In Tweede persoon enkelvoud vertolkt de Palestijnse Israëliër Sayed Kashua de schizofrenie van een gespleten land. Een schrijver tussen twee volkeren, en tussen hoop en vrees. ‘Wat ik ook doe of probeer, er is een grens aan de aanvaarding door Israëliërs. En om eerlijk te zijn: de kloof wordt enkel dieper.’

Zijn eerlijkheid heeft iets meedogenloos en dat maakt hem verdacht. In zijn columns in de Israëlische krant Ha’aretz en in ondertussen drie romans zet Kashua onverbiddelijk de weggedrukte driften, statusangst, het onverholen racisme en de dwangmatige conformiteit van zichzelf, zijn omgeving en de Joden met wie hij samenleeft en -werkt te kijk. Het is het oog van de storm waardoor hij je als lezer laat gluren. Hoog opgeleide Palestijnse Israëliërs – zoals de naamloze advocaat in zijn laatste roman Tweede persoon enkelvoud – leven in het voortdurende en pijnlijke besef dat de culturele kloof met de ander niet te dichten is, dat ze nooit gelijk en volwaardig zullen zijn, hoeveel sushi, Californische wijn en Europese literatuur ze ook tot zich nemen,. Daarvoor stroomt het foute bloed door hun aderen en krijgen ze de geur van het dorp waar ze allemaal uit voortkomen niet van zich afgeschrobd. ‘Nationaliteit is hier in ons en in jullie geplant als een orgaan in een lichaam, en dat van jou werkt niet goed’, laat hij de Joodse Roechele in diezelfde roman tegen de Palestijn Amier zeggen. ‘Geef toe, Arabier zijn is niet echt het toppunt van de menselijke ambitie.’

In een land waarin de zenuwbanen samenlopen met het kunstmatig opvullen van begrippen als identiteit, cultuur en nationaliteit, schopt zo’n zin ongeveer tegen alle denkbare schenen. Joden, Palestijnen en Palestijnse Israëliërs steigeren gelijktijdig en zo verbindt Kashua ze met elkaar in hun diepe verontwaardiging over de spiegel die hij hun voorhoudt. ‘Als je in Israël of onder Arabieren durft te twijfelen aan de diepgewortelde betekenis van identiteit of nationaliteit, voed je onmiddellijk de vrees dat je aansluiting zoekt bij de vijandelijke troepen’, vertelt Kashua in een met pastelkleurige schilderijen, hoogpolig tapijt en satijnen kussens gegarneerde suite van een Amsterdams grachtenhotel. ‘Inlevingsvermogen is mijn job. Ik moet me kunnen verplaatsen in het brein van de weldenkende Jood en in dat van de in testosteron gepokt en gemazelde Arabier uit het dorp. Ik kies geen partij – ook al wordt dat van mij verlangd – tenzij voor de absurditeit van de stellingenoorlog waarin dit miniland zich verschanst.’

ALS WE VRAGEN WIE HIJ ZELF GEWORDEN IS TUSSEN AL DAT inlevingsvermogen in alle vormen van gematigdheid en extremiteit, krabt hij zich in zijn stoppelbaard van drie dagen. ‘De vraag van één miljoen’, grijnst hij. ‘Ieder boek is een ontdekkingsreis naar mezelf. De jaloezie van de advocaat in Tweede persoon enkelvoud, of de identiteitswissel waar de student Amier zich aan waagt: om het verhaal te schrijven, wil ik zelf de confrontatie aangaan. Ik wil ontdekken hoe diep geworteld mijn eigen jaloezie en eergevoel zijn of hoe thuisloos ik zelf ben. Hun angsten zijn mijn angsten. Ook ik ben elke dag bang om alles wat ik opbouwde te verliezen. Er is geen zekere toekomst in Israël, zelfs niet als je – zoals ik nu – een beetje succes hebt.’

Integendeel misschien: maakt succes je niet meer verdacht?

SAYED KASHUA: Zo lang iedereen zich ergert, is het goed. Mijn eigen regel is: trouw blijven aan mezelf. Dat klinkt misschien klef, maar het is vooral een kwestie van overleven. Schrijven is al iets tegennatuurlijks in de ogen van de meeste Palestijnen. ‘Schrijven is voor Joden’, zei mijn moeder toen ik voor het eerst opperde dat ik wilde leven van mijn pen. ‘Wij zijn mensen van een vak’, voegde ze eraan toe. Om zeker te zijn van de toekomst kan je als Arabier inderdaad maar beter voor iets duidelijks studeren. Voor timmerman, metselaar of nog beter: advocaat of dokter. En als je dan toch per se wil schrijven, moet je ervoor zorgen dat je een goede schrijver bent. Een goede schrijver is in de ogen van een Palestijn een politiek schrijver, een die de kant van zijn volk kiest tegen de onderdrukker, een die zijn woorden met de dood bekoopt. Slechte schrijvers zijn de collaborateurs: Palestijnen die Israëlische propaganda in het Arabisch vertalen. Ik ben geen van beiden en dat is verwarrend. Maar kijk: ik ben dol op verwarring. Verwarring is de enige mogelijke staat van zijn als Arabier in Israël. Het is die verwarring die ik verwoord, ook al weet ik dat Palestijnen graag zouden hebben dat ik wat duidelijker ben in de omschrijving van hun leed. Ze willen een onverbloemde aanklacht lezen, terwijl ik geloof dat door de pijn tussen de regels te betonneren de boodschap veel harder aankomt.

‘Ieder jaar had zijn Arabier nodig’, schrijf je over de kunstacademie waar Amier naartoe wil. Voel jij je soms ook zo’n ‘excuus-Arabier’?

KASHUA: Er is altijd de vrees gebruikt of misbruikt te worden. Ik ben net terug van een rondreis door Amerika. Op een avond moest ik een podium betreden dat iets te uitbundig getooid was met Israëlische vlaggen. Dat zijn vervelende situaties. Ik ben geen spreekbuis voor Israël, ik wil en zal dat nooit zijn, maar daar stond ik, met al die vlaggen om me heen, en de hunkerende ogen van oudere Joodse dames – want dat was het publiek – op mij gericht. Daar en dan besefte ik eens te meer: alles wat ik hier doe, is politiek. Hoe doorprik je dat? Door ermee te lachen, vermoed ik. Later ben ik er in een column op teruggekomen. Over hoe ik mezelf uit radeloosheid bezatte, een vreemdeling aanklampte en jankte dat ik ‘gewoon een schrijver wil zijn, een verhalenverteller. Geen boodschapper van nationale gevoelens, culturele opvattingen of identiteitsproblemen’. Wat ik natuurlijk allemaal wel ben, omdat ik er mezelf niet van kan losweken. Het conflict zit in elk van ons. Hoe progressief of ruimdenkend we ook zijn. Het is wat de advocaat tot zijn scha en schande ontdekt: de culturele erfenis haakt dieper in ons dan we willen. De vraag is ook: hoe ver wil je jezelf ervan verwijderen? Wij zijn vreemdelingen in ons eigen land, traditie is dan een aardige houvast. Vraag aan een Palestijnse Israëliër waar hij vandaan komt, en hij geeft de naam van zijn dorp. De plek waar hij thuishoort, eindigt waar Israël begint.

DAT HIJ EEN VREEMDELING WAS IN EIGEN LAND, ontdekte hij op zijn vijftiende. Vanuit Tira, het dorp waar hij opgroeide, stuurden zijn ouders hem naar een prestigieus internaat in Jeruzalem. Tot dan was het Israëlisch-Palestijns conflict vooral iets geweest uit de verhalen van zijn grootmoeder. Hoe haar man was gedood door een Israëlische kogel in 1948, hoe zijn eigen vader tweeënhalf jaar in de gevangenis had gezeten in 1967. Maar de vijand had naam noch gezicht. In de bus naar Jeruzalem voelde hij alle ogen op zich gericht. ‘Vuile Arabier’, hoorde hij fluisteren, een fluim miste zijn oor en landde achter hem op het raam. Aan het checkpoint moest hij als enige uitstappen. ‘Uitladen’, bulderde de man in uniform. Kashua ritste zijn sportzak open en de man graaide tussen zijn kleren, boeken en foto’s. ‘Toen begreep ik dat ik er nooit helemaal zou bijhoren. Wat ik ook zou doen of proberen, er is een grens aan de aanvaarding door Israëliërs. Om eerlijk te zijn: de kloof wordt enkel dieper. Niet alleen omdat de situatie uitzichtloos is, ook omdat wat verklaard wordt door nationaliteitsproblemen of door culturele – lees: religieuze – verschillen boven alles een kwestie van zuiver racisme is. De meeste Israëliërs kunnen Arabieren – spijtig genoeg – niet zien als gelijkwaardig. Dat is het meest beangstigende. Het ingebakken racisme. Palestijnen haten Israëliërs, absoluut, omdat ze hun land bezetten en omdat ze hen discrimineren, maar niet omdat ze zichzelf betere mensen achten dan zij.’

De advocaat in ‘Tweede persoon enkelvoud’ is heel bang om minder te zijn dan zijn Joodse buren. Heeft dat ook jouw ambitie getekend?

KASHUA: Absoluut. Mijn ouders stuurden me naar een prestigieus internaat om vooral wiskunde, scheikunde en fysica te leren. Wetenschappen die je een plaats in de wereld konden opleveren. Ik heb me tijdens die jaren vooral een weg gevreten door de Europese literatuur en alle muziek ontdekt die volgens westerse normen hip was. Ik herinner me nog de eerste dag. Mijn kamergenoot haalt een poster van The Beatles uit zijn tas en hangt hem boven zijn bed. ‘The Beatles of The Stones?’, vraagt hij aan mij. Ik kende geen van beide. Hij dacht dat mijn onwetendheid een grap was, ik liet hem in de waan, bang als ik was om door de mand te vallen. Ik verstopte mijn eigen muziek, mijn cassettes met Egyptische popsterren, omdat ik ze plots minderwaardig vond. Mijn broer had daar allemaal minder last van. Hij luisterde gewoon verder naar Egyptische popsterren en hij slaagde er makkelijk in meer vrienden te hebben dan ik. Maar ik nam het allemaal erg persoonlijk. Ik moest weten wat zij wisten. Het nadeel was dat hoe meer ik me ingroef in de westerse literatuur en muziek, hoe meer ik mijn thuis verloor. Het dorp, mijn ouders, mijn opvoeding. Door te lezen en te schrijven, heb ik een kloof geslagen. Geen onoverbrugbare kloof, maar ik weet – diep vanbinnen – dat ik nooit meer terug kan. Het maakt me triest, want ik voel een diepe verbondenheid met Tira, mijn dorp, maar als je je wil ontwikkelen, dan kun je er niet blijven. Er is niets. Veel mensen uit Tira houden niet van de dingen waarover ik schrijf. Familie-eer, alcohol, vrijheid van denken, seks. Dat ik zou gaan schrijven, was een grote ontgoocheling voor mijn ouders. En hoe groter hun ontgoocheling, hoe meer ik mezelf schaamde en een mislukking vond.

Schaamte is ook bij de advocaat en bij Amier een permanent gevoel. Ze schamen zich over hun afkomst, hun gebrek aan kennis en vooral over seks. Waar komt dat vandaan?

KASHUA: Als Arabier in Israël word je voortdurend geconfronteerd met het idee dat een Arabier van nature primitiever en dierlijker is. De advocaat is het aan zichzelf verplicht om het levende bewijs te zijn dat het omgekeerde waar is. Hij walgt van zichzelf als hij op straat naar strakke billen in shorts kijkt, hij legt zich de plicht van onthouding op. En Amier is zo ontheemd dat hij ook ontheemd is van zijn eigen lichaam en verlangens. Ook voor mij is seks samen met de literatuur de eerste stap naar verwijdering geweest. Ik ben erg liberaal opgevoed, maar over seks werd thuis nooit gesproken. Wij wisten nergens iets van. Toen ik op internaat voor de eerste keer masturbeerde, dacht ik dat ik de eerste Arabier was die dat ooit had gedaan. Ik voelde me slecht, vuil, vies, een afvallige. Ik durfde met niemand te praten over die driften. Seks was iets dat tot een andere wereld behoorde, die ik voor mijn ouders en vrienden in het dorp verborgen hield. Tot je later natuurlijk alle stoere verhalen hoort en beseft dat je een heel braaf, naïef ventje was. Ik wilde vooral het goede, brave kind zijn dat mijn ouders kenden. Alleen ik wist dat ik dat al lang niet meer was. En de schaamte komt samen met die dorpsstructuur. Het gaat over wat mensen zeggen en denken en niet over wat je zelf wil of denkt. De vrijheid in zo’n systeem is zeer beperkt. En bijgevolg is democratie in zo’n dorp een fictie. Alles draait rond families en overgeërfde machtsrelaties.

Echte liefde is opoffering, schrijf je. Hoeveel opofferingen vraagt schrijven?

KASHUA: Meer dan ik vermoed, denk ik. Zoals ik al zei: Israël is een vervelend en moeilijk land voor een Arabier, zeker als die niet de typische job van de Arabier doet. De laatste tijd denk ik er vaker aan om te vertrekken. Waarschijnlijk zal ik blijven schrijven over Jeruzalem en Tira, over Joden en Arabieren, maar soms is het goed om weg te gaan om het perspectief bij te stellen. Deze ochtend werd ik heel vroeg wakker, rond een uur of zes. Ik wandelde door de straten van Amsterdam. Ze lagen vol blikjes, afval, etensresten. ‘Waar is de borstel?’, dacht ik. Het is mijn Arabische instinct: ‘Ik moet dit opruimen.’ Het is de job die we in Israël meestal uitoefenen. Het is onze plek in dat land.

TWEEDE PERSOON ENKELVOUD

is uit bij Anthos.

DOOR TINE HENS

Sayed kashua’TOEN IK VOOR HET EERST OPPERDE DAT IK WILDE LEVEN VAN MIJN PEN, ZEI MIJN MOEDER: “SCHRIJVEN IS VOOR JODEN.”’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content