen, heeft de politiek trouwens een sturende rol gespeeld in zijn carrière. Zijn eerste films, met hun amateuracteurs en rauwe close-ups, vielen nog te catalogeren onder de noemer ‘sociaalrealisme’, de stijl die indertijd door de overheid werd opgelegd. Gaandeweg ging Tarr meer de gestileerde en metafysische toer op, hoewel zijn werk er niet minder grimmig op werd.

‘Het is mijn manier om aan de politiek te ontsnappen’, zei Tarr over die stilistische metamorfose. ‘Ik heb eerst het communisme meegemaakt, daarna het kapitalisme. Na twintig jaar weet ik nog steeds niet wat het ergste is. Het feit dat ik nu vijf truien heb en een hamburger kan eten, betekent niet dat het leven beter is. Of slechter. Beide systemen zijn even onmenselijk.’

Een vrolijke Frans – of Hongaar – is Tarr nooit geweest. Hoewel de existentiële tristesse vaak in dikke, traag voorbij glijdende geuten van zijn films afdruipt, wil hij echter niet als doemdichter bestempeld worden. ‘Ik ben een optimist. Dat zou je misschien niet zeggen, aangezien mijn werk over destructie en armoede gaat, maar het feit dat ik films maak, bewijst dat ik hoopvol ben. Ik hoop dat er binnen vijftig jaar nog iets van overblijft. Het creatieve proces is een bewijs van levenslust.’

Bovendien heeft Tarr zich altijd tegen het filosofische cliché verzet dat de menselijke conditie absurd is, ook al doen zijn noodlottige kronieken vaak anders vermoeden. ‘We worden geboren, tussenin ploeteren we rond en daarna gaan we dood. Daar is niets absurds aan – het is net heel concreet. De wereld draait rond en ondertussen bekijken we films. Dat is genoeg voor mij. Ik wil niemand veroordelen of ideologische statements maken. Ik wil enkel iets tonen wat zich afspeelt of zich heeft afgespeeld.’

HET ZWART-WITTE SCHAAP

Rest de vraag waarom Tarr – die met zijn 56 de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt – in vredesnaam zijn camera aan de haak hangt. Het antwoord ligt niet alleen in het feit dat Kodak niet langer de zwart-witte filmstock produceert die Tarr steevast bezigt. Ondanks zijn monumentale status binnen het arthousecircuit is Tarr altijd een buitenbeentje gebleven, het zwarte – of beter het zwart-witte – schaap van de Hongaarse cinema.

Compromissen waren zelden tot nooit aan hem besteed, waardoor producties ofwel eindeloos lang aansleepten, ofwel werden geaborteerd. Bovendien haalde Tarr dit jaar nog zwaar uit naar ‘de anticulturele oorlog’ van de rechtse regering in zijn land, wat zijn pleidooi voor onafhankelijke cinema niet vooruithielp. ‘Ik ben niet tegen Hollywood’, zei Tarr recent nog. ‘Maar ik ben er ook niet voor. Hollywood wil altijd maar hetzelfde: dezelfde formules, dezelfde structuren, dezelfde acteurs. Ik zou graag eens de bobijnen van vijf Hollywoodfilms door elkaar husselen en zien of het publiek een verschil merkt.’

Geen idee waar het met de wereld of de cinema heen moet, maar één ding is zeker: Béla Tarr, filmend mysticus en idiot savant, zal danig worden gemist.

DAMNATION + LEZING JACQUES RANCIÈRE

18/11, Bozar, Brussel.

BÉLA TARR. L’ALCHIMISTE

3/12-2/1/2012, Centre Pompidou, Parijs.

DAVE MESTDACH

BÉLA TARR. ‘IK BEN EEN OPTIMIST, AL ZOU JE DAT MISSCHIEN NIET ZEGGEN OMDAT MIJN FILMS OVER DESTRUCTIE EN ARMOEDE GAAN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content