Still Life-regisseur Jia Zhang-ke blijft inzoomen op de schaduwkant van China’s grote economische sprong voorwaarts. In de fictiedocumentaire 24 City praten arbeiders – én acteurs – over de teloorgang van een fabriek. ‘De Chinese werkelijkheid is meestal spectaculairder dan de fictie.’

Dat de wereldwijde economische recessie intussen ook in het boomende China een sociaal bloedbad aanricht, kan zelfs door de lokale autoriteiten nog nauwelijks worden ontkend. Toch voelde Jia Zhang-ke – de maker van kritische docudrama’s als The World en Still Life – de bui duidelijk eerder hangen.

Zo deed hij vorig jaar al Cannes aan met 24 City, oftewel het sombere relaas van fabriek 420 uit de Zuid-Chinese stad Chengdu; ooit een bloeiend staatsbedrijf, nu gesloopt en omgebouwd tot een modern huizencomplex.

Acht getuigen van verschillende generaties en achtergronden komen daarbij uitgebreid aan het woord – vier échte arbeiders die de teloorgang met lede ogen aanzagen én vier acteurs die met akelig veel naturel doen alsof. Of: hoe bij China’s ingrijpende industriële metamorfose feit en fictie nog amper van elkaar te onderscheiden zijn.

Hoe kwam je erbij om feit en fictie te mengen?

Jia Zhang-ke: Oorspronkelijk moest het een gewone documentaire worden over de herinneringen van fabrieksarbeiders aan de socialistische planeconomie. Toen ik hen interviewde, merkte ik echter dat veel van hun herinneringen door subjectieve en fictieve invloeden waren gekleurd. Daarop heb ik besloten om er ook acteurs bij te halen en me tot acht monologen te beperken, plus wat sfeerbeelden en geluiden. Door die primitieve expressiemiddelen is de kijker vrij om hun verhalen zelf te interpreteren. Dat is de eerlijkste manier om de complexe Chinese realiteit vast te leggen en dat is wat ik met mijn films steeds tracht te doen.

Net als je vorige films schetst ’24 City’ geen fraai beeld van het moderne China. Hoe slaag je er telkens in om de censuur te omzeilen?

Zhang-ke: Ik vind dat filmmakers de taak hebben om historische problemen aan te kaarten die in onze media te weinig aan bod komen. Dit gezegd zijnde, denk ik niet dat ik me om de Chinese regering veel zorgen hoef te maken. Ik kan me voorlopig vrij uitdrukken, ook al moeten Chinese films nog altijd aan de censuurcommissie worden voorgelegd. Gelukkig heb ik voor 24 City de dag voor mijn vertrek naar Cannes groen licht gekregen. Ik denk dat ze vooral een polemiek wilden vermijden en dat ze in het buitenland hun blazoen wat wilden oppoetsen.

Is de censuur dan milder geworden?

Zhang-ke: Sinds het internationale succes van mijn vierde film The World mag mijn werk in China vrij worden vertoond en fungeer ik als uithangbord van de moderne Chinese film. Me muilkorven is dan ook geen goede pr voor het regime. Bovendien zijn ze slim genoeg om te beseffen dat ik maar een beperkte impact op het Chinese publiek heb. Toch blijft China een conservatief nest, al is er dan economisch meer vrijheid. Dat laatste betekent echter dat privé-investeerders in jonge Chinese regisseurs kunnen investeren, ook als die kritische films maken. En er blijkt een markt voor. Niet dat ik blockbusters maak, maar ik heb een vaste fanbasis en mijn films raken internationaal verdeeld. Op die manier creëer ik beetje bij beetje meer vrijheid voor mezelf én voor andere kunstenaars. Dat is een proces dat de regering onmogelijk kan stoppen.

Toch wordt zelfs het internet nog altijd gecensureerd. Wat mag er nu eigenlijk en wat niet?

Zhang-ke: Dat weet ik zelf geeneens, en dat is net het probleem. (Lacht) Ik doe maar wat en zie wel of ik ermee wegkom. Het ergste is dat we uit angst onszelf censureren.

Hoe sta je tegenover de kapitalistische revolutie? Die heeft toch ook haar voordelen.

Zhang-ke: Vroeger leefden we in een collectivistisch systeem dat individuele rechten onderdrukte. Nu we in een markteconomie zitten, moeten we maximaal gebruik maken van de vrijheden die daarmee gepaard gaan, al was het maar om bij de negatieve aspecten van die vrijheid vraagtekens te plaatsen. Miljoenen Chinezen zullen nooit de kans krijgen om van de vrijemarkteconomie te profiteren.

Niettemin kent de filmindustrie er de jongste jaren een enorme boom, vooral dankzij spektakelfilms als ‘Hero’ en ‘Red Cliff’. Voel je daardoor de commerciële druk toenemen?

Zhang-ke: Het zijn inderdaad vooral superproducties die volk trekken en steeds meer op de prenten uit Hollywood beginnen te lijken. Vandaar dat veel regisseurs de mainstreamtoer zijn opgegaan, zoals Zhang Yimou die van kritische heimatdrama’s op martial arts-films is overgeschakeld. Ik sluit niet uit dat ik zelf ook eens een genrefilm maak, maar voorlopig houd ik me liever bezig met het vastleggen van de Chinese werkelijkheid. Die is trouwens veel spectaculairder. (Lacht)

Toen ik je twee jaar geleden in Brussel interviewde, was in je hotel net je computer mét je nieuwe script gestolen. Heb je die ooit teruggevonden?

Zhang-ke: Neen. Ik heb dat script grotendeels moeten herschrijven. Sindsdien heb ik mijn lesje geleerd. Als ik een hoofdstuk klaar heb, mail ik dat naar mezelf zodat ik altijd een kopie heb. Zoals ik daarnet al zei: je moet leren uit het verleden om het in de toekomst beter te doen. (Lacht)

Door Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content