Lars Von Trier serveert intellectuele horror-spielerei in ‘The House that Jack Built’

The House That Jack Built © /
Dave Mestdach
Dave Mestdach Chef film van Knack Focus

De Deense regisseur keert terug naar Cannes met een portie gruwel die nooit choquerend wordt, maar wel de moeite is om met voyeuristisch genoegen gade te slaan.

Zeven jaar nadat hij in Cannes zijn sympathie voor Hitler betuigde tijdens de persconferentie van Melancholia, en daarop door het festival als persona non grata van de Croisette werd gebonjourd, is bad boy Lars Von Trier eindelijk back in town. En dat met het portret van een seriemoordenaar uit de seventies die – we citeren gekke Lars – ‘het idee viert dat het leven betekenisloos en kwaadaardig is.’

Het is alsof Von Trier je vanop een afstand laat kijken naar zijn heel persoonlijk ineen getimmerde horrorhuis, maar je weigert binnen te laten.

Wat je krijgt is een 150 minuten durend horrorbanket, opgedeeld in vijf ‘incidenten’ zoals killer Jack (Matt Dillon) ze noemt, en die op de voice-over door hemzelf en Verge (Bruno Ganz) worden becommentarieerd terwijl de twee afdalen richting de hel. Ondertussen neemt Von Trier de nodige tijd – te veel tijd – om de sadistische slachtpartijen van Jack, een mislukt architect uit het Noord-Westen van de VS die moord een kunstvorm acht, in beeld te brengen, met zijn bekende mix van handbewogen realisme en koele, ironische afstandelijkheid.

Wat er werkelijk onder zijn kranke cranium leeft, of wat de ware demonische natuur van het menselijke kwaad is, kom je in deze intellectuele genre-spielerei dan ook nooit te weten, en hoewel Von Trier op geen gratuite gruwel kijkt – er worden vrouwenborsten afgehakt, kinderen neergeschoten, en – slik! – zelfs beelden uit Von Triers vorige films getoond – wordt het vreemd genoeg ook nooit echt choquerend.

Het is alsof Von Trier je vanop een afstand laat kijken naar zijn heel persoonlijk ineen getimmerde horrorhuis, maar je weigert binnen te laten, en je veel te lang (de film had zeker een half uur korter gekund) aan de voordeur laat staan, terwijl hij binnenin al zijn truukjes en speeltjes toont. Maar hoe je het ook draait of keert, hoe je de gestileerde stoet aan excessen ook naar binnen zuigt en weer uitspuwt, hoe je je ook ergert en enerveert: zijn truukjes en speeltjes zijn nog altijd de moeite om met voyeuristische genoegen gade te slaan.

Ook nu trakteert Von Trier je op scènes, dialogen en tableaus die blijven klitten en kleven, en toont hij zich een lepe provocateur die weet hoe hij van een arthousefilm een evenement moet maken. En ook nu weigert hij gevangenen te nemen, met een geweldige Matt Dillon als de blanke, godvrezende, misogyne, narcistische would-bekunstenaar die zo pervers en verdorven is dat zelfs good ol’ Verge er niet goed van is, en hij – the horror, the horror – zowaar zelfs Lars had kunnen heten.

Psycho killer, qu’est-ce que c’est. Hahahahaha.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content