De grungememoires van Mark Lanegan: een poel van geweld, schuld en gruwelijke verslavingen
Mark Lanegan schreef een boek en verdomd, ook hij weet hoe dat moet. Het autobiografische Sing Backwards and Weep sleurt je onzacht mee naar de achterkant van de grunge: een poel van geweld, ontaarding, schuld en gruwelijke verslavingen.
Eind december. Terwijl ik Mark Lanegan in een Roeselaarse backstage – die bestáán – zijn tweede reuzenbeker koffie zie prepareren (vijf suikers, vier melkjes), vertel ik hoe zijn maat Greg Dulli me twee dagen eerder vol lof over zijn te verschijnen grungememoires heeft ingelicht. Uit Dulli’s naam mag ik Lanegan een vraag stellen: wanneer hij zijn vólgende boek denkt te voltooien? Het antwoord is een bulderlach. ‘Nooit! Dat weet Greg goed genoeg! He’s bustin my balls! Neen, man, dit boek afmaken was zo’n wrede ervaring dat het voor mij volstaat.’
Lees Sing Backwards and Weep en je begrijpt wat hij bedoelt. Het boek bestrijkt de eerste miserabele drieëndertig jaar van Lanegans leven, een periode waarin hij zichzelf tergend langzaam naar de rand van de afgrond dreef, zich nauwelijks om iemand anders dan zichzelf bekommerde, en uiteindelijk werd gered door Courtney Love, de weduwe van Kurt Cobain – de vriend die hij uit pure zelfzucht de rug toekeerde vlak voordat die zelfmoord pleegde.
Lanegan wordt geboren op 25 november 1964 in Ellensburg, Washington en groeit op voor galg en rad. Het enige opmerkelijke aan het strafblad dat hij op zijn achttiende heeft verzameld (vandalisme, diefstal, inbraak, openbare dronkenschap, verzekeringsfraude) is dat de plaatselijke autoriteiten hem blijkbaar nooit op zijn wiethandel hebben betrapt.
Voor Lanegan is het rurale Ellensburg een lamlendig gat waaruit hij vreest nooit te zullen ontsnappen. Tot hij met de zwaarwichtige broers Lee en Van Conner de band Screaming Trees begint. Demo’s leiden tot optredens, platen tot tournees. Als zanger walgt Lanegan van het neopsychedelische repertoire dat gitarist Lee Conner uitbraakt, maar uit opportunisme blijf hij jarenlang aan boord. Al moet hij daarvoor de klok rond zuipen om het draaglijk te houden.
In tegenstelling tot de oudste Conner cultiveert Lanegan een voortreffelijke muzikale smaak. Zo komt het dat hij op een avond meteen in de ban raakt van een jong groepje dat in de bibliotheek (!) van Ellensburg komt spelen en waarvan de zanger een fan is van Screaming Trees. Die avond maakt Lanegan kennis met Kurt Cobain. Alle voorwaarden om van het begin van een mooie vriendschap te spreken zijn aanwezig.
‘Dit boek afmaken was zo’n wrede ervaring dat het voor mij volstaat.’ Lees Sing Backwards and Weep en je begrijpt wat Mark Lanegan bedoelt.
Wanneer Lanegan zich realiseert dat zijn rauwe alcoholisme een helse vicieuze cirkel is, zoekt hij soelaas in heroïne. The brown stilt zijn drankzucht, lenigt zijn zelfhaat en nihilisme, tempert zijn woede, verdooft de pijn en de schuld die hij torst door de ellende die hij ‘lieden die het ongeluk hadden mijn pad te kruisen’ berokkent.
In zijn boek spit Lanegan de ene na de andere hardgekookte anekdote naar boven, vaak over lui die hij tegen de grond heeft getimmerd. En wie niet met zijn vuisten kennismaakte, ranselt hij nu – rancuneuzer dan Lanegan vind je ze niet – wel af met rake zinnen: Bruce Pavitt van het Sub Pop-label, Ivo-Watts Russell van het vermaarde 4AD, en vooral Liam Gallagher (‘I had never encountered anyone with a larger head or tinier balls.’)
Maar nog het meest schildert Lanegan een meedogenloos portret van zichzelf. Het verhaal van hoe hij aan de vooravond van een Screaming Trees-tournee bij nachte naar het midden van een meer peddelt om er zijn levensnoodzakelijke slaapzak van een boot te grissen, en hij enkele uren later op de tourbus stapt met een reet die een week lang zal branden, is onbetaalbaar grappig. Dat geldt minder voor de walgelijke details van zijn dagelijkse behoefte om te scoren, verwoord in de geest van William S. Burroughs en Charles Bukowski. Er is nauwelijks een plek op zijn lichaam waarin hij nooit een naald heeft gedreven, en aangaande de marteling van dopesickness (de reacties van het lichaam wanneer het te lang op een nieuw shot moet wachten) gooit Lanegan alle remmen los. Zo spijkerhard is hij voor zichzelf dat zijn uitingen van bewondering voor Cobain, voor The Gun Club-zanger en lichtend voorbeeld Jeffrey Lee Pierce, voor zijn oudste vriend Dylan Carlson van Earth of voor Josh Homme (de extra gitarist op de laatste Trees-tournee) oases in een woestijn van troosteloosheid lijken. Een plek waar Lanegan, in plaats van met Cobain een plaat te maken, uiteindelijk als diens dealer eindigt.
‘Dit boek schrijven heeft me geen catharsis geschonken, or any of the shit that was promised me‘, deelt Lanegan ons tussen twee slokken van zijn koffiegoedje mee. Wat hij er wél aan overgehouden heeft, is een kluit nieuwe nummers: 8 mei verschijnt Straight Songs of Sorrow, direct geïnspireerd door de opgegraven herinneringen. Een van Lanegans grootste kruisen om te dragen is het feit dat uitgerekend hij uit die gitzwarte periode is gestrompeld. Kurt Cobain, Layne Staley van Alice in Chains, Kristen Pfaff van Hole: hij kropte het verdriet om hun dood jarenlang op. Als een verdoemd man vraagt hij zich op de nieuwe song Skeleton Key af: ‘Is it my fate to be the last one standing?’
Sing Backwards and Weep: A Memoir
Uit bij White Rabbit.
Straight Songs of Sorrow
Uit bij Heavenly.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier