PT Anderson do(o)lt met de paranoïde spoken van de hippiegeneratie in de heerlijk bizarre Pynchon-verfilming Inherent Vice.
Inherent Vice
Paul Thomas Anderson met Joaquin Phoenix, Josh Brolin, Owen Wilson, Katharine Waterston, Eric Roberts
In Paul Thomas Andersons magnetiserende vorige film, The Master (2012), mocht Joaquin Phoenix nog heerlijk loos gaan als de driftige slaaf van zijn instincten, in Inherent Vice, de allereerste en mogelijk ook laatste Thomas Pynchon-adaptatie, doet hij er als hippiedetective Doc Sportello alles aan om zijn zaakjes onder controle te houden. Alleen blijkt dat in het Los Angeles van 1970, waar iedereen naar patchoeli geurt en aan de dope zit, verdomd lastig. En al helemaal wanneer Doc zich door toedoen van zijn ex-liefje inlaat met een bizar complot waarin zowel een gehaaide immobiliënmakelaar, een verdwenen heroïnejunk, een ex-bajesklant met swastikatattoo en een mysterieus genootschap genaamd The Golden Fang een rol spelen.
Welke rol precies, dat kom je, net als de chronisch stonede Doc, ternauwernood te weten. Verwacht dan ook geen traditionele whodunit die linea recta op zijn clou afstormt, wel een door marihuanawolken benevelde neonoir die op blote voeten en chronisch mompelend richting een vage ontknoping waggelt, stijf staat van de melancholie en de paranoia en zich ondertussen aan een portie stonerkolder waagt. Alsof The Big Sleep (1946), The Long Goodbye (1973) en The Big Lebowski (1998), na een onstuimig orgietje, samen een bastaardkind hebben gebaard – dat volgens sommigen net zo goed Incoherent Vice kon worden gedoopt.
Daarmee blijft Anderson de roman van Thomas Pynchon, die daarmee een rorschachtest van de hippiegeneratie en haar bevlekte idealen in gedachten had, verrassend trouw. En net als in The Master zoekt PTA opnieuw bewust het conflict op. Soms lijkt het wel alsof Anderson, in de slipstream van Doc Sportello, aan een privéonderzoek begonnen is, met als insteek: is het mogelijk om in film, een kunstvorm waarin elke keuze rationeler is dan in literatuur of muziek, toch te freewheelen en je als filmauteur te laten voortdrijven door instinct?
Geen wonder dat het resultaat stukken grilliger en frustrerender is dan Boogie Nights (1997) of Magnolia (1999), maar ondanks de narratieve nukkigheid toont PTA zich ook nu weer een loyaal neoclassicist, een pelliculejunk die kickt op de cinema van Hawks over Huston tot Altman. Samen met huiscameraman Roger Elswit zapt hij je terug naar een rijkelijk gedetailleerd LA uit de vroege seventies, met op Panavision 35mm gedraaide shots die qua trefzekerheid in schril contrast staan met de hallucinogene gekte rond Sportello en co.
Ondertussen wordt de gestoorde – of is het: storende? – plot over drugssmokkel, vastgoedplannen en arische suprematie aangedreven door een fraaie klassieke soundtrack van Radiohead-gitarist Jonny Greenwood en door seventiessongs van Can, The Marketts en Neil Young. Kwestie van de chaos met zoveel bravoure te stroomlijnen en te monteren dat je, net als Doc, alsnog een clou vermoedt. Of daar in een vlaag van nostalgie tenminste op hoopt.
Een trip door de benevelde geest van postmodern Amerika die – net als de betere dope – even desoriënterend, bedwelmend als verslavend werkt. Turn on, tune in, drop out!
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier