Axelle Red

© CHARLIE DE KEERSMAECKER

Un Coeur Comme Le Mien moest absoluut een rootsplaat worden. Dus trok Axelle Red naar Woodstock, waar ze een nieuwe horde Amerikaanse topmuzikanten engageerde. Een verhaal in zes scènes.

SCÈNE 1 ‘VAN DE MISSISSIPPI NAAR DE HUDSON’

Door het dakvenster van het sjofele salon van Dreamland Studios werpt een bundel zon zich als een zoeklicht op Axelle Red. Rondom haar op de fauteuil liggen beschreven vellen vaalgeel papier. ‘Het was tijd om te verkassen’, lacht ze afwezig. ‘Van de Mississippidelta in het zuiden naar de Hudsonvallei in het noorden van Amerika. Van Memphis naar Woodstock. De gitaarpartijen die Geoffrey Burton over de soul van mijn Staxmuzikanten legde op mijn vorige plaat Sisters & Empathy, deden me zin krijgen om ook gitaar te spelen. Zo, weg van de piano, dreven mijn songs me als vanzelf richting americana.’ Het genre leent zich ook beter voor de zware thema’s die ze behandelt. ‘Partnergeweld, ontrouw…: het zit er weer allemaal in, ja, maar toch anders. Ik heb de lyrics voor het eerst geschreven samen met bevriende Franse chansonniers als Christophe Miossec en Stephan Eicher. Het zijn kortverhalen geworden.’

Veel meer zegt ze niet. Daarvoor is ze te geconcentreerd op haar werk. ‘Het moet hier en nu gebeuren’, verontschuldigt ze zich. Ze staat op en wandelt naar het zenuwcentrum van de studio, een opslagplaats van hoogtechnologie, vijf bij drie meter klein. Een glazen wand geeft uitzicht op wat voorheen het hart van Saint John’s Church was, gebouwd in 1896. Nadat Dreamland Studios de kerk in de verlaten, bosrijke omgeving rond Woodstock in 1986 van het verval redde, is het net zo goed een sacrale plek gebleven: in de opnameruimte zitten vier muzikanten in een cirkel te jammen. Het zijn niet van de minsten. Gitarist Gerry Leonard aka Spooky Ghost, een New Yorker met Ierse roots en een kinky gevoel voor fashion, heeft David Bowie, Suzanne Vega en Rufus Wainwright op zijn cv staan. ‘Hij speelt nooit zomaar een noot,’ grijnst Red, ‘hij haalt meteen een arrangement uit zijn klankkast.’ Stu Kimball, straight fromNashville, Tennessee en een lookalike van Tom Waits, is al jaren Bob Dylans favoriete gitarist. Drummer Jerry Marotta, co-eigenaar van de akoestisch perfecte studio, gaf de hoogdagen van Peter Gabriel kleur. En Byron Isaacs, New Yorker en de jonkie van het gezelschap, beroert de bas bij Levon Helm, ex-The Band. ‘Byron is in se een jazzbassist,’ preciseert Red, ‘en dat scheelt, geloof me.’

Het is producer Mark Plati die ze hier heeft samengebracht. Nog zo’n legende: hij stond achter de knoppen bij onder meer The Cure en David Bowie. Een liefde bracht hem rond de eeuwwende naar Frankrijk, waar hij uitstekend werk leverde voor Louise Attaque, Les Rita Mitsouko, Rachid Taha en Alain Bashung. Het is zo dat Axelle Red bij hem is uitgekomen: Plati, een man vergroeid met een bandana, is vertrouwd met de bijzonderheden van de Franse markt, en dat is net wat ze nodig heeft. Haar Engelstalige plaat Sisters & Empathy kende enkel een Belgische release. Na een intermezzo van vier jaar wil ze haar corebusiness weer aanspreken.

SCÈNE 2 ‘HOW MUCH CAN YOU PARTY?!’

Aan de ronde tafel in de eetkamer laat het hele gevolg zich verwennen door Lisa, een alleenstaande moeder die haar kookkunsten ten dienste stelt van de studio. ‘Goed eten is ontzettend belangrijk’, mompelt Stu Kimball, wiebelend op zijn stoel. ‘ It makes you feel like home. Ik mis alleen nog mijn vrouw en mijn hond.’ Jerry Marotta, vers gescheiden, lacht de opmerking weg. ‘Bruce Springsteen zou niets liever doen dan continu toeren. Alleen zijn vrouw ( muzikantePatti Scialfa; nvdr.) houdt hem tegen. Herinner je je die tournee met The E-Street Band, de eerste sinds lang? Zij zei op een bepaald moment: ‘Stop! En hij moest luisteren. He’s just like all of us guys! Hij is nooit zo gelukkig als wanneer zij niet mee op tour is.’ Plati haakt in. ‘Er is een leeftijd voor alles. Ik was 38 en pas gescheiden toen ik met Bowie op tour ging. Het werd mijn beste jaar ooit. Ik gooide me op alles wat ik voorheen niet gedaan had. Dat had ik daarna wel gehad. Ik bedoel: how much cán you party?!’ Byron Isaacs, zelf 38, zucht. ‘Ik ben al veertien jaar getrouwd, en ik word elk jaar gelukkiger. Er is maar één probleem: ik kan niet meepraten als bevriende muzikanten straffe verhalen opdissen.’

Isaacs zorgde voor een aangename verrassing toen bleek dat hij niet alleen uitstekend bast, maar ook over een paar stevige stembanden beschikt. ‘We waren naar een optreden in The Barn gaan kijken,’ herinnert Red zich, ‘de studio van Levon Helm aan de andere kant van Woodstock, en werden omvergeblazen door Isaacs backing. Daags nadien hebben we hem achter de microfoon gezet. Waarop Jerry en Stu fijntjes lieten weten dat zij ook goed zingen. Met zijn drieën vormen ze nu het gedroomde koor voor de harmonieën die ik op de plaat wilde.’ ‘Ze had het debuut van Fleet Foxes mee, toen ze voor het eerst aanklopte’, knikt Marotta. ‘Ik kende die gasten niet, maar toeval wil dat ze een paar maanden later aan de telefoon hingen: ze wilden hier hun tweede album opnemen.’

SCÈNE 3 ‘DE STROOMTOEVOER MAAKT HET VERSCHIL’

Firmin Michiels ligt languit op een bank achter de controlekamer en bladert gezapig door een editie van Guitar Hero terwijl er zich rondom hem een discussie over een gitaarpartij ontspint. Axelle Red laat zich niet imponeren door het indrukwekkende cv van haar nieuwe entourage en houdt voet bij stuk: het is te hard, te rock-‘n-roll. Michiels richt zich op, vertaalt de wensen van Axelle, en bladert vervolgens verder in zijn gitaarmagazine. Alles op zijn geheel eigen rustige toon en ritme.

Veel Belgische muzikanten zijn Firmin Michiels eeuwige dank verschuldigd, maar niemand betuigt hem die zo trouw als Axelle Red. Sinds hij haar begin jaren 90 haar eerste platencontract onder de neus schoof, toen nog als directeur van de Belgische afdeling van Virgin Music, is hij bij elke nieuwe plaat haar vaste klankbord. Hij is ook de man die haar naar de States bracht, en daar heeft hij zo zijn redenen voor. ‘Een plaat die in Amerika is opgenomen, klínkt gewoon beter. De stroomtoevoer maakt het verschil. Hier hanteren ze 60 hertz per 110 volt, in Europa 50 hertz per 220 volt. Ik weet het, het klinkt onnozel. Ik ben er al zo vaak om uitgelachen, door de grootste technici eerst, dat ik het haast niet meer hardop durf te zeggen. En toch blijf ik erbij. Het valt helaas niet te staven, of er zou iemand zo gek moeten zijn om in Europa een studio te bouwen met Amerikaanse stroomtoevoer. Los daarvan zitten we hier uiteraard omdat je nergens anders zulke uitstekende muzikanten vindt. Ze zijn makkelijker bereikbaar, minder duur dan gedacht wordt en in alles op en top professioneel. Ze stellen zich ten dienste van Axelle, participeren in de discussies en denken finaal altijd in haar richting mee.’

SCÈNE 4 ‘POP IS ZOALS MCDONALDS’

Stu Kimball heeft voor de elfendertigste keer dezelfde gitaarpartij ingespeeld. ‘Klinkt nog te veel als rauwe White Stripes’, meent Axelle Red, die van Un Coeur Comme Le Mien absoluut een rootsplaat wil maken. Beer o’ clock, denkt Kimball, en hij sloft naar de keuken, op de voet gevolgd door Mark Plati. ‘ It shouldn’t be so cheesy‘, bromt hij bedaard. ‘ Cheese belongs in the fridge!‘ Plati neemt een fles water uit de ijskast. ‘Haar publiek laat zich niet graag verrassen’, antwoordt hij. ‘Luister, ik was een Policefan vroeger, en bij elke nieuwe plaat wilde ik overweldigd worden. Dat waw-gevoel, dat ‘wat gebeurt er hier’-gevoel: daar ging het mij om. Voor haar fans telt dat niet. Zij verwachten popsongs. En pop, wel, pop is zoals … McDonald’s.’ Kimball fronst de wenkbrauwen onder zijn trilby, richt zijn hoofd op, en zegt verbaasd: ‘Oh, she’s that kind of an artist?!‘ ‘Net niet’, grijnst Plati. ‘Ze verlegt keer op keer haar grenzen, en deze keer gaat ze verder dan ooit: ze zingt lager, wil geen keyboards meer en al helemaal geen violen. Het verrassingseffect moet niet nóg groter worden, toch?’

De snelle dialoog legt de dualiteit in het werk van Red bloot. ‘Haar publiek verlangt van haar niet meer dan een mooi chanson ,’ vertelde rappoëet Baloji ooit, ‘en dat weet ze, maar zelf smacht ze naar erkenning van de alternatieve scene.’ Het feit dat ze die twee aspiraties probeert te combineren, kleurt haar songs. ‘Ik wil mijn publiek niet bedriegen ‘, zegt ze daar zelf over, ‘en toch een consistente carrière uitbouwen.’

SCÈNE 5 ‘IT’S MY BOSS, YOU SEE’

Stu Kimball staat in het deurgat van zijn logeerkamer, twee hoog in de Dreamland Studios. Hij wiebelt zenuwachtig van het ene been op het andere. ‘Een interview, huh? Wel, the thing is,’ hapert hij, ‘dit is wat ik altijd moet antwoorden, dat, wel, mijn baas, hij behandelt me ontzettend goed, en, er is dat…, ik kan niet, wel, ik moet zijn privacy respecteren, begrijp je?’

Zijn baas is Bob Dylan. ‘Niemand heeft een notie van zijn privéleven’, weet Axelle Reds huisfotograaf en notoir dylanoloog Charlie De Keersmaecker. ‘In gemediatiseerde tijden als deze, en voor een emblematisch figuur als Dylan, is dat ronduit opvallend. Het kan niet anders, of iedereen die voor of met hem werkt, is aan zwijgplicht onderhevig. Zelfs zijn exen, en dat zijn er ondertussen toch al een paar, klappen niet uit de biecht. Het lijkt wel een omerta. Serieus! Gwyneth Paltrow, misses Chris Martin ( de zanger van Coldplay; nvdr.), lekte een paar jaar geleden dat Dylan zijn kleinkinderen in L.A. naar school brengt in een gele Hummer met een bumpersticker waarop het opschrift ‘ Best Grandaddy in the World‘ blinkt. Is het toeval dat ze sindsdien nauwelijks een filmcarrière heeft?’

Drummer Jerry Marotta bevestigt. ‘Stu heeft the golden ticket op zak- zo noemen we het in de biz, als je muzikant bent in Dylans band. Dylan betaalt zijn mensen ontzettend goed, vandaar. Er staat wel strikte geheimhouding tegenover, en die is contractueel vastgelegd. Mocht ik in zijn band spelen, op die Never Ending Tour van hem, dan zou ik óók mijn mond houden.’

Dat is precies wat Kimball doet. Hij stemt toe voor een interview op één voorwaarde: ‘Géén vragen over mijn baas.’ Hij vermeldt hem niet eens, zelfs niet op de vraag van wie hij het meest geleerd heeft. Die eer dicht hij Peter Wolf toe, ex-The J. Geils Band en een goede vriend. ‘ Make a difference between good and great‘, is wat ik van hem geleerd heb . Play from the heart not from the mind.’ En wat Axelle Red betreft? ‘Man, je krijgt nog zelden de kans om op deze manier aan een plaat mee te werken. Je werkt in een prima studio, met uitstekende technici, en je speelt met de beste muzikanten. Gasten die je kent van naam en die je waardeert, maar met wie je nooit eerder hebt samengezeten. They push you forward, houden je scherp. Gerry’s gitaarspel, bijvoorbeeld, staat ver van het mijne af. Hij tovert klanken uit zijn instrument die heel ambient klinken. Dat dwingt mij om anders te denken en te spelen. En alles wordt live opgenomen. Echt, dit is dé manier!’

SCÈNE 6 ‘ZOUDEN WE NIET…’

Ter hoogte van Kennedy Airport in New York baant een gitzwarte SUV zich een weg door het verkeer. Vanachter het stuur blikt Filip Vanes zichtbaar tevreden terug op vier dagen en evenveel nachten intense studioarbeid wanneer Axelle Red op de achterbank plots wakker schiet en haar man en manager met één welgemikte vraag uit zijn roes haalt. ‘Filip, zouden we niet nog een dag langer blijven, Mark vragen om een studio in de stad te boeken en meteen de laatste zangpartijen opnemen?’ Wat volgt, is een hallucinant staaltje telefonisch overleg: hij praat met producer Mark Plati, zij met het thuisfront. Er wordt een vlucht geannuleerd, een studio in New York geboekt, een kroost in België gesust, verlengde kinderopvang geregeld en een nieuwe retourdatum vastgelegd. Alles in hooguit vijftien minuten.

Perfectionisme, het is een oncontroleerbare dwang voor Axelle Red. Vloek en zegen tegelijk.

UN COEUR COMME LE MIEN

Uit op 4/4 bij Naïve/EMI.

DOOR KAREL DEGRAEVE – FOTO’S CHARLIE DE KEERSMAECKER

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content