Banksy in het museum, Picasso in de straat: Waarom street art niet in hokjes past

© Oli-B
Eline Van Lancker Medewerker Knack Focus.be en Knack Weekend.be

De controversiële ‘The Art of Banksy’-tentoonstelling, met een verzameling ongeautoriseerd werk van Brits straatkunstenaar Banksy, strijkt neer in Antwerpen. Eén grote commerce, of een schoolvoorbeeld van street art anno 2017? Wij vroegen het aan enkele Belgische straatkunstenaars.

‘The Art of Banksy komt naar België’, werd er op 17 december gekopt in de Vlaamse media. Klinkt als fantastisch nieuws, alleen heeft de mysterieuze straatkunstenaar zelf helemaal niets te maken met de betreffende expositie en is de authenticiteit ervan ver te zoeken. Curator van dienst is immers Steven Lazarides, Banksy’s ex-manager waarmee hij al geruime tijd in de clinch lag.

Concreet betekent dit dat Banksy zelf geen cent verdient aan de expo, ondanks het dure entreeticket (19,50€ voor volwassenen), de extensieve merchandise in de gift shop en de gigantische marketing die rond de expo werd opgezet. En dat terwijl de expo inhoudelijk wel het antikapitalisme en pacifisme in Banksy’s werk verheerlijkt.

Daarnaast zal de tentoonstelling plaats vinden in de mondaine Stadsfeestzaal, waar ketens heersen en je je portefeuille binnenstebuiten moet keren voor een coupe champagne. Heel wat anders dan Dismaland, de expo die Banksy een jaar geleden wél zelf organiseerde. Daarvoor liet hij een ironische versie op Disneyland nabouwen, waarvan hij de materialen achteraf naar het vluchtelingenkamp in Calais liet opsturen. Ook het entreegeld bedroeg maar een fractie van de hallucinante toegangsprijs die in Antwerpen gevraagd wordt.

De tentoonstelling doet niet alleen het debat oprijzen over copyright bij straatkunst, maar ook de vraag of straatkunst in een museum an sich geen contradictio in terminis betekent. Is het wel relevant om street art uit zijn context los te rukken en in een klinische museumzaal te plaatsen? Met deze vragen trokken we de straat op, en vroegen het aan enkele Belgische artiesten zelf.

Banksy in het museum, Picasso in de straat: Waarom street art niet in hokjes past

Oli-B: ‘Ik ga niet de nazi van de street art spelen’

De vrolijke street art van Oli B domineert dan wel de Brusselse straten, zelf noemt hij zich liever gewoon kunstenaar. De excentrieke hiphop- en modefanaat begon zijn carrière in de graffiti scene, waar hij zich tijdens zijn tienerjaren bij aansloot ‘om iemand te zijn’. ‘Het was een beetje zoals beginnen met roken’, vertelt hij, ‘Ik wou ergens bij horen. Maar al snel voelde ik me opgesloten in alle regeltjes bij graffiti, en de agressiviteit ervan. Ik werd het beu om mijn gezicht te verbergen. Ik was niet zo bezig met scherpe tags, maar met felle kleuren en bubbels. Ik vond het stom hoe er gevochten werd met politie omwille van verf. Zelf ben ik gelukkig nooit in de problemen gekomen, ik was een good guy.’

Er was toen ook nog niet de aandacht voor graffiti zoals nu: street art is een echte trend geworden. Hoewel hij die aandacht positief vindt, maakt Oli-B zich wel zorgen over de oprechtheid ervan: ‘Het lijkt op een hype, street art is bijna een merk tegenwoordig.’

Dat vond ook de Berlijnse kunstenaar Blu, die zijn immens populaire werk zelf volledig overschilderde met zwarte verf. ‘Blu is een heel politieke street artist. Hetzelfde geldt voor Banksy: al zijn schilderijen hebben een bepaald doel of betekenis. Voor mij persoonlijk gaat het meer over de esthetiek, ik wil vooral positieve energie geven. Ik ga niet de nazi van de street art spelen.’ Over The Art of Banksy heeft hij wel een uitgesproken mening: ‘Ik ga in elk geval niet kijken, ik vind het maar een trap. Ik snap niet dat ze niet van de straat het museum maken, en een street tour organiseren.’

Ze zouden beter een street tour organiseren

Ondertussen verhuisde een groot deel van het werk van Oli B van de straat naar zijn atelier. Hij schildert ook op canvas, en werkt samen met merken voor commerciële projecten. ‘Sommigen zouden zeggen dat ik de street art verloochen, dat ik gewoon een streetwalker zou moeten blijven. Ik wil niet zo in hokjes denken: voor mij gaat street art niet enkel om het politieke, zoals bij Banksy. Ik ga wel nog steeds bijna wekelijks de straat in, daar ontsnap ik aan elke vorm van controle. Dan vraag ik aan een nachtwinkel of ik zijn rolluik mag schilderen, of de vrachtwagen van een marktkramer in de Marollen. Voor mij is de straat een speeltuin.’

Banksy in het museum, Picasso in de straat: Waarom street art niet in hokjes past

Wietse Hindryckx: ‘De eigenaar kan doen wat hij wil’

Ook de 23-jarige Wietse uit Brugge wilt niet zomaar het label ‘street artist’ opgeplakt krijgen. Hij studeerde animatie in Gent, en kwam er door enkele vrienden ook in de graffiti scene terecht. ‘Mijn tekeningen zijn een soort creatief dagboek’ vertelt hij, ‘voor mij is het ook therapie.Wanneer ik last krijg van de worstelingen in mijn hoofd, is street art mijn psychologische remedie.’

Ondertussen ruilde Wietse het conservatieve Brugge in voor steden als Gent en Oostende, waar de straatkunst niet door het world heritage label in het gedrang komt. ‘Steden beginnen meer en meer op straatkunst in te spelen’, vertelt Wietse. ‘Dat is natuurlijk vooral een commerce: zo kunnen ze meer toeristen lokken. Maar zolang ik mijn eigen creatieve inbreng mag geven, vind ik dat niet zo erg. Dat is nu eenmaal ons systeem: wij maken iets, en zodra het erop staat gaan we op naar het volgende. Wat er verder mee gebeurt, hangt af van de eigenaar van de muur.’

Ook wat betreft de Banksy-tentoonstelling in Antwerpen gaat hij uit van hetzelfde principe: ‘Op zich is dat natuurlijk maar een commerciële bedoening, waarin men mijlenver afwijkt van Banksy’s filosofie. Maar langs de andere kant is dat misschien waar het met street art naartoe gaat: nu vinden we dat iets niet kan, maar binnen 20 jaar zit dat helemaal anders. Zelf bezoek ik graag musea met kunstwerken van 500 jaar geleden, die toen waarschijnlijk ook niet bedoeld waren om in een museum te staan. Op zich kan de eigenaar van die werken ermee doen wat hij wil.’

Banksy in het museum, Picasso in de straat: Waarom street art niet in hokjes past

Jan Dééjoohcéé: ‘Sommige werken komen enkel in hun illegale vorm tot hun recht’

Ook in Genk wordt aan street art gedaan, meerbepaald door de skatende hiphop-fan Jan Dééjoohcéé (afgeleid van D.O.C, Dreamz of Creationz). Zijn passie voor street art heeft hij aan niemand minder dan de NMBS te danken: ‘Eens ik met de trein begon te reizen als kind zag ik over die grote namen en tags langs het spoor. Ik zat vol vraagtekens: Hoe komt dat daar? Wie heeft dat gedaan? Dat heeft me ertoe aangezet om zelf te gaan experimenteren.’

Zijn handelsmerk is de zin ‘We All Copy Paste’ geworden, verwijzend naar de intertekstualiteit die ook in muziek en kunst terugkomt. Met zijn vrolijke creaties wil hij in de eerste plaats voorbijgangers wakker schudden: ‘In de stad zie je verschillende fenomenen die tot rebellie oproepen: de constante rat race, het kapitalisme, de politiestaat, vergrijzing,.. We slaapwandelen door het leven. Met mijn werk wil ik terug een glimlach of verwondering oproepen, of soms ook gewoonweg verwarring zaaien.’

Ik verdien mijn boterham wel met andere activiteiten

Op dit moment noemt Jan street art een uit de hand gelopen hobby, naast zijn andere bezigheden zoals skaten, dj-en en platen verzamelen. Dat alles combineert hij met een fulltime job. ‘Als je je boterham met street art wil verdienen, moet vaak je water bij de wijn doen. Daar is op zich niets mis mee, maar ik voel me vrijer zo.’

Hoort street art ook in een museum thuis? Volgens Jan mag het wel, en moet elke artiest dat voor zichzelf bepalen. Wel doet het afbreuk aan de identiteit van sommige werken. ‘Ik ben ervan overtuigd dat bepaalde uitvoeringen enkel in de straat en in hun illegale vorm tot hun recht komen’, stelt hij. ‘Al denk ik wel dat veel artiesten net met street art begonnen zijn uit gebrek aan een exporuimte en dan maar van de straat het museum maakten.Vroeger was het veel moeilijker om een grote muur te mogen bewerken, er waren ook geen budgetten voor. In die zin is het wel leuk dat onze scene meer aandacht krijgt.’

Banksy in het museum, Picasso in de straat: Waarom street art niet in hokjes past

Koen Eres: ‘in een museum verlies je de spontaniteit van street art’

In Brussel komen we dan weer Koen (artiestennaam ‘Eres’) tegen, druk bezig met het project ‘Le Mur’ aan de Kiekenmarkt. Hij werkt er aan een tableau dat parodieert op ‘Guernica’ van Picasso. ‘Op het origineel schilderij heb je aan de linkerkant ook zo’n paard, dat deed ons denken aan de paardenmolen die momenteel op de kerstmarkt staat. Het mannetje naast de carrousel is bij ons een klein meisje geworden, dat op straat leeft en die eindejaarsvreugde ook wel eens zou willen meemaken’, vertelt Koen.

De bedoeling van het Brusselse concept Le Mur is om mensen op een onverwachtse manier met kunst in aanraking te brengen. ‘Dat is ook net het mooie aan street art: je overvalt mensen toevallig. Voorbijgangers zitten voortdurend aan hun smartphone gekluisterd, maar sommigen zien het werk en kijken dan wel op van hun scherm. Zo’n asociale houding kan je met street art soms even doorbreken. Dat spontane heb je niet wanneer mensen naar een museum gaan, dan hebben ze zelf het plan om kunst te kijken.’

De charme van street art is net dat je mensen onverwachts kan overvallen

Toch is Koen niet tegen het tonen van street art in een museum: ‘Ik ben dan ook geen typische graffitispuiter die ’s nachts te werk gaat: voor mij gaat het niet om de adrenaline of het vandalisme. Die groep vindt al snel dat graffiti te commercieel wordt. Maar voor mij is street art veel meer dan gewoon je naam achterlaten op een trein of onder een brug. Voor mij is het schilderkunst met een spuitbus, en dat kan ook in een museum thuishoren. Al is het in essentie wel iets dat vooral op straat leeft, en net daardoor inspirerend is.’

Nieuwsgierig geworden? Bekijk hier de werken van deze street artist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content