Sean Baker filmt het wel en wee van Amerika’s outcasts in het kleurrijke, aandoenlijke en levenslustige The Florida Project.
The Florida Project van Sean Baker met Willem Dafoe, Brooklynn Prince en Bria Vinaite
Met Tangerine (2015), zijn opgefokte transgendertrip door LA, toonde eenmansfilmfabriek Sean Baker dat hij zelfs met een iPhone en paar duizend dollar een film kan maken die bruist van de energie. Ook in opvolger The Florida Project – bekroond in Cannes en door Pedro Almodóvar de beste film van het afgelopen jaar genoemd – spatten het zweet, het spuug, de tranen, de hormonen en de gepimpte kleuren van de lens af.
Toch gooit schrijver/regisseur/monteur Baker het voor The Florida Project over een andere boeg. Hij ruilt zijn iPhone in voor 35mm en laat het kwieke, in snoepkleuren gedoopte camerawerk over aan Alexis Zabe, die zijn talent al etaleerde in dienst van Carlos Reygadas. Dit keer verkent hij zowaar de buitenwijken van Orlando, Florida, waar in de luwte van Disney World – embleem van McAmerica – allerlei goedkope motels werden neergeplant die sinds de huizencrisis dienstdoen als toevluchtsoord voor de havenots.
The Florida Project is niet het soort film dat je braafjes bij de hand neemt
In dat sociologisch broeierige klimaat van kitschkastelen, parkings, fastfoodtenten en palmbomen zoomt Baker een zomer lang in op de zesjarige Moonee (Brooklynn Prince), die samen met haar vriendjes allerlei kattenkwaad uithaalt, terwijl haar alleenstaande en werkloze moeder Halley (Bria Vinaite) namaakparfums slijt om de huur te kunnen betalen. Ondertussen doet conciërge Bobby (Willem Dafoe in zijn beste en meest naturalistische rol in jaren) zijn stinkende best om alle brandjes onder de bewoners te blussen. Desnoods letterlijk.
The Florida Project, dat zich in de slipstream van Andrea ArnoldsAmerican Honey nestelt, is niet het soort film dat je braafjes bij de hand neemt, hoewel het einde zelfs het hart van de gehardste cynicus in repen zal scheuren. Baker laat zijn recht uit het recessieleven gegrepen anekdotes en vignetten op een knap geritmeerde manier samensmelten tot een oprecht en hyperlevendig portret van paradijsvogels die wanhopig fladderen om het hoofd boven water te houden.
Van miserabilisme is, ondanks de sombere setting en thematiek (werkloosheid, kinderverwaarlozing, armoede) bijgevolg geen sprake. Daarvoor is Bakers popartesthetiek te zonnig en te fleurig, en zijn kijk op de personages te gevoelig en empathisch. Bovendien worden die stuk voor stuk ongekunsteld neergezet door een grotendeels onervaren amateurcast, met voorop Bria Vinaite, een flapuit die Baker ontdekte op Instagram, en de kleine Brooklynn Prince, de schattigste belhamel sinds die driftige kostschoolkinderen uit Jean Vigo’s Zéro de conduite.
Welkom op de onderste etage van de Amerikaanse droom.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier