Walter Van den Broeck: ‘Het leven. Het loopt slecht af, hé?’

© Uitgeverij Polis / Koen Broos
Michiel Leen
Michiel Leen Freelancejournalist

De éminence grise van de Vlaamse Letteren over zijn nieuwe boek en zijn oude leven: ‘Het eerste poststuk dat ik dit jaar ontving, was het doodsbericht van mijn vroegere buurmeisje.’

Schrijver Walter van de Broeck heeft een nieuwe roman uit. De Babyboomboogie heet zijn voorlaatste boek te zijn. Opvallend is dat hij zijn laatste al geschreven heeft met De Vreemdelinge uit 2015. Die roman kwam voort uit de worsteling van Van den Broeck met het grote sterven, dat zijn generatiegenoten begon uit te dunnen. Vanuit het besef dat de statistiek in zijn nadeel begon te spelen, schreef Van den Broeck dat ene boek waarvan hij vond dat hij het moest voltooien, nu het nog kan.

De babyboomboogie is dus zijn voorlaatste boek, een veel vitaler, vrolijker en sensueler werk dan De Vreemdelinge. Maar de slogan ‘een dolle dans, uitgevoerd door de uitstervende gouden generatie’, geeft al aan dat de thematiek van het grote sterven Van den Broeck niet losgelaten heeft.

De roman begint in de vrolijke jaren na Expo ’58 en volgt gedurende zes decennia het parcours van Eddy en Ronny, twee typische babyboomers wier leven getekend wordt door een rivaliteit die nog dateert uit hun turbulente studentenjaren. De ene begint na zijn studies aan een lange mars door de instellingen en groeit uit tot cultuurpaus, de andere ontpopt zich tot een schelm en oplichter eerste klas. Zelfs Brigitte Bardot raakt in de tweestrijd verwikkeld.

Op het schutblad lezen we dat ‘elke overeenkomst met bestaande personen en gebeurtenissen op toeval berust’, maar herkennen we in sommige personages niet Hugo Claus, journalist en cultuurbobo Freddy De Vree en filmster Sylvia Kristel, om er maar een paar te noemen?

WALTER VAN DEN BROECK: Het staat u vrij om die associaties te maken. (glimlacht). Ik heb geen namen genoemd, zelfs geen Belgische plaatsnamen. Voor elk van mijn personages heeft iemand model gestaan, maar ook niet meer dan dat, hé. Ze vallen er niet mee samen. Ik heb geen verdoken biografie geschreven. De concurrentiestrijd tussen mijn protagonisten is louter fictie, hé. Hij had plaats kúnnen hebben. In sommige andere boeken ga ik veel verder en noem ik die modellen bij hun echte naam.

Waarom speelt u het spel met zulke herkenbare pionnen?

VAN DEN BROECK: Puur toeval. Omdat dit boek gaat over mijn generatie, de uitstervende babyboomgeneratie, en daar hebben die figuren bij uitstek deel van uitgemaakt.

Ik wens iedereen de jaren zestig toe: de muziek, de kleren, de lange haren, de opvallende afwezigheid van agressie…

Mijn lichting aan de normaalschool leek eind jaren ’50, begin jaren ’60 wel een schrijffabriek. In mijn klas had je Marc Andries, Tony Rombouts, Freddy De Vree, Paul Koeck en de veel te vroeg gestorven dichter Walter Verbesselt. Ik reken mezelf daar niet bij, want ik schreef in die tijd enkel in het geniep slordige kortverhalen voor een plaatselijk blad. Ik heb me pas later ‘geout’ als schrijver. Nu zit iedereen tijdens de pauzes te gsm’en, maar toen maakten we van elke vrije minuut gebruik om te lezen, te land, ter zee en in de lucht. Dat tijdsbeeld wilde ik duidelijk schetsen.

Ach, de jaren zestig. Overal in de wereld was er herrie, maar hier was het feest. Ik wens iedereen die jaren zestig toe: de muziek, de kleren, de lange haren, de opvallende afwezigheid van agressie in die jaren tussen 1965 en 1975. Daarna braken weer crisistijden aan. Mijn kleinkinderen kennen de Beatles misschien wel, maar wanneer mijn generatiegenoten die naam laten vallen, zingt heel die context van de jaren zestig mee. Maar er blijven niet veel mensen meer over die dat gevoel delen.

Die thematiek van een uitstervende generatie zat ook al in uw vorige boek.

VAN DEN BROECK: Inderdaad. Da’s goed nieuws voor de jongeren: mijn generatie sterft aan de lopende band uit. Het eerste poststuk dat ik dit jaar ontving, was het doodsbericht van mijn vroegere buurmeisje.

En toch is De Babyboomboogie een veel levenslustiger boek geworden.

VAN DEN BROECK: Dat bewijst dat ik me over die problematiek heen heb gezet. Ik heb me erbij neergelegd dat het leven een aflopende zaak is voor mij en mijn generatiegenoten. De Vreemdelinge was daarentegen erg getekend door die eerste confrontatie met het feit dat we aan het uitsterven zijn. Je leert op jonge leeftijd dat je ooit zult sterven, maar dat blijft lange tijd iets dat je je pas ‘later’ zult moeten aantrekken.

Op een gegeven moment merk je dat je tijd op raakt. Ik heb hier een wand met boeken staan waarvan ik nu besef dat ik ze nooit meer allemaal gelezen krijg. Op mijn leeftijd hoef ik me ook niet meer voor te nemen om een heel dik boek te schrijven waar veel research aan te pas komt. Daar heb ik de tijd niet meer voor. Dát gevoel greep me sterk aan.

Vorig jaar heb ik in één week tijd drie vrienden verloren. Dat is schrikken, hoor. Het wordt koud, je wereld verdwijnt. Jonge schrijvers delen jouw referentiekader niet meer: ‘Marnix Gijsen, Piet Van Aken? Nooit van gehoord.’ Ik heb een bestand met daarin de Nederlandse en Vlaamse schrijvers en dichters die gestorven zijn sinds ik ben beginnen te lezen. Dat zijn 260 auteurs die ik gelezen heb of persoonlijk gekend. Gemakshalve heb ik mezelf er ook al maar aan toegevoegd.

Ik wil niet gezegd hebben dat het vroeger allemaal beter was. Sommige dingen, zoals het verkeer, waren beter gewoon omdat er minder auto’s reden.

Wat maakt een babyboomer tot een babyboomer?

VAN DEN BROECK: Het domme feit dat veel mensen tegelijkertijd veel kinderen maken. Dat gebeurt in tijden van vrede en welvaart.

Er zijn generaties die de wereld alsmaar slechter zien worden, die opgroeien in een angstige wereld. Wij groeiden op in een tijdperk dat de angst voor de oorlog achter zich had gelaten. En we zagen de dingen steeds beter worden, al liepen we als kind nog in gelapte kleren.

Rond 1958, de Wereldtentoonstelling, kwam de boost van de welvaart. In de jaren zestig volgde het welzijn. Ik wil niet gezegd hebben dat het vroeger allemaal beter was. Sommige dingen, zoals het verkeer, waren beter gewoon omdat er minder auto’s reden. De auto’s zelf waren dan weer slechter.

Het is tegenwoordig bon ton de babyboomers de schuld te geven van wat er misgaat.

VAN DEN BROECK: Omdat ze zoveel kosten? Maar dat is toch vanzelfsprekend! Als er een grote groep mensen op ongeveer hetzelfde moment ouder wordt, stijgen de pensioen – en zorgkosten. Wees gerust: als die uitsterft, slinkt de rekening. Je kunt dan hoera beginnen kraaien (lacht).

Ook voor de protagonisten in uw boek blijft het feest niet duren.

VAN DEN BROECK: Inderdaad. Ach, voor de meeste mensen is het leven slechts het uitvoeren van de taak die de natuur hen heeft opgelegd: zich voortplanten en zo de soort in stand houden. Daartoe zijn vereisten nodig als een huwelijk dat minstens duurt tot die kinderen voor zichzelf kunnen zorgen, een baan, een huis…

Die groep, die elke dag braaf met een tasje naar het kantoor struinde, noemden de hippies destijds het ‘klootjesvolk.’ Tja, maar zonder die groep draaide de winkel niet, hé. Anderen leefden zich ten volle uit. Dat was hun goede recht, uiteraard, maar velen onder hen eindigden in de criminaliteit, of in de complete verdoving van alcohol en drugs. Is dat beter?

Zo zitten we weer bij het grote sterven.

VAN DEN BROECK: Het leven. Het loopt slecht af, hé?

Toch is De Babyboomboogie, zeker in de eerste hoofdstukken, allesbehalve pessimistisch.

VAN DEN BROECK: Eenmaal je van die schrik bekomen bent, kun je ook weer boven het probleem uitstijgen. Er zitten twee vertellers in het boek: een ik-figuur die deelneemt aan de actie en een meer algemene, overschouwende stem. Die tweede stem zou ik in De Vreemdelinge niet hebben kunnen hanteren. Het probleem zat me te dicht op de huid, toen. Dat plotse besef van de naderende dood. Daar ben jij nog niet aan toe, jongeman, maar dat komt nog. Vanzelf! (lacht)

In wezen gaat De Babyboomboogie om de vergeefsheid van het streven. Sommige figuren in mijn boek koesteren grote dromen. Maar aan het einde gaan ze evengoed dood.

De mensen die zich in mijn protagonisten zouden kunnen herkennen, zijn intussen bijna allemaal dood.

De ik-figuur duikt pas weer op wanneer hijzelf ook succes heeft behaald als auteur. Alsof hijzelf ook iets te bewijzen heeft ten opzichte van de twee goudhaantjes over wie de roman gaat.

VAN DEN BROECK: Dat klopt niet. Die twee waren toen nog lang geen ‘goudhaantjes’. Eddy had zelfs geen literaire ambities. De jaargenoten die wél iets voorstelden op literair vlak, Tony Rombouts en Marc Andries, verdwenen tot mijn grote spijt al in het eerste jaar van school.

Als bevoorrechte tijdgenoot hebt u dat allemaal gezien.

VAN DEN BROECK: Dat is mijn plakje van de geschiedenis geweest, hé. Als jonge schrijver hou je vooral het doen en laten van je generatiegenoten in de gaten. Maar de mensen die zich in mijn protagonisten zouden kunnen herkennen, zijn intussen bijna allemaal dood.

Krijgt Brigitte Bardot een exemplaar van uw boek?

VAN DEN BROECK: Je zult me niet geloven, maar de onwaarschijnlijkste elementen uit het verhaal zijn waargebeurd, dus ook de historie met Brigitte Bardot. Sommige verhalen blijven pakweg vijftig jaar in mijn geheugen zitten, en opeens dient de kans zich aan om er iets mee te doen. Nu ben ik je mijn keukengeheimen aan het vertellen, hé!

Er zit dit jaar een jubileum aan te komen, 50 jaar na het verschijnen van uw debuutroman.

VAN DEN BROECK: Gaan we wèèr vieren, ja? (lacht smakelijk) Ik ben nog niet genoeg gevierd voor mijn 75e verjaardag, zeker?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content